Uitspraak 200800929/1


Volledige tekst

200800929/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. SBR 07/1147 van de rechtbank Utrecht van 11 december 2007 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eemnes.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eemnes (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het kappen van 26 solitaire bomen en circa 800 m2 landschappelijke beplantingen met circa 183 bomen bij het tennispark TV Eemnes aan de Noordersingel 2 te Eemnes.

Bij besluit van 26 maart 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 11 december 2007, verzonden op 24 december 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 maart 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college het besluit van 17 oktober 2006 op verzoek van vergunninghouder ingetrokken. Tevens heeft het college twee nieuwe vergunningen, gedateerd 18 oktober 2007, verleend voor het kappen van bomen nabij de Laarderweg/Noordersingel te Eemnes alsmede voor het kappen van 11 solitaire bomen en de houtsingel bij het tennispark aan de Noordersingel 2 te Eemnes.

Tegen de uitspraak van de rechtbank van 11 december 2007 heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2008, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij gezonden.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft vergunninghouder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2008, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. de Jong en mr. I.M. van Gompel, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. N.B. de Neef, advocaat te Dordecht, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Gelet op de bij de vergunningaanvragen behorende kaarten en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat de kapvergunningen van 18 december 2007 weliswaar wijzigingen bevatten ten opzichte van de bij het besluit van 17 oktober 2006 verleende en op 18 december 2007 ingetrokken kapvergunning, maar dat deze kapvergunningen betrekking hebben op grotendeels dezelfde bomen en dezelfde locatie. Het hoger beroep moet, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 6:18, van de Algemene wet bestuursrecht, mede geacht worden te zijn gericht tegen de bij de besluiten van 18 december 2007 verleende kapvergunningen. Gelet hierop en omdat [appellante] niet heeft gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het besluit van 17 oktober 2007, heeft zij geen procesbelang meer bij een oordeel over het hoger beroep. Het hoger beroep is derhalve niet-ontvankelijk.

2.2. [appellante] betoogt dat de bomenkap nog niet mag plaatsvinden omdat deze slechts tot doel heeft de bouw van een winkelcentrum ter plaatse mogelijk te maken, terwijl nog geen bestemmingsplan van kracht is waarin deze bouw is voorzien. Het college heeft de kapvergunning volgens haar derhalve niet mogen verlenen.

2.2.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 september 2006 in de zaken nrs. 200606061/1 en 200606061/2) dient een aanvraag om een kapvergunning te worden getoetst aan het in de algemene plaatselijke verordening opgenomen beoordelingskader, dat los staat van het beoordelingskader waaraan wordt getoetst in een procedure in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening. De omstandigheid dat in dit geval nog geen bestemmingplan van kracht is dat de bouw van een beoogd winkelcentrum ter plaatse juridisch-planologisch mogelijk maakt, brengt dan ook niet met zich dat het college niet bevoegd is een kapvergunning te verlenen.

2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen de besluiten van 18 december 2007 is ongegrond

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Eemnes van 18 december 2007 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008

164-230.