Uitspraak 200908100/2/R1


Volledige tekst

200908100/2/R1.
Datum uitspraak: 11 februari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoekers sub 1], allen wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting Delft Zegt Nee Tegen Bovengronds 380 kV en anderen, gevestigd onderscheidenlijk allen wonend te Delft,
3. [verzoekers sub 3], gevestigd te [plaats],
4. de stichting Stichting de Groene Landscheiding N470, gevestigd te Zoetermeer, en andere,
5. [verzoekster sub 5], gevestigd te [plaats],

en

1. de minister van Economische Zaken,
2. de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
3. de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
4. de minister van Verkeer en Waterstaat,
5. het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
6. het college van burgemeester en wethouders van Delft,
7. het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland,
8. het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland,
9. het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp,
10. de Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland,
11. De Dijkgraaf en Hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2009 hebben de minister van Economische Zaken en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de ministers) het inpassingsplan "Inpassingsplan Wateringen Zoetermeer (380 kV leiding)" (hierna: het Rijksinpassingsplan) vastgesteld.

Door verweerders sub 3 tot en met sub 11 zijn voor de uitvoering van de in het Rijksinpassingsplan voorziene hoogspanningsverbinding op grond van artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in totaal 33 uitvoeringsbesluiten genomen.

Tegen het Rijksinpassingsplan en één of meerdere uitvoeringsbesluiten hebben onder meer [verzoekers sub 1] (hierna in enkelvoud: [verzoeker sub 1]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2009, de stichting Stichting Delft Zegt Nee Tegen Bovengronds 380 kV en anderen (hierna in enkelvoud: de stichting) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2009, [verzoekers sub 3] (hierna in enkelvoud: [verzoeker sub 3]) bij brief, per faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2009, de stichting Stichting De Groene Landscheiding N470 en andere (hierna in enkelvoud: De Groene Landscheiding) bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2009, en [verzoekster sub 5] bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2009, beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1], de stichting, [verzoeker sub 3] en De Groene Landscheiding hebben hun beroepen aangevuld bij brieven van onderscheidenlijk 23 oktober 2009, 23 november 2009, 25 november 2009 en 14 januari 2010.

Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2009, heeft de stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2009, heeft [verzoeker sub 3] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2009, heeft De Groene Landscheiding de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoekster sub 5] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De ministers en de minister van LNV hebben beide een verweerschrift uitgebracht.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Groene Landscheiding, de stichting en [verzoekster sub 5] hebben nadere stukken ingebracht. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 19 januari 2010, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, de stichting, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Amsterdam, [verzoeker sub 3], vertegenwoordigd door mr. R. van der Zwan, advocaat te 's-Gravenhage, De Groene Landscheiding, in de personen van H.J. van der Wij, drs.ing J.J.M. Oudshorn, R. Keessen, en ing. E.R. Snoep en bijgestaan door mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, advocaat te 's-Gravenhage, en [verzoekster sub 5], vertegenwoordigd door mr. S. Pronk, advocaat te Delft, de ministers, vertegenwoordigd door onder meer mr. E.P. Koorstra, mr. J.J. Kerssemakers, mr.drs. E.J. Brascamp, dr. M.G. Delfini, mr. J.H. Keinemans, drs. I.P. Hasper en mr. J.C. van Dalen, allen ambtenaar in dienst van het Rijk, de minister van LNV, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman en mr.drs. W. van Dijk, beiden ambtenaar in dienst van het Rijk, het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, vertegenwoordigd door drs. H. Koornneef, ambtenaar in dienst van de gemeente Lansingerland, het college van burgemeester en wethouders Delft, vertegenwoordigd door W.M. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente Delft, het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, vertegenwoordigd door ing. T. Dijkstra, ambtenaar in dienst van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. I.T.F. Vermeulen, J.L.M. Westgeest en J.W. Grevink, allen ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting TenneT, vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Amsterdam, en mr. G.J.M. Meulepas, ing. M.A.J. Vermorken, ir. A.G. Croes, J.J.M.P. Hermans, drs. I.F.M. Hermans, mr.ir. A.C.G. Veldhuizen, allen werkzaam bij Tennet, en drs. R.M. van der Zweerde, werkzaam bij Kuiper Compagnons, als belanghebbende gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het Rijksinpassingsplan voorziet in de aanleg van een nieuwe 380 kV hoogspanningsverbinding van ongeveer 20 kilometer tussen Wateringen en Zoetermeer, de zogenoemde Zuidring. Een deel van de Zuidring met een lengte van ongeveer 10 kilometer zal ondergronds worden aangelegd. Het overig deel zal bovengronds worden aangelegd door ophanging van de hoogspanningslijnen aan zogenoemde Windtrack-masten. Bij het Rijksinpassingsplan is het advies van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) van 3 oktober 2005 en de daarop betrekking hebbende brief van de minister van VROM van 4 november 2008 inzake hoogspanningslijnen en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid betrokken.

