Uitspraak 200805756/1


Volledige tekst

200805756/1.
Datum uitspraak: 18 maart 2009.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 juni 2008 in zaak nr. 07/3123 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) het voertuig van [appellant] met kenteken […] doen verwijderen van de Kanaalweg te Utrecht en aan [appellant] medegedeeld dat de kosten in verband met het wegslepen en bewaren van het voertuig voor zijn rekening komen.

Bij besluit van 7 september 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 juni 2008, verzonden op 12 juni 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 25 augustus en 8 oktober 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Ramdoelare Tewari, werkzaam bij de gemeente Utrecht, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.

Ingevolge artikel 170, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) behoort tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met

a. het belang van de veiligheid op de weg, of

b. het belang van de vrijheid van het verkeer, of

c. het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.

Ingevolge artikel 5 van de WVW 1994 is het een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wegsleepverordening voor de gemeente Utrecht (hierna: de wegsleepverordening) wordt als plaats van bewaring van voertuigen het opslagterrein voor voertuigen van de Regio Politie Utrecht aan de Schaverijstraat nr. 3 te Utrecht aangewezen.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de wegsleepverordening voor zover hier van belang, bedraagt het tarief voor het overbrengen en bewaren € 222,00 voor zover het voertuig binnen 24 uur wordt overgedragen aan de eigenaar of de door hem schriftelijk gemachtigde.

2.2. Op 23 februari 2007 heeft het college de auto van [appellant] doen wegslepen van de Kanaalweg te Utrecht en laten overbrengen naar het opslagterrein aan de Schaverijstraat te Utrecht. In het proces-verbaal van meevoeren en opslaan dat is opgemaakt op diezelfde dag, is parkeren anders dan op aangegeven wijze als omschrijving van de door [appellant] begane overtreding vermeld. Aan [appellant] is, toen hij zijn auto later die dag kwam ophalen, een kopie van een besluit uitgereikt waarin is vermeld dat zijn auto is weggesleept omdat deze in strijd met het bepaalde in de WVW 1994 en/of het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is aangetroffen aan de openbare weg te Utrecht. Bij het besluit van 7 september 2007 heeft het college de omschrijving van de overtreding aangepast door er aan toe te voegen dat de auto van [appellant] op zodanige wijze geparkeerd stond dat deze hinder veroorzaakte. Op 6 november 2007 is een proces-verbaal opgemaakt waarin de betrokken hoofdagent van de politie Utrecht heeft verklaard dat de auto van [appellant] is weggesleept omdat deze de doorgang van een andere auto belemmerde. Ten slotte heeft het college in het dossier dat het aan de rechtbank heeft gestuurd een foto gevoegd van de situatie die de betrokken hoofdagent aantrof aan de Kanaalweg te Utrecht op 23 februari 2007.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aan hem op 23 februari 2007 uitgereikte kopie, waarop staat vermeld dat deze bestemd was voor "Bureau Operationele Ondersteuning", een kopie is van het voor hem bestemde besluit. Volgens hem staat dit niet vast, nu hem het originele besluit nooit is overgelegd of getoond.

2.3.1. Dit betoog faalt. Dat hem nooit het originele besluit is overgelegd, laat onverlet dat bovenaan de kopie het woord "beschikking" staat vermeld, dat in de kopie het kenteken en het merk van de auto van [appellant] zijn vermeld en dat de kopie aan hem in persoon is uitgereikt. De rechtbank is er daarom terecht van uitgegaan dat de kopie die op 23 februari 2007 aan [appellant] is uitgereikt, een kopie is van het voor [appellant] bestemde besluit. Voor de door [appellant] hieromtrent geuite twijfel bestaat geen grond.

