Uitspraak 200402982/1


Volledige tekst

200402982/1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 februari 2004 in het geding tussen:

appellanten

en

de raad van de gemeente Helmond.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 april 1999 heeft de raad van de gemeente Helmond (hierna: de raad) het verzoek van appellanten om een schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), afgewezen.

Bij besluit van 14 juni 2000 heeft de raad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 juni 2001 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 14 juni 2000 vernietigd.

Bij besluit van 4 februari 2003 heeft de raad het tegen het besluit van 28 april 1999 door appellanten gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard en aan dezen een schadevergoeding toegekend op grond van artikel 49 van de WRO van € 5000,--, vermeerderd met de wettelijke rente.

Bij uitspraak van 27 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 2 juni 2004 heeft de raad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2004, waar appellanten, vertegenwoordig door mr. R.G.A. Wouters, gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.A.H.M. van Hout, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten, eigenaren van de woning [locatie] te Helmond, hebben verzocht om vergoeding van schade in de vorm van waardevermindering van hun woning als gevolg van de bouw, op grond van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO, van het cultureel jongerencentrum Plato aan de Molenstraat 125 en de met de aanwezigheid van dat centrum gepaard gaande geluid- en parkeeroverlast.

2.2. De raad heeft bij de bestreden beslissing op bezwaar, onder verwijzing naar een advies van de Johan van Oldenbarnevelt Stichting (hierna: de Stichting), van 6 augustus 2002, een schadevergoeding van € 5000,-- toegekend.

2.3. Appellanten stellen zich op het standpunt dat een hoger bedrag had moeten worden toegekend. Zij hebben in dat verband allereerst aangevoerd ten onrechte niet in de gelegenheid te zijn gesteld om, voordat de raad de beslissing op bezwaar had genomen, in discussie te treden over de uitgangspunten en conclusies van het conceptrapport van de Stichting van 20 mei 2002. Zij hebben er daarbij voorts op gewezen dat niet is gebleken dat hun commentaar van 28 juni 2002 op het conceptrapport bij de besluitvorming in bezwaar is betrokken, nu zij het rapport van 6 augustus 2002 niet hebben ontvangen bij de beslissing op bezwaar.

Zij hebben ten slotte aangevoerd dat de beslissing op bezwaar niet in stand kan blijven omdat aan het taxatierapport, waarop dat besluit steunt, geen enkele nadere onderbouwing ten grondslag is gelegd en daarenboven getwijfeld moet worden aan de objectiviteit en integriteit van de opstellers van dat rapport. Dat het toegekende bedrag aan waardevermindering juist is, is volgens appellanten reeds hierom niet aannemelijk.

2.4. Ingevolge artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.

Voor de motivering van de beslissing op bezwaar is verwezen naar het rapport van de Stichting van 6 augustus 2002. Dit rapport bestond uit het conceptrapport met een aantal bijlagen, waarin onder meer op het commentaar van appellanten naar aanleiding van het conceptrapport is ingegaan. Het rapport is echter niet met de beslissing op bezwaar aan appellanten toegestuurd. Deze gang van zaken verdraagt zich niet met de eis in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, dat de motivering van een beslissing op bezwaar bij de bekendmaking van de beslissing dient te worden vermeld.

De rechtbank heeft dit miskend. Het hoger beroep is derhalve gegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep gegrond en vernietigt zij de beslissing op bezwaar van 4 februari 2003.

Er bestaat echter aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

2.5. Afdeling 7.2 van de Awb kent geen verplichting tot het houden van een tweede hoorzitting in het kader van het nemen van een hernieuwde beslissing op bezwaar. Anders dan appellanten menen, betekent het feit dat de Stichting in het conceptrapport had medegedeeld dat appellanten opnieuw zouden worden gehoord zodra de raad de zaak weer in behandeling zou hebben genomen, op zich dan ook niet dat de raad daartoe gehouden was.

Nu appellanten ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat als gevolg van het niet houden van een tweede hoorzitting relevante grieven buiten beschouwing zijn gelaten of dat zij daardoor anderszins in hun processuele positie zijn geschaad, behoefde het achterwege laten daarvan in dit geval dan ook niet tot vernietiging van de beslissing op bezwaar te leiden.

In dit verband is voorts van belang dat het rapport van de Stichting van 6 augustus 2002, waarvan appellanten in de beroepsprocedure bij de rechtbank kennis hebben kunnen nemen, geheel gelijkluidend is aan het conceptrapport dat appellanten op 20 mei 2002 is toegezonden, dat op laatstgenoemd rapport namens appellanten bij brief van 28 juni 2002 is gereageerd en dat de Stichting deze reactie heeft meegenomen bij het definitieve rapport van 6 augustus 2002.

2.6. Het advies van de Stichting wat betreft de schatting van de geleden waardevermindering steunt op een taxatie van een makelaar. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit advies is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten of anderszins onjuist is. De raad heeft derhalve bij zijn besluitvorming van dit advies mogen uitgaan. Het enkele feit dat de Stichting, en de door deze ingeschakelde makelaar/taxateur, vaker werkzaamheden voor de gemeente verrichten vormt geen reden om - zoals appellanten doen - aan hun objectiviteit en integriteit te twijfelen.

2.7. Appellanten hebben verzocht om toekenning van een bijdrage in de kosten van deskundige bijstand, waaronder de kosten van bestudering van het concept-rapport van de Stichting en de daarop door hun gemachtigde gegeven reactie tot een bedrag van € 1350,--.

Kosten van rechtskundige bijstand verleend in de fase van het beroep en het hoger beroep worden vergoed via het forfaitaire systeem zoals neergelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Kosten gemaakt in de bezwaarfase naar aanleiding van een vóór 12 maart 2002 genomen primair besluit, kunnen volgens vaste jurisprudentie, onder meer neergelegd in de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2004, inzake no. 200302982/1, slechts in bijzondere gevallen voor vergoeding in aanmerking komen. Een zodanig bijzonder geval doet zich in de onderhavige situatie niet voor.

2.8. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 februari 2004, AWB 03/894;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Helmond van 4 februari 2003;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Helmond in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,--, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Helmond aan appellanten te worden betaald;

VII. gelast dat gemeente Helmond aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht € 341,-- vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-Van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven, en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Zijlstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2004

240