2.3. Verzoekers betogen dat het Rijksinpassingsplan en de door hen bestreden uitvoeringsbesluiten ten onrechte zijn genomen en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van deze besluiten te voorkomen. Hiertoe betogen zij onder meer aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de gezondheidsrisico's. In dit verband brengen zij onder meer bezwaren naar voren die zien op de toepassing van het voornoemde advies van VROM en de berekening van de grootte van de magneetveldzone. Voorts voeren zij aan dat de hoogspanningsmasten zullen leiden tot een aantasting van het landschap en natuur ter plaatse en voeren [verzoekster sub 5] en [verzoeker sub 3] aan dat de locaties van de hoogspanningsmasten zullen leiden tot een belemmering in de bedrijfsvoering. Zij betogen alle dat ten onrechte niet voor een geheel ondergrondse aanleg van de hoogspanningsverbinding is gekozen, omdat hierdoor grotendeels aan voornoemde bezwaren tegemoet kan worden gekomen.

2.4. De voorzitter overweegt dat artikel 8.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 8.4, eerste lid, van de Wro aldus moet worden gelezen dat een tijdens de beroepstermijn ingediend verzoek om voorlopige voorziening de inwerkingtreding van de besluiten die zijn genomen in het kader van de coördinatieregeling eveneens opschort en dat de afwijzing van een verzoek met zich brengt dat deze besluiten in werking treden.

2.5. De voorzitter stelt voorop dat onderhavige procedure zich niet leent voor een uitgebreide behandeling van de bezwaren van verzoekers. In dit verband overweegt de voorzitter dat door verzoekers naar voren gebrachte bezwaren dermate complex zijn dat deze nader onderzoek vergen. Voorts acht de voorzitter van belang dat op voorhand niet is uitgesloten dat de hoogspanningsverbinding gevolgen voor de volksgezondheid in de directe omgeving van het hoogspanningtracé kan hebben. Gelet hierop ziet de voorzitter na afweging van alle belangen aanleiding om de hierna beschreven voorlopige voorziening te treffen.

2.6. De voorzitter overweegt voorts dat met de komst van de hoogspanningsverbinding grote maatschappelijke belangen zijn gemoeid. TenneT heeft in haar schriftelijke uiteenzetting en ter zitting verklaard dat het, gelet op haar taak als netwerkbeheerder zoals haar is opgedragen krachtens artikel 16 van de Elektriciteitswet, van groot belang is dat zij reeds een aanvang kan maken met voorbereidende werkzaamheden voor de hoogspanningsverbinding. TenneT heeft in dit verband naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk gemaakt dat gelet op niet slechts de bestaande behoefte aan transportcapaciteit van elektriciteit, maar ook gelet op de realisering van de Tweede Maasvlakte, de voorziene offshore windparken en de aanleg van de zogenoemde Brit-Ned-verbinding waardoor in de nabije toekomst meer transportcapaciteit op het netwerk nodig zal zijn, behoefte bestaat aan een nieuwe hoogspanningsverbinding. De voorzitter acht het in dit verband niet onaanvaardbaar dat reeds met de hierna in de overwegingen 2.6. en 2.7. aan te geven voorbereidende werkzaamheden, een aanvang kan worden gemaakt. TenneT zal, zoals zij in haar schriftelijke reactie stelt en ter zitting heeft herhaald, niet beginnen met feitelijke bouw- en aanlegwerkzaamheden aan het bovengrondse en/of het ondergrondse tracé van de 380 kV verbinding voor 1 september 2010. Voor die datum zullen derhalve geen hoogspanningsmasten zijn opgericht waaraan hoogspanningslijnen hangen. Er zal derhalve geen sprake zijn van een magneetveld waarvoor verzoekers vrezen. De voorzitter verwacht dat op of omstreeks 1 september 2010 een uitspraak in de bodemprocedure kan worden gedaan.

2.7. De voorbereidende werkzaamheden waarmee TenneT een aanvang mag maken betreffen ten eerste voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de bouw van twee opstijgpunten, nabij hoogspanningsmast 14 ten westen van de wijk Tanthof in Delft, en nabij hoogspanningsmast 32 ten oosten van de wijk Tolhek in Pijnacker. Voor de opstijgpunten geldt dat er een aanzienlijke periode nodig is voor de zetting van de voorbelasting ten behoeve van de fundering van de opstijgpunten. Om verzakking van de opstijgpunten te voorkomen, wordt ter plaatse een voorbelasting aangebracht, die enkele maanden moet zetten voordat met de daadwerkelijk bouw van de opstijgpunten kan worden begonnen. De voorbereidende werkzaamheden voor de zetting zijn:

a. het ontgraven van grond ter plaatse van de opstijgpunten (1,30 meter diep);

b. het aanbrengen van een worteldoek (geotextiel) op de bodem;

c. het vullen van de ontgraving met zand (1,50 meter);

d. het aanbrengen van de eerste fundatiewerken.

