Uitspraak 200602049/1


Volledige tekst

200602049/1.
Datum uitspraak: 8 november 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van de gemeente Venlo,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05 /1097 WET van de rechtbank Roermond van 22 februari 2006 in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te Venlo

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2005 heeft appellant (hierna: de burgemeester) een verzoek van [verzoekers] (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]) om nadeelcompensatie afgewezen.

Bij besluit van 21 juni 2005 heeft de burgemeester het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 februari 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de burgemeester een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 27 maart 2006 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2006, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar der gemeente, en [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. G.L.M. Teeuwen, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluiten van 16 juli 2004 heeft de burgemeester vergunningen verleend voor de exploitatie van twee coffeeshops in het pand Bevrijdingsweg 16 te Venlo.

2.2. [verzoeker] is eigenaar van de woning aan de [locatie] te Venlo. Hij heeft op 7 februari 2005 een verzoek ingediend om compensatie van schade door waardevermindering ten gevolge van de besluiten van 16 juli 2004.

2.3. De burgemeester heeft het verzoek aangemerkt als een herhaald verzoek en met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) afgewezen, omdat in de besluiten van 16 juli 2004 al aandacht is besteed aan mogelijk onevenredig nadeel van direct omwonenden en de rechtmatigheid van die besluiten vaststaat.

2.4. De rechtbank heeft overwogen dat, samengevat weergegeven, de burgemeester het verzoek ten onrechte als een herhaald verzoek om nadeelcompensatie heeft aangemerkt. De burgemeester heeft weliswaar bij de voorbereiding van de vergunningverlening aandacht besteed aan de vraag of daardoor mogelijk veroorzaakte schade voor vergoeding in aanmerking moet komen, maar heeft in de besluiten van 16 juli 2004 niet over toekenning van nadeelcompensatie aan [verzoeker] beslist. Dat die besluiten voor rechtmatig moeten worden gehouden, staat derhalve volgens de rechtbank niet in de weg aan de noodzaak om op het verzoek om nadeelcompensatie inhoudelijk te beslissen.

2.5. De burgemeester betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat nu de rechtmatigheid van de besluiten in rechte vaststaat, daarmee ook vaststaat dat het niet bieden van nadeelcompensatie rechtmatig is en dat daarvoor niet van belang is dat in die besluiten niet uitdrukkelijk daarover is beslist. Daartoe voert hij aan dat [verzoeker] heeft verzocht om een onzuiver schadebesluit in het kader van het indienen van zienswijzen tegen het voornemen tot vergunningverlening. Naar aanleiding van de zienswijzen is in een aparte notitie, 'Beoordeling aanvragen om vergunning voor exploitatie gedoogde coffeeshops' (hierna: de notitie) gesteld dat geenszins aannemelijk is dat ten gevolge van de vergunningverlening sprake is van onevenredige schade voor omwonenden. Deze notitie maakt deel uit van de besluiten en bevat de afweging die tot de besluiten hebben geleid. Aldus behelst het besluit tot vergunningverlening ook een onzuiver schadebesluit. Het verzoek om een zuiver schadebesluit van 7 februari 2005 is derhalve terecht met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen, aldus de burgemeester.

2.6. Het betoog treft geen doel. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende.

Het krachtens artikel 2:22 van de Algemeen plaatselijke verordening van de gemeente Venlo verlenen door de burgemeester van een vergunning ten behoeve van de exploitatie van een horecabedrijf is een discretionaire bevoegdheid. De burgemeester dient, onder meer, hierbij op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb te betrekken of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het besluit tot vergunningverlening niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De burgemeester heeft in reactie op de ingediende zienswijzen door acht bedrijven en vijfentwintig particulieren, waaronder die van [verzoeker], in de notitie aangegeven dat, gelet op de aan de vergunningen verbonden voorwaarden en de opgenomen voorzorgsmaatregelen, de voorzienbare nadelige gevolgen ervan, waaronder de gestelde waardedalingen van de verschillende onroerende zaken, voor de omwonenden en nabij gelegen bedrijven en instellingen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die besluiten te dienen doelen. De burgemeester heeft vervolgens de exploitatievergunningen verleend.

Noch uit de besluiten van 16 juli 2004 noch uit de daarbij behorende notitie blijkt dat de burgemeester heeft beoogd met de verlening van de exploitatievergunningen een beslissing te nemen omtrent toekenning van nadeelcompensatie aan [verzoeker]. Niet is gebleken dat de burgemeester daarbij heeft beoordeeld of [verzoeker] aanspraak heeft op nadeelcompensatie aan de hand van het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten (hierna: het égalité-beginsel). De vraag of sprake is van schade die buiten het normale maatschappelijke risico valt en die op een beperkte groep burgers of instellingen drukt, is onbeantwoord gebleven. Anders dan de burgemeester betoogt, betekent de omstandigheid dat er geen sprake is van onevenredige schade in de zin van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, in de zin dat de gestelde schade niet bij voorbaat in de weg staat aan het nemen van een rechtmatig besluit, niet dat er evenmin aanleiding is voor schadevergoeding op grond van het égalité-beginsel. Die laatste vraag vergt dus een andere beoordeling en is door de burgemeester niet beantwoord. Vastgesteld wordt dat [verzoeker] eerst bij brief van 7 februari 2005 onderbouwd met twee taxatierapporten een verzoek om nadeelcompensatie heeft ingediend. Dit laat zich verklaren doordat [verzoeker] eerst na verlening van de vergunningen en de feitelijke exploitatie van de coffeeshops zicht op de omvang van de schade kreeg.

De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de omstandigheid dat de besluiten van 16 juli 2004 in rechte onaantastbaar zijn geworden en van de rechtmatigheid ervan kan worden uitgegaan, niet in de weg staat aan de mogelijkheid voor [verzoeker] om over toekenning van nadeelcompensatie alsnog een zuiver schadebesluit van de burgemeester uit te lokken. De rechtbank heeft derhalve eveneens terecht het besluit van 21 juni 2005 vernietigd, omdat de burgemeester het verzoek om nadeelcompensatie ten onrechte op grond van het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft afgewezen. Aangezien het gebrek bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar kan worden hersteld, is er geen aanleiding voor herroeping van het primaire besluit.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met enige verbetering van gronden, te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2006

299.