Uitspraak 200608972/1


Volledige tekst

200608972/1.
Datum uitspraak: 30 mei 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], respectievelijk gevestigd te Hengelo en Hardenberg en wonend te Hardenberg,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een vleeskuikenhouderij gelegen aan de [locatie] te Hardenberg. Dit besluit is op 2 november 2006 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 13 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 januari 2007.

Bij brief van 30 januari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en verweerder, vertegenwoordigd door L. Brondijk, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigden].

2. Overwegingen

2.1. Bij het bestreden besluit is onder meer vergunning verleend voor het houden van 84.000 vleeskuikens in een stal met mixluchtventilatie.

2.2. Appellanten betogen dat de bekendmaking van de beslissing dat geen milieu-effectrapport moet worden gemaakt, niet op correcte wijze heeft plaatsgevonden, waardoor niet aan de bepalingen uit hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is voldaan.

2.2.1. Ingevolge artikel 7.8b, eerste lid, van de Wet milieubeheer - voor zover hier van belang - neemt het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit een milieu-effectrapport moet worden gemaakt.

Ingevolge artikel 7.8b, vijfde lid, van de Wet milieubeheer - voor zover hier van belang - doet het bevoegd gezag mededeling van zijn beslissing, indien is beslist dat voor de activiteit geen milieu-effectrapport moet worden gemaakt, door kennisgeving in de Staatscourant.

2.2.2. Vaststaat dat verweerder heeft beslist dat voor de activiteit geen milieu-effectrapport behoeft te worden gemaakt. Ter zitting is gebleken dat van voornoemde beslissing geen kennisgeving in de Staatscourant is gedaan. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 7.8b, vijfde lid, van de Wet milieubeheer tot stand gekomen.

2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg van 20 oktober 2006, kenmerk 06-62;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 622,00 (zegge: zeshonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Hardenberg aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Hardenberg aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2007

312-517.