Voor het uitvoeren van deze voorbereidende werkzaamheden is het deels inwerkingtreden van het Rijksinpassingsplan en het inwerkingtreden van een aantal uitvoeringsbesluiten noodzakelijk. Dit betreffen voor opstijgpunt nabij hoogspanningsmast 14:

1. de door de minister van LNV bij besluit van 4 september 2009, kenmerk FF/75C/2008/0345, verleende ontheffing krachtens artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) voor de aanlegwerkzaamheden (graven en heien);

2. de door de minister van Verkeer en Waterstaat bij besluit van 3 september 2009, nummer VRH-2009-0556A, verleende vergunning krachtens artikel 2 van de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken voor de kruising van het tracé met de A4 en de A13 (fundatiewerkzaamheden langs de Rijksweg A4);

3. de door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij besluit van 3 september 2009, kenmerk PZH-2009-126119905, verleende ontheffing krachtens de artikelen 5 en 10 van de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland, voor het gedeeltelijk dempen van een sloot ten behoeve van een kruising van deze sloot door een werkweg;

4. de door het college van burgemeester en wethouders van Delft bij besluit van 2 september 2009, kenmerk BWT/20247294, krachtens artikel 40 van de Woningwet verleende bouwvergunning voor de bouw van een opstijgpunt;

5. de door het college van burgemeester en wethouders van Delft bij besluit van 2 september 2009, kenmerk BWT/20247294, verleende uitwegvergunning krachtens de artikelen 2.1.11, 2.1.12 en 2.1.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) voor Delft, voor de aanleg van een tijdelijke uitweg van de bouwweg op de openbare weg;

6. de door het college van burgemeester en wethouders van Delft krachtens artikel 3.22 van de Wro bij besluit van 2 september 2009, kenmerk BWT/20172662, verleende ontheffing voor een tijdelijke bouwweg;

7. de door de Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland bij besluit van 1 september 2009, nummer 769075/0980022, verleende keurvergunning voor het gedeeltelijk dempen van de sloot ten behoeve van een kruising van deze sloot door een werkweg;

8. de door de Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland bij besluit van 19 augustus 2009, nummer 773741/0970003, verleende vergunning krachtens artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

De voor het opstijgpunt nabij hoogspanningsmast 32 benodigde besluiten zijn, naast de hiervoor onder 1, 3, 7 en 8 genoemde besluiten:

9. de door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij besluit van 4 september 2009, kenmerk PZH-2009-125548338, verleende ontheffing krachtens artikel 13 van de Wegenverordening Zuid-Holland, voor het kruisen van het tracé met de N211, de N470 en de N471 voor tijdelijke in- en uitritten;

10. de door het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp bij ongedateerd besluit, kenmerk R08-410P, krachtens artikel 40 van de Woningwet verleende bouwvergunning voor de bouw van een opstijgpunt;

11. de door het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Noordorp bij ongedateerd besluit, kenmerk 2009.02025, verleende uitwegvergunning krachtens artikel 2.1.5.3. van de APV voor Pijnacker-Nootdorp, voor de aanleg van een tijdelijke uitweg van de bouwweg op de openbare weg;

12. de door het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp krachtens artikel 3.22 van de Wro bij ongedateerd besluit, kenmerk BWB/VBP/2008.17350, verleende ontheffing voor een tijdelijke bouwweg.

2.8. Voorts mag TenneT een aanvang maken met het archeologisch veldonderzoek dat nodig is om de aanlegvergunning op grond van het Rijksinpassingsplan aan te kunnen vragen. Hier is het belang gelegen in de omstandigheid dat hiermee anders pas na het broedseizoen, na 1 september, een aanvang kan worden gemaakt. Voor het archeologisch veldonderzoek dienen twee proefsleuven te worden gegraven. Hiervoor is het noodzakelijk dat de ontheffing zoals hierboven genoemd onder 1 in werking treedt.

2.9. De conclusie is dat de voorzitter, gelet op de voor deze procedure te complexe vraagstukken en de belangen van volksgezondheid die daarmee samenhangen, aanleiding ziet om het Rijksinpassingsplan en de uitvoeringsbesluiten te schorsen met uitzondering van die delen van het Rijksinpassingsplan en die uitvoeringsbesluiten die nodig zijn voor de in overweging 2.7. en overweging 2.8. van deze uitspraak genoemde voorbereidende werkzaamheden. TenneT wordt in staat gesteld om deze voorbereidende werkzaamheden uit te voeren.