2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat hij, doordat aanvankelijk onvoldoende duidelijk is vermeld welk voorschrift was overtreden, is benadeeld. Tevens heeft de rechtbank volgens hem miskend dat het college door in het besluit van 7 september 2007 de omschrijving van de overtreding aan te passen een besluit heeft genomen dat buiten de grenzen van de heroverweging van het besluit van 23 februari 2007 valt. De rechtbank had verder, zo stelt [appellant], haar oordeel niet mede mogen baseren op het proces-verbaal van 6 november 2007, nu dit is opgemaakt na het nemen van het besluit op bezwaar en op de hiervoor genoemde foto die pas na de bezwaarfase aan het dossier is toegevoegd. Het achteraf opmaken van dit proces-verbaal en het toevoegen van de foto na de bezwaarfase is in strijd met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheids-beginsel, aldus [appellant]. Voorts betoogt [appellant] nog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van handhaving.

2.4.1. Dit betoog faalt eveneens. Uit het verslag van de hoorzitting gehouden op 6 september 2007 blijkt dat de daar aanwezige politieambtenaar heeft verklaard dat de auto van [appellant] op 23 februari 2007 is weggesleept nadat een automobilist had geklaagd dat hij werd verhinderd weg te rijden omdat op de Kanaalweg geparkeerde auto's - waaronder die van [appellant] - hem de doorgang belemmerden. Voor zover de grondslag van het besluit van 23 februari 2007 onduidelijk was, is deze onduidelijkheid door het college aldus reeds in de bezwaarfase weggenomen door tijdens de hoorzitting de feiten en omstandigheden uiteen te zetten die aanleiding hebben gegeven tot het wegslepen van de auto van [appellant]. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat [appellant] door de gang van zaken op onaanvaardbare wijze is benadeeld. Hij is in voldoende mate in staat geweest verweer te voeren.

Vervolgens is ook in het besluit van 7 september 2007 een duidelijke omschrijving van de reden voor het wegslepen opgenomen. Het college is hiermee niet buiten de grenzen van de heroverweging getreden. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht vindt immers op grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging plaats. Deze volledige heroverweging stelt het bestuursorgaan in staat eventuele gebreken te herstellen.

Het proces-verbaal van 6 november 2007 en de foto van de situatie ter plekke bieden slechts een nadere onderbouwing van de feiten zoals het college deze al in dat besluit had weergegeven. Zij werpen geen ander licht op de zaak. Het na het besluit op bezwaar toevoegen van deze stukken aan het dossier kan daarom niet leiden tot het oordeel dat dat besluit in strijd met het zorgvuldigheids- of rechtszekerheidsbeginsel is genomen.

2.5. Vaststaat dat een automobilist op 23 februari 2007 als gevolg van de wijze waarop verschillende auto's aan de Kanaalweg stonden geparkeerd niet in staat was met zijn auto weg te rijden. Door de auto van [appellant] weg te slepen werd het wegrijden mogelijk gemaakt. De auto van [appellant] stond geparkeerd op een zodanige wijze dat deze het vrije verkeer hinderde. Dit is een overtreding van artikel 5 van de WVW 1994. Verwijdering was noodzakelijk in verband met de vrijheid van het verkeer. Het college was daarom op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder b, van de WVW 1994 bevoegd om de auto te laten wegslepen.

2.6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd, dit niet te doen. Handhavend optreden kan zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.7. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden is niet gebleken. Hetgeen [appellant] stelt met betrekking tot schending van het gelijkheidsbeginsel door het college kan niet als een zodanige omstandigheid worden aangemerkt. Door het wegslepen van de auto van [appellant] werd de belemmering van het vrije verkeer opgeheven. Dat de belemmering van het vrije verkeer ook op een andere wijze, namelijk door het wegslepen van een andere auto of andere auto's, had kunnen worden opgeheven, leidt - wat van de juistheid van die stelling ook zij - niet tot het oordeel dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

2.8. Hetgeen [appellant] verder nog heeft aangevoerd leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Nu het hoger beroep ongegrond wordt verklaard, bestaat reeds hierom geen grond voor schadevergoeding.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009.

176-591.