Uitspraak 200907784/1/H1


Volledige tekst

200907784/1/H1.
Datum uitspraak: 16 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2009 in zaak nr. 08/1065 in het geding tussen:

[appellante]

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid, thans stadsdeel Zuid.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2007 heeft het dagelijks bestuur aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van twee koekoeken met daarboven een balkon aan de achterzijde van het gebouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 31 januari 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 november 2009.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 28 april 2010 heeft [appellante] een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.L. Hamburger, advocaat te Amstelveen, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.A. Janssen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R.J. Michielsen, advocaat te Rotterdam, als belanghebbende gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het inmiddels gerealiseerde bouwplan betreft de plaatsing van ramen die onder het maaiveld liggen aan de achterzijde van het pand op het perceel. Om licht te laten toetreden, zijn hiervoor openingen, zogenoemde koekoeken, in de grond gemaakt. Boven deze koekoeken is een balkon, met aan weerszijden privacyschotten, voorzien dat gelijkvloers vanuit de begane grond verdieping kan worden betreden.

2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Willemspark/Van Eeghenstraat 2002". Om verwezenlijking ervan mogelijk te maken heeft het dagelijks bestuur vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend.

2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur de vrijstelling niet kon verlenen omdat privaatrechtelijke belemmeringen hieraan in de weg staan. Zij voert daartoe aan dat één van de koekoeken waarvoor vrijstelling is verleend voor ongeveer 30 cm gebouwd is op grond waarvan zij blijkens het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 27 april 2010, in zaak nr. 106.006.979/01 door verjaring eigenaar is geworden en dat zij voor die bouw geen toestemming heeft verleend.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr. 200906091/1) is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.

2.3.2. Niet in geschil is dat de koekoeken zijn gebouwd binnen de kadastrale grenzen van het perceel. Omtrent de vraag of [appellante] door verjaring eigenaresse is geworden van de strook grond tussen het inmiddels verwijderde hekwerk op het perceel en de kadastrale grens, waarop een deel van het bouwplan is gebouwd, was ten tijde van het besluit op bezwaar van 31 januari 2008 een procedure aanhangig bij de burgerlijke rechter. Nu bij de beoordeling van een besluit op bezwaar moet worden uitgegaan van de zich ten tijde van het nemen van dat besluit voordoende feiten en omstandigheden, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan verlening van de vrijstelling in de weg staat. De rechtbank mocht zich hierbij baseren op het vonnis van de rechtbank, sector civiel, van 4 juli 2007, in zaak nr. 345072 / HA ZA 06-2238, waarbij de vorderingen van [appellante] waren afgewezen. Het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 27 april 2010 op het door [appellante] ingestelde hoger beroep tegen dat vonnis dateert van na het besluit op bezwaar en kan derhalve niet bij de beoordeling van het besluit worden betrokken. Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Offers w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010

270-604.