Uitspraak 200900794/1/M1


Volledige tekst

200900794/1/M1.
Datum uitspraak: 16 september 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A], gevestigd te [plaats], en [appellant B], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl (hierna: het college) een verzoek van [appellant B] en [appellante A] (hierna: [appellanten]) om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot twee windturbines aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.

Bij besluit van 22 december 2008 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 24 februari 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2009, waar [appellant B], in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [appellante A], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.J. Terpstra, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid WindEnergie Invest Noord-Nederland XXIV B.V. en WindEnergie Invest Noord-Nederland XXV B.V. (hierna: WEI NN XXIV en WEI NN XXV), vertegenwoordigd door mr. ing. A.P.J. Timmermans en [bestuurder], als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. [appellante A] heeft verzocht om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen, omdat zonder vergunning twee windturbines zijn opgericht op een afstand van minder dan vier maal de ashoogte van woningen.

2.2. WEI NN XXIV en WEI NN XXV voeren aan dat [appellanten] geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit. Het college voert aan dat [appellanten] geen belang hebben bij hun beroep, nu de geschonden norm niet strekt tot bescherming van hun belangen.

2.2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2.2. De woning van [appellant B] ligt op een afstand van verscheidene kilometers van de inrichting. Het is niet aannemelijk dat hij daar milieugevolgen van de inrichting kan ondervinden. [appellant B] is geen belanghebbende bij het primaire besluit. Hieruit volgt dat het college het bezwaar van [appellant B] ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij op zijn bezwaar is beslist. De Afdeling zal het bezwaar van [appellant B] alsnog niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.

2.2.3. Nu [appellante A] eigenaar is van windturbines die zich in de onmiddellijke nabijheid van de onderhavige windturbines bevinden is het aannemelijk dat zij milieugevolgen van het in werking zijn van de inrichting kan ondervinden. Derhalve is [appellante A] belanghebbende bij het primaire besluit. Dat zij bij schending van de norm niet in haar belangen zou worden getroffen, wat daarvan ook zij, maakt dit niet anders.

2.3. [appellante A] voert aan dat het college er ten onrechte vanuit is gegaan dat de woningen dienstwoningen zijn. Daartoe voert [appellante A] aan dat de woningen op een te grote afstand van de windturbines zijn gelegen. De bewoners ervan hebben ook geen financieel belang bij de windturbines, aldus [appellante A]. Volgens [appellante A] is het onvoldoende dat de bewoners van de woningen de melding mede hebben ondertekend. Dat in de woningen een computer staat, waarmee de windturbines gecontroleerd kunnen worden, is volgens [appellante A] evenmin voldoende, nu daarmee alleen de gegevens over windsnelheid en productie bekeken kunnen worden. Dat de bewoners zouden kunnen ingrijpen is eveneens onvoldoende, nu dat bij de overige windturbines niet mogelijk is, aldus [appellante A].

2.3.1. Het college voert aan dat de eigenaren van de woningen mede-exploitant van de windturbines zijn, nu zij de melding mede hebben ondertekend. Volgens het college behoren de woningen tot de sfeer van de inrichting. De bewoners hebben zich verplicht om beheers- en onderhoudstaken uit te voeren, aldus het college. Daartoe voert het college aan dat zij beschikken over een computerverbinding om de windturbines zo nodig stil te zetten. Het college stelt dat de bewoners verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van de grond en dienen te voorkomen dat onbevoegden de omgeving van de windturbines betreden. Voorts vermeldt het college dat de bewoners er voor dienen te zorgen dat het onderhoud aan de windturbines ongehinderd kan plaatsvinden. Het college voert aan dat windturbines weinig beheer en toezicht behoeven, zodat bovengenoemde taken afdoende zijn om van mede-exploitatie te kunnen spreken.

2.3.2. Artikel 1.1, eerste lid, voor zover thans van belang, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) bepaalt dat in dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder gevoelige objecten: gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen.

Artikel 1.1, eerste lid, voor zover thans van belang, van het Activiteitenbesluit bepaalt dat in dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

Ingevolge Bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit, aanhef en onder dd, eerste opsommingsbolletje, gelden de in artikel 8.1, eerste lid, van de wet opgenomen verboden voor inrichtingen voor het omzetten van windenergie in mechanische, elektrische of thermische energie, waarbij:

i. de windturbines niet elk afzonderlijk een vaste verbinding hebben met de bodem of waterbodem in de vorm van een mast;

ii. de windturbines geen horizontale draaias van de rotor hebben, of

iii. de afstand tussen een afzonderlijke windturbine en het dichtstbijzijnde gevoelige object kleiner is dan viermaal de ashoogte;

2.3.3. De Afdeling stelt vast dat de melding is ondertekend door WEI NN XXIV, WEI NN XXV en de bewoners van de woningen. Eén van de windturbines is op grond van één van de bewoners gevestigd. De bewoners van de woningen zijn belast met het houden van toezicht op de windturbines en het volgen van de exploitatie ervan. In de woningen zijn computers aanwezig waarop gegevens over de windturbines bekeken kunnen worden, naar aanleiding waarvan de windturbines stilgezet dan wel, zo snel mogelijk, opgestart kunnen worden. Ook zijn de bewoners van de woningen verantwoordelijk voor het onderhoud van de grond rondom de windturbines. Zij dienen erop toe te zien dat de directe omgeving van de windturbines niet door onbevoegden wordt betreden en ervoor te zorgen dat het onderhoud aan de windturbines ongehinderd plaats kan vinden. Voor hun werkzaamheden ontvangen zij een vergoeding. Gezien de bovengenoemde omstandigheden, mede gelet op de aard van de inrichting, hebben de woningen een zodanige betrokkenheid bij de inrichting dat zij tot de inrichting kunnen worden gerekend. Deze beroepsgrond faalt.

2.4. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 22 december 2008 komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij op het bezwaar, voor zover dit is gemaakt door [appellant B], is beslist. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het beroep is voor het overige ongegrond.

2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant B] gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl van 22 december 2008, kenmerk VROM/NW, voor zover daarbij op het bezwaar, voor zover dit is gemaakt door [appellant B], is beslist;

III. verklaart het bezwaar voor zover dit is gemaakt door [appellant B] niet-ontvankelijk;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 22 december 2008;

V. verklaart het beroep van [appellante A] ongegrond;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl tot vergoeding van bij [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 691,89 (zegge: zeshonderdeenennegentig euro en negenentachtig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl aan [appellant B] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Bijleveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009

433.