Uitspraak 201005239/1/M2


Volledige tekst

201005239/1/M2.
Datum uitspraak: 11 maart 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging Algemeen Belang Wilp-Achterhoek (hierna: ABWA), gevestigd te Wilp-Achterhoek, gemeente Voorst,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Voorst,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2010 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RGV Holding B.V. (hierna: RGV) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het houden van evenementen aan de Kneuterstraat 13 te Wilp gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd. Dit besluit is op 15 april 2010 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben ABWA bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2010, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2010, waar ABWA, vertegenwoordigd door drs. R.G.J. ter Steege RA en ir. G. Oolman, [appellant sub 2], eveneens vertegenwoordigd door drs. R.G.J. ter Steege RA, en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. R. van der Plank, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door ing. A. Vos, zijn verschenen. Tevens is RGV, vertegenwoordigd door ing. Th.A.M. Klein Swormink, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.

2.2. De bij het bestreden besluit verleende milieuvergunning ziet op het houden van verschillende evenementen op het noordwestelijke deel van het recreatiegebied Bussloo. Deze evenementen zijn onderverdeeld in drie categorieën. Op het terrein worden kleinschalige A-evenementen gehouden zoals zwemwedstrijden en volleybalwedstrijden, waarbij de mogelijkheid bestaat muziek ten gehore te brengen. Ter zitting is gebleken dat op het deel van het terrein waar de vergunning op ziet ongeveer 30 A-evenementen per jaar worden gehouden. Verder worden er grootschalige B-evenementen, zoals beurzen, (muziek)festivals, grote sportevenementen gehouden. Deze B-evenementen, met tussen de 10.000 en 25.000 bezoekers, worden vier keer per jaar gehouden. Ook worden er grootschalige C-evenementen, zoals grootschalige muziekevenementen waaronder een dance evenement, gehouden. Bij de C-evenementen vormt het ten gehore brengen van muziek het hoofddoel. De C-evenementen, met tussen de 25.000 en 40.000 bezoekers, worden twee keer per jaar gehouden. Bij twee van de B- en C-evenementen gaat het om meerdaagse evenementen. Tijdens A-evenementen is het gebied openbaar toegankelijk. Bij B- en C-evenementen wordt het terrein afgezet en entreegeld gevraagd.

2.3. ABWA en [appellant sub 2] stellen dat de vergunning wat de grootschalige evenementen betreft onvoldoende bescherming biedt tegen geluidhinder. ABWA en [appellant sub 2] betwisten in het bijzonder de voor de B- en C-evenementen vergunde geluidruimte.

2.3.1. Het college heeft voor de beoordeling van de van de inrichting te duchten geluidhinder hoofdstuk 4, hoofdstuk 3, paragraaf 3.2, en hoofdstuk 5, paragraaf 5.3, van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (verder te noemen: de Handreiking) als uitgangspunt gehanteerd.

Het college heeft de omgeving van de inrichting getypeerd als een rustige woonwijk, weinig verkeer, waarvoor 45, 40 en 30 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode als richtwaarden gelden.

Het geluid dat wordt veroorzaakt door de A-evenementen en de opbouw- en afbraakwerkzaamheden behorend bij de B- en C-evenementen heeft het college gerekend tot de representatieve bedrijfssituatie, omdat deze activiteiten meer dan twaalf keer voorkomen. De B- en C-evenementen, zonder opbouw- en afbraakwerkzaamheden, die minder dan twaalf keer per jaar voorkomen, zijn volgens het college incidentele bedrijfssituaties. Voor deze evenementen heeft het college met toepassing van paragraaf 5.3 van de Handreiking grenswaarden gesteld die de richtwaarden voor de omgeving ver overschrijden.

2.3.2. In paragraaf 5.3, van hoofdstuk 5 van de Handreiking is vermeld dat geluidvoorschriften (mede) dienen te zijn afgestemd op de geluidemissie die de inrichting onder normale omstandigheden veroorzaakt, de representatieve bedrijfssituatie. Bij inrichtingen waarbij er sprake is van discontinue bedrijfssituaties, voortdurend wisselende activiteiten en dergelijke, heeft de representatieve bedrijfssituatie betrekking op een voor de geluiduitstraling kenmerkende bedrijfsvoering bij volledige capaciteit van de inrichting, aldus de Handreiking. Van geval tot geval zal dan moeten worden beoordeeld welke situatie als representatieve bedrijfssituatie moet worden gezien.

Paragraaf 5.3 vermeldt voorts dat een ontheffing kan worden verleend om maximaal twaalf keer per jaar activiteiten uit te voeren die meer geluid veroorzaken dan de geluidgrenzen voor de representatieve bedrijfssituatie uit de vergunning. Uitgangspunt is dat het per keer steeds gaat om één, aaneengesloten, periode van maximaal een etmaal. Het gaat dan om bijzondere activiteiten (incidentele bedrijfssituaties), die niet worden gerekend tot de representatieve bedrijfssituatie. Het bevoegd gezag zal in dit verband een afweging van belangen moeten maken.

2.3.3. De activiteiten waarvoor bij het bestreden besluit vergunning is verleend betreffen het houden van evenementen. De Afdeling is van oordeel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de B- en C-evenementen, zonder opbouw- en afbraakwerkzaamheden, geen betrekking hebben op de voor de inrichting kenmerkende bedrijfsvoering, en deze evenementen dus niet behoren tot de representatieve bedrijfssituatie. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het college ter zitting heeft verklaard dat bedoelde evenementen behoren tot de kernactiviteiten van de inrichting. Hierbij komt dat de Afdeling niet overtuigd is van de houdbaarheid van het door het college gemaakte onderscheid tussen de opbouw- en afbraakwerkzaamheden ten behoeve van B- en C-evenementen, wel behorend tot de representatieve bedrijfssituatie, en de B- en C-evenementen, niet behorend tot de representatieve bedrijfssituatie. Nu het college niet kan worden gevolgd in zijn kwalificatie van de B- en C-evenementen als incidentele bedrijfssituaties, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet berust op een deugdelijke motivering.

De beroepsgrond slaagt.

2.4. De beroepen zijn gegrond. Het besluit van 6 april 2010 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Aangezien in dit geval het geluidaspect bepalend is voor de vraag of de gevraagde vergunning kan worden verleend, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.

2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorst van 6 april 2010, kenmerk M-08135;

III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Voorst aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor de vereniging Algemeen Belang Wilp-Achterhoek en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2011

431-632.