Uitspraak 201005423/1/R3


Volledige tekst

201005423/1/R3.
Datum uitspraak: 2 maart 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A] en de vereniging Koninklijke Horeca Nederland afdeling Someren, beide gevestigd te Someren, en [appellant B], wonend te Someren, (hierna: [appellanten]),

en

de raad van de gemeente Someren,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "De Hoof 2009" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 2 juni 2010, beroep ingesteld. [appellanten] hebben hun beroep bij brief van 1 juli 2010 aangevuld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2010, waar [appellanten], bijgestaan door M.J.E. Driessen, werkzaam bij Driessen Advies&Beheer, en de raad, vertegenwoordigd door R.T. Klarenaar, zijn verschenen. Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Hoof Groepsaccommodatie B.V., vertegenwoordigd door M.L.J. Hikspoor en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, gehoord als belanghebbende.

2. Overwegingen

2.1. Met het plan wordt beoogd een juridisch-planologisch kader te bieden voor het uitbreiden van de bestaande groepsaccommodatie De Hoof tot een oppervlakte van 5,5 ha. Verder maakt het plan een nieuw op te richten verblijfsaccommodatie en een multifunctionele sporthal mogelijk, alsmede uitbreiding van de vergaderfaciliteiten en restauratieve voorzieningen en wordt het mogelijk de bestaande bedrijfswoning te vervangen.

2.2. De Hoof betwist dat [appellante A] en [appellant B] als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat hun bedrijf te ver van het plangebied is gevestigd en zij alleen een concurrentiebelang hebben.

2.2.1. Volgens vaste jurisprudentie is onder meer degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit geldt ongeacht de vraag of het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit een rol kan spelen. Uit het verhandelde ter zitting en de stukken is af te leiden dat [appellant B] het Pannenkoekenhuis De Hoijse Hoeve exploiteert en dat [appellante A] eigenaar/verhuurder is van die horecalocatie. De Hoof oefent ook horeca-activiteiten uit en dat betekent dat zij beide voor een belangrijk deel in hetzelfde marktsegment werkzaam zijn. Verder liggen beide horecabedrijven in of nabij het projectgebied de Heihorsten, zodat zij binnen hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam zijn. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat het belang van [appellant B] en [appellante A] als directe concurrenten rechtstreeks is betrokken bij het door de raad genomen besluit, zodat hun beroep ontvankelijk is.

2.3. [appellanten] hebben bezwaar tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor zover het horeca mogelijk maakt. Volgens hen is dat gezien de ligging van het plangebied in het buitengebied in strijd met provinciaal beleid. Zij voeren aan dat de in het plan voorziene uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden zich niet met dit beleid verdraagt. Zo biedt het plan volgens hen onvoldoende bescherming voor de ecologische waarden van de Groene Hoofdstructuur (hierna: GHS) en de bescherming van het buitengebied. Verder voeren zij aan dat de planregels onvoldoende waarborg bieden dat de horecafunctie, zoals hotel, congrescentrum en evenementen, ondergeschikt blijft. Ook stellen zij dat voor zover het plan detailhandel tot 200 m² toelaat, dit in strijd is met het winkelconcentratiebeleid van de gemeente.

2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er volgens het Reconstructieplan De Peel, door provinciale staten vastgesteld op 22 april 2005, naar wordt gestreefd de toeristisch-recreatieve sector in De Peel te ontwikkelen tot een economische drager. Het gebied de Heihorsten, waarin De Hoof is gelegen, is uitermate geschikt voor de uitbreiding van de recreatie, omdat er reeds een concentratie van toeristisch-recreatieve bedrijven aanwezig is. De Toeristisch-Recreatieve Visie De Peel richt zich op de ontwikkeling van het recreatief product tot een hoger kwaliteitsniveau door onder andere uitbreiding. Met de door de raad op 5 september 2006 vastgestelde Gebiedsvisie projectlocatiegebied De Heihorsten is deze ontwikkeling verder uitgewerkt. Daarin wordt naast de recreatieve functie de mogelijkheid geboden om ook horeca en detailhandel te ontwikkelen, mits het vloeroppervlak maximaal 200 m² bedraagt en die functie ondergeschikt blijft aan de recreatieve functie. Door in de begripsbepaling bij het begrip "ondergeschikt" op te nemen dat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar dient te blijven acht de raad de ondergeschiktheid van de horecafunctie voldoende gewaarborgd. Wat betreft de ligging in de GHS stelt de raad zich op het standpunt dat voor de betreffende subzone de aanduiding "natuur- en landschapswaarden (nlw)" is opgenomen ter waarborging van een adequate bescherming van de GHS.

