Uitspraak 200806550/1/H1


Volledige tekst

200806550/1/H1.
Datum uitspraak: 20 mei 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 juli 2008 in zaak
nrs. 07/2195, 07/2197 en 07/2459 in het geding tussen:

1. [wederpartijen sub 1],
2. [wederpartij sub 2],
3. [wederpartijen sub 3],
allen wonend te [woonplaats]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bij besluit van 8 januari 2008 bouwvergunning verleend voor het realiseren van drie woningen op het perceel Groenestraat (achter huisnummers 22 tot 28 te Hurwenen, gemeente Maasdriel (hierna: het perceel).

Bij besluiten van 8 mei 2007 heeft het college de door [wederpartijen sub 1], [wederpartij sub 2] en [wederpartijen sub 3] (hierna: [wederpartij] e.a.) daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] e.a. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de besluiten van 8 mei 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 oktober 2008.

[wederpartijen sub 1] heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2009, waar het college, vertegenwoordigd door J.J. Vogel en drs. D.E. van Lienden-Traxel, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts zijn [wederpartij] e.a., vertegenwoordigd door [een der wederpartij sub 3], verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hurwenen Herziening 1982" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming " Openbaar groen of plantsoen", "Woningen en "Agrarische doeleinden". Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft het college vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend.

2.2. Ingevolge artikel 19a, vierde lid, voor zover thans van belang, van de WRO is op de voorbereiding van het besluit omtrent de vrijstelling afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing.

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, dat tot afdeling 3.4 behoort, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

2.3. Vast staat dat met het ontwerp van het vrijstellingsbesluit de stukken met betrekking tot het verkennende bodemonderzoek niet ter inzage zijn gelegd.

2.4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte vanwege de omstandigheid dat genoemde stukken niet bij het ontwerp van het besluit ter inzage zijn gelegd het besluit op bezwaar van 10 juli 2007 wegens strijd met artikel 3:11, eerste volzin, van de Awb heeft vernietigd.

2.4.1. Op een bouwvergunning is (als regel) niet de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure, neergelegd in afdeling 3.4 van de Awb, van toepassing, maar de bezwaarprocedure. Gelet op artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van het besluit op bezwaar, wordt in gevallen waarin met vrijstelling bouwvergunning is verleend, de vrijstelling geacht deel uit te maken van de bouwvergunning. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb, Kamerstukken II, 2003-2004, 29 421, nr. 3, p. 85-86, betekent dat dat de beroepsgang met betrekking tot de bouwvergunning leidend is. De vrijstelling is mede onderwerp van het bezwaar tegen de bouwvergunning. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 juli 2007 in zaak nr. 200703198/1) dient het bestuursorgaan daarom bij zijn beslissing op het bezwaar ook de vrijstelling te heroverwegen, ook al zijn - hetgeen in die zaak speelde - tegen het ontwerp van het vrijstellingsbesluit geen zienswijzen ingediend zoals artikel 6:13 van de Awb voorschrijft. Hieruit volgt dat eventuele gebreken in de voorbereiding van het vrijstellingbesluit in de bezwaarfase kunnen worden hersteld. Niet wordt betwist dat de stukken met betrekking tot het verkennende bodemonderzoek wel ter inzage zijn gelegd in de bezwaarschriftfase. Dat [wederpartij] e.a. in de bezwaarschriftfase ervoor hebben gekozen de stukken niet in te zien, maakt dat niet anders. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte wegens strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb het besluit op bezwaar vernietigd. Het betoog slaagt.

2.5. Het college betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat is voldaan aan de toepassingsvereisten van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Zij voeren verder aan dat, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, het bouwplan is voorzien in stedelijk gebied en dat in de ruimtelijke onderbouwing voldoende is ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het bouwplan.

2.5.1. Bij besluit van 15 november 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college van gedeputeerde staten) vastgesteld de "vrijstellingslijst ex artikel 19, lid2, van de WRO" (hierna: de vrijstellingslijst). Deze bevat de categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.

Als categorie van gevallen zijn onder meer aangewezen: projecten in stedelijk gebied, wat betreft wonen: (bouw)projecten voor woonfunctie, mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein.

Onder het kopje "Algemene Voorwaarden" staat in de vrijstellingslijst, voor zover hier van belang, dat in bepaalde gevallen geen gebruik mag worden gemaakt van de in de lijst genoemde mogelijkheden en dat tevens in de ruimtelijke onderbouwing de economische uitvoerbaarheid dient te worden aangetoond. In de toelichting op de vrijstellingslijst, voor zover hier van belang, staat vermeld dat onder het begrip stedelijk gebied die gebieden vallen die op de Beleidskaart ruimtelijke structuur behorende bij het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: de streekplankaart) als bebouwd gebied zijn aangeduid. Dit zijn binnen het Multifunctioneel gebied de grijs gekleurde gebieden (bebouwd gebied 2000). Daarnaast zijn alle gerealiseerde planmatige uitbreidingen aansluitend aan de deze bebouwde gebieden stedelijk gebied.

2.5.2. Het betoog faalt. Gelet op de stukken en ook na raadpleging van de streekplankaart ter zitting van de Afdeling, is het niet mogelijk gebleken vast te stellen dat het bouwplan in zijn geheel is voorzien in het stedelijk gebied dan wel in een daarop aansluitende gerealiseerde planmatige uitbreiding.

De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat niet is voldaan aan de toepassingsvereisten van artikel 19, tweede lid, van de WRO.

Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college heeft nagelaten in de ruimtelijke onderbouwing de economische uitvoerbaarheid aan te tonen zoals in de Algemene Voorwaarden van de vrijstellingslijst is bepaald. De enkele omstandigheid dat voor de gemeente zelf geen kosten zijn verbonden aan de realisering van het bouwplan, is daarvoor onvoldoende.

2.6. Het hoger beroep is, gelet op het onder 2.4.1 overwogene, gegrond. Nu het dictum juist is, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd, met verbetering van gronden waarop deze rust. Het college dient, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009

441-564.