Uitspraak 201003259/1/H1


Volledige tekst

201003259/1/H1.
Datum uitspraak: 22 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 22 februari 2010 in zaak nr. 09/1614 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leudal.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2009 heeft het college de op 16 november 2004 aan Lidl Nederland GmbH, gevestigd te Huizen (hierna: Lidl) verleende vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een vestiging van de discountsupermarkt Lidl aan de [locatie] te Roggel (hierna: het perceel) ingetrokken.

Bij uitspraak van 22 februari 2010, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 mei 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. I.L. van Geel, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Stark, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Lidl, bijgestaan door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] is eigenaar van het perceel en heeft op 19 maart 2004 met Lidl een overeenkomst gesloten tot verkoop van het perceel aan Lidl met als ontbindende voorwaarde dat Lidl over een onherroepelijke bouwvergunning beschikt voor de realisering van een supermarkt op het perceel. Deze overeenkomst is door Lidl ontbonden, waarna Lidl het college heeft verzocht om intrekking van de aan haar bij besluit van 16 november 2004 verleende vrijstelling en bouwvergunning voor de oprichting van de supermarkt.

2.2. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank hem ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt bij het besluit van 28 september 2009. Hij voert daartoe aan dat hij als eigenaar van het perceel een economisch en civielrechtelijk belang heeft bij het in stand laten van de ten behoeve van Lidl verleende besluiten tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning. Daarbij wijst hij op een aanhangige procedure bij de civiele rechter betreffende de ontbonden koopovereenkomst, van welke overeenkomst deel uitmaakt het verkrijgen van een onherroepelijke bouwvergunning door Lidl.

2.3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.4. Het betoog faalt. Vooropgesteld zij dat de omstandigheid dat [appellant], naar hij ter zitting heeft gesteld, door de rechtbank bij de verlening van de vrijstelling en bouwvergunning aan Lidl wel belanghebbend is geacht, niet met zich brengt dat hij om die reden reeds belanghebbend geacht moet worden bij de intrekking daarvan. Bij de verlening en intrekking zijn niet dezelfde belangen gemoeid.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bouwvergunning en vrijstelling niet aan [appellant] zijn verleend en dat [appellant] derhalve niet kan bewerkstelligen dat de vergunde supermarkt ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Ter zitting heeft [appellant] betoogd dat zijn economisch belang erin kan zijn gelegen dat bij de instandlating van de vrijstelling alsnog op basis van die vrijstelling bouwvergunning voor de realisering van een supermarkt kan worden verleend, zonder dat daarvoor opnieuw een vrijstelling van het bestemmingsplan nodig is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 15 juli 2009 in zaken nrs. 200805354/1 en 200900135/1; www.raadvanstate.nl) kan niet als eenmaal met vrijstelling een bouwvergunning is verleend, op basis van dezelfde vrijstelling nadien voor een nieuw bouwplan bouwvergunning worden verleend. De op 16 november 2004 verleende vrijstelling heeft betrekking op het destijds ingediende bouwplan en heeft voor een later bouwplan, ook al zou dat passen binnen de bij de vrijstelling geboden mogelijkheden, geen gelding meer. Het door [appellant] gestelde betreft derhalve geen bij het besluit tot intrekking van de vrijstelling en bouwvergunning betrokken belang.

Voor zover de intrekking van de vrijstelling en bouwvergunning al van betekenis zou zijn voor de procedure bij de civiele rechter met betrekking tot de koopovereenkomst, heeft de rechtbank terecht overwogen dat hierin geen rechtstreeks belang is gelegen.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat [appellant] eigenaar van het perceel is waarop de bij het besluit ingetrokken vrijstelling en bouwvergunning betrekking hebben, onvoldoende is om hem als belanghebbende bij dat besluit aan te merken.

Nu ook overigens niet is gebleken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang, heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.

2.5. Aan de inhoudelijke gronden die [appellant] heeft aangevoerd, wordt niet toegekomen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010

163-627.