2.3.2. Blijkens het te dezen als provinciaal beleid geldende en door de raad nagevolgde Reconstructieplan is het gebied tussen de kern Someren en het natuurgebied Keelven ten zuiden van de Provincialeweg bestempeld als projectlocatiegebied recreatie. Gekozen is voor dit gebied omdat het een aantrekkelijke ligging heeft en er reeds een concentratie van toeristisch-recreatieve bedrijven aanwezig is. De Hoof wordt gezien als een belangrijk element voor een verdere versterking van de aanwezige omgevingskwaliteiten. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat recreatie in het buitengebied op deze locatie niet in overeenstemming is met het provinciale beleid. Ook voor het betoog dat verdere uitbreiding van de omstreden recreatieve voorziening zich niet verdraagt met dit beleid zijn geen aanknopingspunten te vinden. Voorts hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat de aanduiding "natuur- en landschapswaarden (nlw)", waarvoor ingevolge de artikelen 3.3 en 4.6 van de planregels een aanlegvergunningplicht geldt, onvoldoende bescherming biedt zodat het betoog van [appellanten] faalt.

2.3.3. Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de gronden die zijn aangewezen als "Recreatie" bestemd voor de uitoefening van niet meer dan één recreatiebedrijf met bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen voor verblijfs- en dagrecreatie per bouwvlak, met daarbij het onderschikte gebruik ten behoeve van horeca, sport, detailhandel en evenementen, waarvan het vloeroppervlak voor detailhandel maximaal 200 m² mag bedragen. Onder horeca wordt ingevolge artikel 1, onder 21, van de inleidende regels bij het plan begrepen het bedrijfsmatig ter plaatse verstrekken van overnachtingen in de vorm van hotel, en/of maaltijden, voedsel en/of dranken voor consumptie ter plaatse in de vorm van restaurant, cafetaria of café. Verder is in artikel 1, onder 24, van deze regels opgenomen dat onder ondergeschikt gebruik wordt verstaan gebruik dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. Het ondergeschikt gebruik dient van beperkte functionele en/of ruimtelijke omvang te zijn, zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de ondergeschiktheid aan recreatie afdoende is vastgelegd. Verder is door het vloeroppervlak aan detailhandel te beperken tot 200 m² en mede gezien het totale oppervlak aan recreatieve bestemming voldoende gewaarborgd dat alleen relatief kleinschalige detailhandel is toegestaan, zodat de raad in redelijkheid deze functie als ondergeschikt heeft kunnen aanmerken. Het betoog van [appellanten] dat detailhandel zich dient te concentreren in kernen en het bestreden besluit zich derhalve niet verdraagt met het winkelconcentratiebeleid faalt, nu de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat bedoeld beleid met name ziet op detailhandel van grotere omvang, zoals supermarkten. Het betoog faalt.

2.4. [appellanten] voeren verder aan dat bij de vaststelling van het plan niet de afstand van 50 m is gehanteerd die in verband met geluid volgens de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG 2009) geldt voor bedrijven uit de categorie 3.1 en woningen. Ook andere milieuaspecten, zoals luchtkwaliteit en geluid, zijn onvoldoende onderzocht. In de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken is uitgegaan van onjuiste gegevens. Zo strookt het aantal volgens het plan benodigde parkeerplaatsen niet met het akoestisch rapport en is in de zogenoemde quickscan in het kader van de flora en fauna onvoldoende rekening gehouden met de indirecte effecten van het verkeer en het publiek dat de recreatieve voorziening aantrekt.

2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de functies kampeerterrein, vakantiecentrum met keuken en een muziekruimte reeds door het vorige bestemmingsplan mogelijk werden gemaakt. Verder betoogt de raad dat er een akoestisch onderzoek is gedaan, waarin de geluidsbelasting van de voorziene bedrijfswoning is berekend. De gegevens over verkeersintensiteit zijn ingeschat en berekend op basis van een gemiddelde per etmaal, rekening houdend met de verkeersbewegingen van de verblijvende gasten. De conclusie luidt dat er vanuit verkeerslawaai bezien geen belemmeringen bestaan voor het vestigen van de nieuwe bedrijfswoning op meer dan 13 m van de as van de weg. Reeds eerder in het kader van een procedure over een bouwvergunning is een akoestisch onderzoek gedaan in verband met de wijziging van het gebruik van een van de bestaande gebouwen. In dat onderzoek is geconcludeerd dat bij de geluidsemissie naar omliggende geluidgevoelige objecten geen normen worden overschreden. Ten aanzien van de flora en fauna betoogt de raad dat in de quickscan de aanwezige planten- en diersoorten zijn onderzocht.

