Uitspraak 200905415/1/R3


Volledige tekst

200905415/1/R3.
Datum uitspraak: 1 september 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Tochmalaan Kollum" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, en [appellant sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2010, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door drs. M.P. Riemersma, en [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door R. Wierstra-Jepkema, werkzaam bij de gemeente, en G. Lindeman, werkzaam bij Bügel Hajema Adviseurs, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in de realisatie van 43 woningen ten noordwesten van de Tochmalaan te Kollum.

2.2. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd dat ten onrechte geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is vastgesteld, wordt overwogen dat indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld,

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet als belanghebbende zouden kunnen worden aangemerkt bij (delen van) dat plan. Daartoe is van belang dat [appellant sub 1] noch [appellant sub 2] een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in het plangebied, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen eigenaar zijn van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van (delen van) een exploitatieplan. Gelet hierop kunnen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] evenmin worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van (delen van) een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van de Wro. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn in zoverre niet-ontvankelijk.

2.3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat het plan geen goede ruimtelijke ordening dient, omdat er geen behoefte is aan de bouw van nieuwe woningen, en dat het plan economisch niet uitvoerbaar is. Zij wijzen er op dat op diverse plaatsen in en rondom Kollum woningbouwprojecten zijn stopgezet, bouwrijpe locaties onbenut zijn gebleven, en dat veel woningen te koop of leeg staan en verwaarloosd raken. Verder wijzen zij er op dat de bevolking van Kollum krimpt, zodat de markt voor de geplande huizen kleiner wordt. Ook zullen gezien de bevolkingssamenstelling van Kollum de woningen die bedoeld zijn voor starters op de woningmarkt niet worden verkocht. Hierdoor zal ook in het plangebied leegstand en verwaarlozing van woningen optreden. Verder wijzen zij er op dat de woningmarkt is veranderd sinds de financiële crisis. Volgens hen had aan het bestemmingsplan een recent marktonderzoek ten grondslag moeten worden gelegd waarin de huidige leegstand en de economische veranderingen zijn meegenomen. Tot slot betogen zij dat de voorgenomen woningbouw niet in overeenstemming is met het gemeentelijke woonplan, omdat daarin het onderhavige plangebied niet wordt genoemd. Verder is het plan in strijd met paragraaf 2.1.5 van het streekplan, waarin is vermeld dat het uitgangspunt is dat nieuwe woningen zoveel mogelijk eerst in het bestaande bebouwde gebied van kernen wordt opgevangen. Volgens hen zijn er binnen het stedelijk gebied van Kollum diverse andere locaties beschikbaar om de door de raad gewenste woningen te realiseren.

2.3.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in het plangebied bij wijze van proef duurzame woningen zullen worden gerealiseerd. Dit soort woningen kan volgens hem niet in het reeds bestaande stedelijk gebied worden gerealiseerd. Hij wijst er op dat het duurzaamheidsstreven uitdrukkelijk is opgenomen in het gemeentelijk beleid. Verder zullen woningen in de sociale sector worden gerealiseerd. Deze woningen kunnen niet in andere uitbreidingsgebieden worden gebouwd, omdat die in eigendom zijn van projectontwikkelaars. Met betrekking tot het provinciale beleid heeft de raad gesteld dat hierin tevens is vermeld dat per afzonderlijk geval maatwerk moet worden geleverd, hetgeen in het onderhavige geval met het project is gebeurd. Hij wijst er op dat de provincie Fryslân met het project heeft ingestemd.

Dat in de kern van Kollum leegstaande en verwaarloosde woningen voorkomen, en dat de bevolking van Kollum krimpt, heeft volgens de raad geen invloed op het te ontwikkelen woongebied. Gelet op de toenemende gezinsverdunning in de noordelijke helft van Nederland, zullen volgens hem meer eensgezinswoningen nodig zijn. Voor leegstand behoeft volgens de raad niet te worden gevreesd, nu de gemeente eigenaar is van de grond, en eerst overgaat tot verkoop van de grond indien een initiatief voor de bouw van een woning wordt ingediend, dan wel indien behoefte is aan sociale woningen. Het op deze wijze gefaseerd uitvoeren van het bestemmingsplan is volgens de raad mogelijk binnen de planperiode. Volgens de raad kan het risico op leegstand verder beperkt worden omdat het plan voorziet in slechts 43 woningen.

2.3.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Verder overweegt de Afdeling dat de raad zich op zich in redelijkheid zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat een krimp van de bevolking in een gemeente niet per definitie met zich hoeft te brengen dat in een gemeente geen behoefte aan nieuwe woningen is of kan ontstaan. Dit ontslaat de raad evenwel niet van de verplichting inzichtelijk te maken in hoeverre met een krimpende bevolking rekening is gehouden bij de vaststelling van het plan en in hoeverre onder ogen is gezien of het plan binnen een termijn van tien jaar kan worden uitgevoerd.

De raad heeft niet bestreden dat het aantal inwoners van Kollum afneemt. Voorts heeft de raad erkend dat niet duidelijk is welke gevolgen dit heeft voor de situatie op de woningmarkt en de termijn waarbinnen de kavels binnen het plangebied kunnen worden benut. Verder is niet bestreden dat binnen het bestaande bebouwde gebied van de stadskern van Kollum diverse bouwlocaties onbenut zijn en dat leegstand en verpaupering optreedt op diverse woonlocaties. De raad heeft verder niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij rekening heeft gehouden met het beleid in het streekplan dat benutting van locaties in het bestaand stedelijk gebied voor nieuwe woningbouw vooropstelt. De enkele stelling dat deze locaties zich niet lenen voor de proef met duurzame woningen, is niet nader gemotiveerd. Gezien het bovenstaande heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat het plan economisch uitvoerbaar is en een goede ruimtelijke ordening dient.

De Afdeling ziet daarom in hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3.46 van de Algemene wet bestuursrecht. De overige gronden behoeven om die reden geen bespreking meer.

2.4. Wat betreft [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen dient de raad op hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De door [appellant sub 3] en andere opgegeven kosten voor drukwerk zijn geen kostenposten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e van het Besluit proceskosten bestuursrecht, en komen om die reden niet voor vergoeding in aanmerking. Wat betreft [appellant sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van de Wro;

II. verklaart de beroepen voor het overige gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland van 25 juni 2009, kenmerk Nr. 10, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Tochmalaan Kollum";

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland tot vergoeding van bij [appellant sub 3] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 53,45 (zegge: drieënvijftig euro en vijfenveertig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, vergoedt;

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010

361.