Uitspraak 200708180/1


Volledige tekst

200708180/1.
Datum uitspraak: 24 september 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Werkgroep Behoud de Peel, gevestigd te Deurne, en de stichting Stichting Milieufederatie Limburg, gevestigd te Maastricht,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Nederweert,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nederweert (hierna: het college) aan [vergunnighouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een rundvee- en pluimveehouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 12 oktober 2007 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben de stichting Stichting Werkgroep Behoud de Peel en de stichting Stichting Milieufederatie Limburg (hierna: Werkgroep Behoud de Peel en Milieufederatie Limburg) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2007, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2008, waar Werkgroep Behoud de Peel en Milieufederatie Limburg, vertegenwoordigd door W.M.M. van Opbergen en J. Rutteman, en het college, vertegenwoordigd door D.N.A. Kempkens-Utens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunnighouder] als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding.

2.2. Werkgroep Behoud de Peel en Milieufederatie Limburg betogen dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206; hierna: de Habitatrichtlijn). Volgens hen is niet zeker dat de toename van de ammoniakdepositie als gevolg van de bij het bestreden besluit vergunde uitbreiding van de inrichting geen significante gevolgen heeft voor de kwaliteit van door de Habitatrichtlijn beschermde natuurgebieden, in het bijzonder het gebied "Weerterbos".

2.3. Vaststaat dat het natuurgebied "Weerterbos" is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Zodra een gebied op deze lijst is geplaatst, gelden voor dat gebied ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn.

Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, voor zover hier van belang, wordt voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten significante gevolgen kan hebben voor het gebied, een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. De bevoegde instanties mogen slechts toestemming voor het plan of project geven nadat zij zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Vaststaat dat het bestreden besluit betrekking heeft op een plan of project als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het natuurgebied "Weerterbos". Blijkens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 september 2004, zaak C-127/02, JM 2004/112, dient te worden bezien of het college op grond van objectieve gegevens kon uitsluiten dat het plan of project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen heeft voor dit gebied, afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen daarvan.

2.4. Het college heeft bij de beoordeling of op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat de toename van de ammoniakdepositie als gevolg van de uitbreiding van de inrichting significante gevolgen heeft voor het natuurgebied "Weerterbos" aansluiting gezocht bij het 'Toetsingskader ammoniak rondom Natura 2000 gebieden' (hierna: het toetsingskader), dat bij brief van 22 mei 2007 door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. Het toetsingskader is vastgesteld in overleg tussen het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland. Het toetsingskader houdt, voor zover hier van belang, in dat een vergunning voor een uitbreiding van een bestaande veehouderij in de nabijheid van een Natura 2000 gebied kan worden verleend indien de ammoniakdepositie door de veehouderij op de dichtstbijzijnde rand van het gebied niet meer bedraagt dan 5% van de kritische depositiewaarde van het gebied. In dat geval wordt er van uitgegaan dat de uitbreiding geen significante negatieve gevolgen voor het gebied heeft. Ter onderbouwing van dit uitgangspunt wordt verwezen naar het rapport 'Onderzoek naar de ammoniakdepositie op 5 habitatgebieden ten behoeve van het interim toetsingskader Natura 2000 en Ammoniak' van Alterra, gepubliceerd op 15 mei 2007 (hierna: het rapport). Daarin is, uitgaande van een drietal toekomstscenario's met betrekking tot de ontwikkeling van de veehouderijsector, onderzocht wat de gevolgen van het hanteren van een drempelwaarde van 5% zullen zijn voor de depositie op de onderzochte gebieden door veehouderijen in een straal van 3.000 meter. Geconcludeerd wordt dat, mede als gevolg van generiek emissiebeleid, de gemiddelde depositie op de onderzochte gebieden in 2015 naar verwachting zal zijn afgenomen. Zelfs bij een 'worst case'-benadering zal de depositie volgens het rapport ten minste nagenoeg gelijk blijven aan het niveau in 2004. Het rapport vermeldt verder dat de stikstofdepositie op de onderzochte gebieden door andere bronnen in de periode tot 2015 zal afnemen, zodat de totale depositie op deze gebieden in 2015 met 30 tot 35 procent zal zijn gedaald.

2.5. Naar het oordeel van de Afdeling kan op grond van het rapport niet met voldoende zekerheid worden gesteld dat een uitbreiding van een bestaande veehouderij in de nabijheid van een natuurgebied geen significante negatieve gevolgen voor dat gebied heeft indien de ammoniakdepositie door de veehouderij op de dichtstbijzijnde rand van het gebied niet meer bedraagt dan 5% van de kritische depositiewaarde. De omstandigheid dat de totale depositie volgens het rapport naar verwachting in 2015 zal zijn afgenomen, wat daarvan verder zij, biedt die zekerheid niet. Daarbij betrekt de Afdeling dat in het rapport geen indicatie is gegeven van de ontwikkeling van de depositie in de tussenliggende periode tot 2015. Niet uitgesloten is dat een met toepassing van de drempelwaarde van 5% toegestane uitbreiding van een veehouderij in die tussenliggende periode, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, tot significante negatieve gevolgen leidt. Daar komt bij dat de totale depositie op de in het rapport onderzochte gebieden volgens het rapport ook in 2015 boven de kritische belasting zal blijven, terwijl concrete gegevens over de ontwikkeling van de depositie na 2015 ontbreken. Bovendien wordt in het rapport de gemiddelde depositie op het totale natuurgebied als uitgangspunt voor de beoordeling genomen, terwijl de deposities volgens het rapport lokaal sterk kunnen afwijken. Langs de randen van een gebied is de piekbelasting op sommige plekken volgens het rapport 5 tot 10 keer zo groot als de gemiddelde depositiewaarde. Op grond van het rapport kan niet worden uitgesloten dat een met toepassing van de drempelwaarde van 5% toegestane uitbreiding van een veehouderij, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante negatieve gevolgen heeft voor zwaarder dan gemiddeld belaste delen van een natuurgebied.

2.6. Vaststaat dat de bij het bestreden besluit vergunde uitbreiding van de inrichting leidt tot een toename van de ammoniakdepositie op het gebied "Weerterbos". Niet in geschil is verder dat de ammoniakdepositie op dit gebied reeds hoger is dan de kritische depositiewaarde. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het college, door aan te sluiten bij het toetsingskader en de daarin opgenomen drempelwaarde van 5%, onvoldoende gemotiveerd waarom de uitbreiding van de inrichting, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, geen significante gevolgen heeft voor het gebied "Weerterbos", afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen daarvan. Het bestreden besluit berust in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering.

2.7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert van 25 september 2007;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nederweert tot vergoeding van bij Werkgroep Behoud de Peel en Milieufederatie Limburg in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 39,68 (zegge: negenendertig euro en achtenzestig cent); het dient door de gemeente Nederweert aan Werkgroep Behoud de Peel en Milieufederatie Limburg onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

IV. gelast dat de gemeente Nederweert aan Werkgroep Behoud de Peel en Milieufederatie Limburg het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008

462.