2.4.2. Ten aanzien van de in de VNG-brochure genoemde afstand van 50 m is ter zitting naar voren gekomen dat bedoelde afstand wel wordt aangehouden, behalve voor een aantal reeds bestaande gebouwen. In zoverre ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat sprake is van een onaanvaardbare afwijking van de indicatief bedoelde norm uit de VNG-brochure.

2.4.3. In de plantoelichting staat dat de parkeerplaats op bedoeld perceel voorziet in ongeveer 60 extra personenautoplaatsen of 10 tot 12 plaatsen voor autobussen. De totale parkeercapaciteit zal uitkomen op ongeveer 200 plaatsen. Dat staat, volgens de plantoelichting, gelijk aan 600 personen. Bij het "Akoestisch onderzoek nieuwbouw bedrijfswoning De Hoof te Someren" van 6 maart 2009 is blijkens de titel alleen onderzoek gedaan naar de nieuw te bouwen bedrijfswoning. In het akoestisch onderzoek is een inschatting gemaakt van de te verwachten verkeersintensiteit op de weg waaraan De Hoof is gelegen. Bij het onderzoek is uitgegaan van een te verwachten verkeersintensiteit op de weg De Hoof voor de dag-, avond- en nachtperiode van 60,25 onderscheidenlijk 7 voertuigen, waarvan 10,1 onderscheidenlijk 1 afkomstig van de Groepsaccommodatie De Hoof. Niet duidelijk is hoe tot deze inschatting is gekomen gelet op de parkeercapaciteit van ongeveer 200 plaatsen. Nu dit onvoldoende is onderbouwd moet worden geoordeeld dat dit akoestisch onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen. Datzelfde geldt voor de onderzoeken naar luchtkwaliteit en flora en fauna, nu hierbij ook is uitgegaan een beperkte toename aan verkeer. Daarbij wordt betrokken dat het in de verbeelding weergegeven bouwvlak ongeveer 5,5 ha groot is en daarvan volgens de daarin weergegeven aanduiding 30% bebouwd mag worden. Het betoog slaagt.

2.5. [appellanten] hebben bezwaren tegen de mogelijkheid die artikel 7 van de planregels biedt om ontheffing te verlenen voor het organiseren van evenementen.

2.5.1. Ten aanzien van de in artikel 7 van de planregels opgenomen ontheffingsbevoegdheid betoogt de raad dat het een discretionaire bevoegdheid betreft waar een belangenafweging dient plaats te vinden. Bovendien moet aan de in dat artikel genoemde voorwaarden worden voldaan. Hiertegen kunnen [appellanten] rechtsmiddelen aanwenden, aldus de raad.

2.5.2. Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder d, van de planregels, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de desbetreffende bepaling van het plan voor het houden van evenementen die niet zijn gerelateerd aan de gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming. Eén en ander conform het evenementenbeleid van de gemeente Someren, welk beleid van kracht is geworden op 1 januari 2010. Volgens dat beleid vinden in de gemeente Someren jaarlijks verschillende evenementen plaats, waaronder kermissen, braderieën, feestavonden, buurtfeesten en sportwedstrijden. Verder is in dat beleid weergegeven in welke gevallen een evenementenvergunning is vereist en met welke aspecten rekening dient te worden gehouden. Er gelden echter wat betreft de hoeveelheid, soort en duur van evenementen geen beperkingen. Anders dan de raad ter zitting heeft gesteld wordt in genoemd beleid niet verwezen naar een jaarlijkse evenementenkalender, die bepalend is voor de toelaatbaarheid van evenementen. Nu ter zake een afdoende regulering ontbreekt moet worden geoordeeld dat de betrokken planregel is vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

2.5.3. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 7.1, onder d, van de planregel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ook in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre tevens wegens strijd met artikel 3.1 van de Wro te worden vernietigd.

2.6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Someren van 31 maart 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Hoof 2009";

III. veroordeelt de raad van de gemeente Someren tot vergoeding van bij [appellante A], de vereniging Koninklijke Horeca Nederland afdeling Someren en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 959,65 (zegge: negenhonderdnegenenvijftig euro en vijfenzestig cent), voor een gedeelte groot € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Someren aan vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante A], de vereniging Koninklijke Horeca Nederland afdeling Someren en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011

45-661.