2.10. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Het verzoek van De Groene Landscheiding tot vergoeding van de kosten van de in haar opdracht vervaardigde deskundigenrapporten wordt afgewezen nu deze rapporten niet hebben bijgedragen aan de beoordeling van haar verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het Rijksinpassingsplan "Inpassingsplan Wateringen Zoetermeer (380 kV leiding)" van de minister van Economische Zaken en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 28 augustus 2009 en de in het kader van de coördinatieregeling genomen 33 uitvoeringsbesluiten, met uitzondering van die besluiten en die delen van het Rijksinpassingsplan die nodig zijn voor de voorbereidende werkzaamheden zoals beschreven in overweging 2.7. en overweging 2.8. van deze uitspraak. Dit betreffen de volgende uitvoeringsbesluiten:

1. de door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij besluit van 4 september 2009, kenmerk FF/75C/2008/0345, verleende ontheffing krachtens artikel 75 van de Flora- en faunawet voor de aanlegwerkzaamheden (graven en heien);

2. de door de minister van Verkeer en Waterstaat bij besluit van 3 september 2009, nummer VRH-2009-0556A, verleende vergunning krachtens artikel 2 van de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken voor de kruising van het tracé met de A4 en de A13 (fundatiewerkzaamheden langs de Rijksweg A4);

3. de door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij besluit van 3 september 2009, kenmerk PZH-2009-126119905, verleende ontheffing krachtens de artikelen 5 en 10 van de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland, voor het gedeeltelijk dempen van een sloot ten behoeve van een kruising van deze sloot door een werkweg;

4. de door het college van burgemeester en wethouders van Delft bij besluit van 2 september 2009, kenmerk BWT/20247294, krachtens artikel 40 van de Woningwet verleende bouwvergunning voor de bouw van een opstijgpunt;

5. de door het college van burgemeester en wethouders van Delft bij besluit van 2 september 2009, kenmerk BWT/20247294, verleende uitwegvergunning krachtens de artikelen 2.1.11, 2.1.12 en 2.1.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening, voor de aanleg van een tijdelijke uitweg van de bouwweg op de openbare weg;

6. de door het college van burgemeester en wethouders van Delft krachtens artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening bij besluit van 2 september 2009, kenmerk BWT/20172662, verleende ontheffing voor een tijdelijke bouwweg;

7. de door de Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland bij besluit van 1 september 2009, nummer 769075/0980022, verleende keurvergunning voor het gedeeltelijk dempen van de sloot ten behoeve van een kruising van deze sloot door een werkweg;

8. de door de Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland bij besluit van 19 augustus 2009, nummer 773741/0970003, verleende vergunning krachtens artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

9. de door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij besluit van 4 september 2009, kenmerk PZH-2009-125548338, verleende ontheffing krachtens artikel 13 van de Wegenverordening Zuid-Holland, voor het kruisen van het tracé met de N211, de N470 en de N471 voor tijdelijke in- en uitritten;

10. de door het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp bij ongedateerd besluit, kenmerk R08-410P, krachtens artikel 40 van de Woningwet verleende bouwvergunning voor de bouw van een opstijgpunt;

11. de door het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Noordorp bij ongedateerd besluit, kenmerk 2009.02025, verleende uitwegvergunning krachtens artikel 2.1.5.3. van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Pijnacker-Nootdorp, voor de aanleg van een tijdelijke uitweg van de bouwweg op de openbare weg;

12. de door het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp krachtens artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening bij ongedateerd besluit, kenmerk BWB/VBP/2008.17350, verleende ontheffing voor een tijdelijke bouwweg;

II. treft de voorlopige voorziening dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V. op basis van de onder I in werking getreden besluiten uitsluitend de in overweging 2.7. en in overweging 2.8. van deze uitspraak beschreven voorbereidende werkzaamheden mag uitvoeren;

III. veroordeelt de minister van Economische Zaken, de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister van Verkeer en Waterstaat, het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, het college van burgemeester en wethouders van Delft, het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, de Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland, De Dijkgraaf en Hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten:

a. bij [verzoekers sub 1] tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

b. bij de stichting Stichting Delft Zegt Nee Tegen Bovengronds 380 kV en anderen tot een bedrag van € 882,05 (zegge: achthonderdtweeëntachtig euro en vijf cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

c. bij [verzoekster sub 3] en andere tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

d. bij de stichting Stichting de Groene Landscheiding N470 en andere tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;

e. bij [verzoekster sub 5] tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

De bedragen dienen door de minister van Economische Zaken als projectminister te worden betaald;

IV. gelast dat verweerders zoals genoemd onder II aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoekers sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de stichting Stichting Delft Zegt Nee Tegen Bovengronds 380 kV en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [verzoekers sub 3], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere, € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de stichting Stichting de Groene Landscheiding N470 en andere, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere, en € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [verzoekster sub 5] vergoedt;

De bedragen dienen door de minister van Economische Zaken als projectminister te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2010

533.