Verdrag betreffende thuiswerk, 1996 (Verdrag 177, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar drieëntachtigste zitting); Genève, 20 juni 1996 (Trb.1996, 329 en 2001, 25), met toelichtende nota.


Volledige tekst

Verdrag betreffende thuiswerk, 1996 (Verdrag 177, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar drieëntachtigste zitting); Genève, 20 juni 1996 (Trb.1996, 329 en 2001, 25), met toelichtende nota.

Bij Kabinetsmissive van 2 april 2002, no.02.001590, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag betreffende thuiswerk, 1996 (Verdrag 177, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar drieëntachtigste zitting); Genève, 20 juni 1996 (Trb.1996, 329 en 2001, 25), met toelichtende nota.

Het voorstel strekt tot goedkeuring van het Verdrag betreffende thuiswerk en bijbehorende Aanbeveling van de Internationale Arbeidsconferentie (IAO). Er bestaat reeds een aantal internationale arbeidsverdragen en aanbevelingen waarin algemeen toepasbare normen betreffende arbeidsvoorwaarden zijn neergelegd. Doelstelling van dit verdrag is, ingevolge de preambule, om de toepassing van die verdragen en aanbevelingen op thuiswerkers te verbeteren en om deze aan te vullen met normen die rekening houden met de speciale aard van thuiswerk.
De Raad van State maakt naar aanleiding van het verdrag de volgende opmerkingen en meent dat in verband daarmee de toelichtende nota enige aanpassing verdient.

1. Artikel 3 van het verdrag verplicht tot het ontwikkelen, uitvoeren en regelmatig herzien van nationaal beleid inzake thuiswerk. Voorafgaand aan deze verplichting dienen de lidstaten de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties te raadplegen en, indien bestaand, organisaties die de belangen behartigen van thuiswerkers en organisaties van thuiswerkgevers.
Uit de toelichtende nota blijkt dat de regering niet van plan is een opzichzelfstaand thuiswerkbeleid te voeren, maar het thuiswerkbeleid deel wil laten uitmaken van het sociaal beleid. De toelichtende nota vermeldt een aantal wetten waarin specifieke maatregelen voor thuiswerkers zijn opgenomen. De Raad begrijpt de toelichtende nota zo dat het ontwikkelen van beleid inzake thuiswerk wordt ingebed in het wetgevingsproces. In dat proces is echter geen formele plaats ingeruimd voor de in artikel 3 genoemde sociale partners. Gezien de verplichting in artikel 3 om deze sociale partners te raadplegen, adviseert de Raad om in de toelichtende nota uiteen te zetten hoe de regering denkt inhoud te geven aan deze verplichting bij het te voeren thuiswerkbeleid, en welke gevolgen dit heeft voor de desbetreffende wetgevingstrajecten.

2. De toelichtende nota verwijst naar de door de Federatie Nederlandse Vakverenigingen (FNV) bepleite 'nulmeting', ten opzichte waarvan in de toekomst kan worden afgemeten of en in hoeverre vorderingen zijn gemaakt ter verbetering van de positie van thuiswerkers.(zie noot 1) Deze inventarisatie van de stand van zaken zou volgens het FNV onder meer van nut zijn bij de rapportage aan de IAO over de implementatie van het verdrag en de voortgang bij de verwezenlijking van de verplichtingen uit het verdrag. Het FNV vraagt zich ook af of de sterke stijging van het aantal telewerkers vergeleken met het traditionele thuiswerk noodzaakt tot een koerswijziging van het ingezette beleid.
Uit de toelichting blijkt dat de regering een dergelijke nulmeting niet nodig vindt. De toelichting verwijst in dit verband naar het rapport Thuiswerkers onder de Arbowet, dat een beeld schetst van de omvang en het belang van diverse soorten thuiswerk over diverse jaren.(zie noot 2) Ook wordt gewezen op de beperkte statistische gegevens die voorhanden zijn, hetgeen nieuw onderzoek zou bemoeilijken. De regering is voorts van mening dat het bij dit verdrag niet zozeer gaat om de omvang en de diverse soorten thuiswerk, maar juist om het bevorderen van de voorwaarden waaronder thuiswerk is toegestaan.
Artikel II, vierde lid van de Aanbeveling bij het verdrag bepaalt dat lidstaten gedetailleerde gegevens over de omvang en kenmerken van thuiswerk dienen te verzamelen en te actualiseren teneinde als basis te dienen voor het nationale beleid inzake thuiswerk en voor de maatregelen die zijn opgenomen ter uitvoering daarvan. In het licht van het bovenstaande leest de Raad de toelichting zo dat deze bepaling uit de Aanbeveling bij de regering op bezwaren stuit. Is dit het geval, dan adviseert het college om dit expliciet te vermelden in Hoofdstuk III van de toelichting, waarin twee andere bepalingen uit de Aanbeveling genoemd worden die volgens de regering bezwaren opleveren bij uitvoering van de Aanbeveling door de Nederlandse overheid. Indien er geen sprake mocht zijn van bezwaar tegen de genoemde bepaling, dan adviseert het college de toelichtende nota dienovereenkomstig te verduidelijken.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 5 juni 2002


1. In verband met artikel 3 van het verdrag is in de toelichtende nota aangegeven dat de regering niet voornemens is een opzichzelfstaand thuiswerkbeleid te voeren. De Raad vat dit zo op dat het ontwikkelen van beleid inzake thuiswerk wordt ingebed in het wetgevingsproces. Omdat in dit proces geen formele plaats is ingeruimd voor de sociale partners, adviseert de Raad in de toelichtende nota uiteen te zetten hoe de regering denkt inhoud te geven aan de verplichting ingevolge artikel 3 van het verdrag om de sociale partners te raadplegen. In verband hiermee is in paragraaf IV van de toelichtende nota van het verdrag aangegeven dat het de bedoeling is, om met betrekking tot de ontwikkelingen in het thuiswerk de vinger aan de pols te houden. Zoals dat in ons land gebruikelijk is zal dit, zo is opgemerkt, samen met de sociale partners worden gedaan.

2. Naar aanleiding van de opmerking van de regering in de toelichtende nota dat een nieuw onderzoek naar de omvang en de diverse soorten thuiswerk niet opportuun is en dat een dergelijk onderzoek op dit moment - mede vanwege de beperkte statistische gegevens, die voorhanden zijn - niet goed mogelijk is, concludeert de Raad dat de regering van mening is dat punt II, onderdeel vier, van de Aanbeveling bij de regering op bezwaren stuit. Indien deze conclusie juist is, adviseert de Raad dit expliciet te vermelden in Hoofdstuk III van de toelichting. De toelichtende nota van het verdrag is overeenkomstig het advies aangepast.

Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, verzoeken de Minister van Buitenlandse Zaken te machtigen gevolg te geven aan zijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid



(1) FNV, 'ILO-Verdrag 177 betreffende thuiswerk', brief van 14 februari 2001.
(2) Thuiswerkers onder de Arbowet, Den Haag, april 1998.