Uitspraak 202101241/1/V1


Volledige tekst

202101241/1/V1.
Datum uitspraak: 10 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 26 januari 2021 in zaak nr. 20/2530 en 20/5137 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.

Bij besluit van 18 juni 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 24 maart 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod op te heffen, afgewezen.

Bij uitspraak van 26 januari 2021 heeft de rechtbank de door de vreemdeling ingestelde beroepen tegen voornoemde besluiten van 24 maart 2020 en 18 juni 2020 ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.S. Sewman, advocaat te Velp, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

1.1.    De derde grief gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 17 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1821, onder 4.1, over de vraag of de staatssecretaris nader onderzoek moet doen naar de afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354). Deze grief biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Verbeek
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022

382-927