Uitspraak 202200516/2/R4


Volledige tekst

202200516/2/R4
Datum uitspraak: 6 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding

tussen:

Urban Interest Ontwikkeling B.V., gevestigd te Den Haag,

verzoekster (hierna: Urban Interest),

en

de raad van de gemeente Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Beurskwartier 1" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Urban Interest beroep ingesteld. Urban Interest heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De raad en Urban Interest hebben nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

2.       Met het verzoek beoogt Urban Interest te voorkomen dat het plan in werking treedt en dat omgevingsvergunningen verleend zullen worden waar direct gebruik van zal (kunnen) worden gemaakt.

3.       De voorzieningenrechter kan, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.       Het aan de orde zijnde bestemmingsplan bevat onder meer bouwmogelijkheden. De raad heeft, bij brief van 7 maart 2022, verklaard dat er nog geen aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen is ingediend en dat het niet de verwachting is dat op korte termijn een aanvraag wordt ingediend. De voorzieningenrechter stelt vast dat Urban Interest deze informatie niet heeft betwist. In zoverre is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.

Verder heeft Urban Interest erop gewezen dat een bestaand pand aan de Veemarktplein 40 te Utrecht op grond van het genoemde bestemmingsplan gebruikt kan worden voor nieuwe functies. Hierover heeft de raad, in een brief van 29 maart 2022, gesteld dat het weliswaar zo is dat dit pand gebruikt zou kunnen worden voor een andere functie, maar dat daarvoor een vergunning vereist is. Daarbij heeft de raad gewezen op artikel 5.4 van de planregels, waarin naar voren komt dat het verboden is om zonder vergunning nieuwe activiteiten te starten. De raad heeft daarbij aangegeven dat nog geen aanvraag om verlening van een dergelijke vergunning is ingediend en dat het niet de verwachting is dat op korte termijn een dergelijke aanvraag wordt ingediend. In dit licht bezien ziet de voorzieningenrechter ook in dit opzicht geen spoedeisend belang dat gemoeid is met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat de raad heeft toegelicht dat het de bedoeling is dat het pand ter plaatse van de Veemarktplein 40 wordt gesloopt.

5.       Gezien het vorenstaande dient het verzoek als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

6.       Overigens wijst de voorzieningenrechter erop dat Urban Interest, indien zij dat wenst, een nieuw verzoek om voorlopige voorziening kan indienen in het geval de raad kennis neemt van een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen, een aanvraag om een andere vergunning, zoals hiervoor aan de orde is gekomen, of indien zich andere omstandigheden voordoen die nopen tot het treffen van een voorlopige voorziening, voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak.

De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit dat de raad Urban Interest tijdig van een dergelijke aanvraag op de hoogte stelt, wat de raad overigens ook heeft toegezegd in zijn brieven van 7 en 29 maart 2022.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022

418.