Uitspraak 200406319/1


Volledige tekst

200406319/1.
Datum uitspraak:27 april 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad van de gemeente Raalte,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 23 juni 2004 in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2002 heeft appellant een verzoek van [verzoeker] om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) afgewezen en aan hem de mogelijkheid gegeven om de oorspronkelijke bouwmogelijkheid op het perceel [locatie], zoals neergelegd in het bestemmingsplan "Plan Westdorp 1960", te herstellen door een bouwplan in te dienen binnen 2 jaar nadat dit besluit onherroepelijk is geworden. Appellant heeft daarbij voorts bepaald dat [verzoeker] na het herstel van de oorspronkelijke planologische situatie gedurende 3 jaar de mogelijkheid heeft om de ontstane bouwmogelijkheid te benutten, en dat de kosten van de planologische wijziging ten laste van de gemeente komen.

Bij besluit van 27 mei 2003 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar, in afwijking van een advies van 19 februari 2003 van de commissie Bezwaarschriften, ongegrond verklaard en het besluit van 18 juni 2002 gehandhaafd.

Bij uitspraak van 23 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het besluit van 18 juni 2002 herroepen, aan [verzoeker] een planschadevergoeding toegekend van € 87.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2001 tot de dag van betaling, en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 september 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brieven van 13 en 14 oktober 2004 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door J.G.M. Koolhof, medewerker van de gemeente, is verschenen. [verzoeker] en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van onder meer de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of schade zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. Op 28 maart 2000 heeft appellant het bestemmingsplan "Westdorp 1999" vastgesteld. Het bestemmingsplan is op 14 november 2000 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Overijssel en op 15 maart 2001 in rechte onaantastbaar geworden.

2.3. Niet in geschil is dat [verzoeker] ten gevolge van het bestemmingsplan "Westdorp 1999" in een planologisch nadeliger situatie is gekomen in vergelijking met het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan, doordat in het bestemmingsplan "Westdorp 1999" de mogelijkheid is vervallen om op het perceel [locatie] te [plaats] een tweede woning te realiseren. Evenmin is in geschil dat het perceel hierdoor in waarde is verminderd en dat [verzoeker] ten gevolge daarvan schade lijdt. Ook de omvang van de schade, die door de schadebeoordelingscommissie is getaxeerd op € 87.500,00, is niet in geschil.

2.3.1. In geschil is of vergoeding van de schade achterwege kan blijven omdat vergoeding daarvan anderszins is verzekerd.

2.4. De rechtbank heeft overwogen dat een vergoeding van de schade niet is verzekerd door herstel van de bouwmogelijkheid afhankelijk te stellen van indiening van een bouwplan en een daaropvolgende procedure. Door aldus te beslissen heeft appellant miskend dat de vroegere bouwmogelijkheden op het perceel ook zonder bouwplan een zekere economische waarde vertegenwoordigden. Omdat volgens de rechtbank rechtens slechts één besluit mogelijk was, heeft zij met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door [verzoeker] een planschadevergoeding toe te kennen van

€ 87.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2001 tot de dag van betaling.

2.5. Appellant betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien, aangezien zich niet de situatie voordoet dat toekenning van schadevergoeding de rechtens enige juiste beslissing is. Appellant is van oordeel dat hij compensatie in natura moet kunnen bieden door [verzoeker] zoveel mogelijk terug te brengen in de (planologische) situatie van voor de vaststelling van het bestemmingsplan "Westdorp 1999". Appellant betoogt dat alsdan de schade anderszins is verzekerd als bedoeld in artikel 49 WRO.

2.6. De Afdeling stelt voorop dat artikel 49 WRO compensatie in natura niet uitsluit, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven, omdat de schade anderszins is verzekerd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of hetgeen [verzoeker] bij de beslissing op bezwaar is geboden afdoende is om te kunnen oordelen dat de schade in dit geval anderszins is verzekerd. De Afdeling beantwoordt die vraag ontkennend. Appellant heeft ter zitting aangegeven, dat de beslissing op bezwaar onvolledig is. Bij een nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal het besluit op het verzoek worden aangepast in die zin dat:

- niet alleen [verzoeker], maar ook een eventuele rechtsopvolger onder algemene of bijzondere titel gedurende een bepaalde tijd, van 2 jaren of eventueel langer, na het onherroepelijk worden van het te nemen besluit de mogelijkheid zal worden gegeven door middel van het indienen van een bouwaanvraag de onder het vorige planologische regime bestaande, en thans vervallen, bouwmogelijkheden alsnog te realiseren;

- na het herstel van de bouwmogelijkheid via een vrijstelling ex artikel 19 WRO en het afgeven van de benodigde bouwvergunning [verzoeker] dan wel zijn rechtsopvolger gedurende een bepaalde tijd, van 3 jaar of eventueel langer, de gelegenheid zal worden geboden van die vergunning gebruik te maken;

- in het te nemen besluit de in bezwaar gedane toezegging zal worden opgenomen, dat indien compensatie in natura niet mogelijk zal blijken om redenen gelegen buiten de macht van [verzoeker] dan wel zijn rechtsopvolger, alsnog zal worden overgegaan tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van euro 87.500,00.

Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de schade anderszins is verzekerd als bedoeld in artikel 49 WRO. De Afdeling betrekt daarbij dat de hoogte van de schade niet in geschil is. Met de aangekondigde aanpassingen wordt [verzoeker] in een vergelijkbare positie gebracht. Dat [verzoeker] een voorkeur heeft voor schadevergoeding in geld doet aan de volwaardigheid van het te bieden alternatief niet af.

Uit het vorenoverwogene volgt dat, hoewel de beslissing op bezwaar daartoe ontoereikend is en mitsdien door de rechtbank terecht is vernietigd, compensatie anders dan in geld niet is uitgesloten, zodat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien.

2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover de rechtbank het besluit van 18 juni 2002 heeft herroepen, [verzoeker] een planschadevergoeding heeft toegekend van € 87.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2001 tot de dag van betaling, en heeft bepaald dat de herroeping en toekenning in de plaats treden van het vernietigde besluit. De aangevallen uitspraak zal voor het overige worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 23 juni 2004, 03/765, voorzover de rechtbank het besluit van 18 juni 2002 heeft herroepen en aan appellant een planschadevergoeding heeft toegekend van € 87.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2001 tot de dag van betaling, en heeft bepaald dat de herroeping en toekenning in de plaats treden van het vernietigde besluit;

III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2005

401.