Uitspraak 200204155/1


Volledige tekst

200204155/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2001 heeft verweerder aan de stichting ”Stichting Zorgvoorzieningen 's-Gravenhage West” (hierna: de stichting) een gewijzigde verklaring als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, gelezen in samenhang met artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (hierna: de Wzv) verstrekt.

Bij besluit van 11 april 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit besluit hebben appellanten, overeenkomstig de bij dat besluit vermelde rechtsmiddelenvoorlichting, bij brief van 15 mei 2002, bij de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) ingekomen op 16 mei 2002, beroep ingesteld. Bij brief van 29 juli 2002 heeft de rechtbank het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgezonden aan de Afdeling.

Bij brief van 5 juli 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. drs. A. Hoekstra-Wagemans, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. van Heijningen, mr. J.M. Schuite, ing. H.P.C. Verbeek en mr. B. Verhage, allen ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Ingevolge artikel 3:42, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die niet tot één of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.

Ingevolge artikel 6:7 van de Awb, voorzover hier van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Wzv wordt – zakelijk weergegeven - van de beschikking houdende afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wzv mededeling gedaan in de Staatscourant.

2.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder op basis van artikel 7, eerste lid, onder a, gelezen in samenhang met artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wzv verklaard dat behoefte bestaat aan een verpleeghuisvoorziening met 30 bedden voor somatische patiënten annex verzorgingshuis Uitzicht te Den Haag door middel van renovatie alsmede aan nieuwbouw van een gecombineerd verpleeghuis met 30 bedden voor somatische patiënten en 60 bedden en 15 dagbehandelingsplaatsen voor psychogeriatrische patiënten op de locatie van het verzorgingshuis Dekkersduin ten behoeve van verpleeghuis Uitzicht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar, wegens termijnoverschrijding, niet-ontvankelijk verklaard.

2.3. Appellanten, bewoners van het verzorgingshuis Dekkersduin en de bijbehorende aanleunwoningen, stellen dat van termijnoverschrijding geen sprake is. Verweerder is er volgens hen aan voorbijgegaan dat de bekendmaking van het besluit in strijd is geschied met de Wzv, nu dit besluit niet was voorzien van het advies van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Appellanten leiden hieruit af dat de bezwaartermijn tegen dat besluit voor hen pas is gaan lopen op het moment dat zij van het besluit op de hoogte geraakten.

2.3.1. Deze stelling is onjuist. Daar het besluit van 20 juni 2001 uitsluitend is gericht tot de stichting kunnen appellanten, hoewel niet onaannemelijk is dat zij als bewoners daardoor rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, niet als geadresseerden van dat besluit worden aangemerkt en zijn zij derhalve geen belanghebbenden in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.

De publicatie van het besluit in de Staatscourant van 31 juli 2001 was, anders dan appellanten kennelijk veronderstellen, niet een bekendmaking in de zin van artikel 3:42 van de Awb, doch slechts een mededeling in de zin van artikel 11, tweede lid, van de Wzv. De bewoordingen van de Awb stellen buiten twijfel dat de regeling inzake de algemene bekendmaking van besluiten, neergelegd in artikel 3:42, geen toepassing vindt in gevallen zoals hier waarin artikel 3:41 rechtstreekse toezending of uitreiking aan belanghebbenden voorschrijft. Overigens moet worden geoordeeld dat de mededeling door verweerder niet op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden, aangezien artikel 11, tweede lid, van de Wzv niet de eis stelt dat de mededeling tevens het advies van gedeputeerde staten bevat.

2.3.2. Uit het voorgaande volgt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aanving op 21 juni 2001 en eindigde op 1 augustus 2001 en dat de wettelijke bezwaartermijn als gevolg van de mededeling in de Staatscourant niet opnieuw is gaan lopen.

2.4. Vast staat dat appellanten eerst na afloop van die termijn bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 20 juni 2001. Zij hebben evenwel betoogd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Appellanten hebben erop gewezen dat zij, in verband met hun hoge leeftijd, geen natuurlijke toegang hebben tot de Staatscourant en dat als gevolg daarvan deze wijze van publicatie ten opzichte van hen ondeugdelijk is. Appellanten hebben zich voorts beroepen op de brief van enkele leden van de cliëntenraad Dekkersduin van 18 mei 2000 aan verweerders ministerie.

2.4.1. Dit betoog kan niet slagen. Op grond van de wettelijke bepalingen inzake de bekendmaking bestond voor verweerder geen verplichting om het besluit van 20 juni 2001 aan de bewoners van het verzorgingshuis Dekkersduin en de aanleunwoningen persoonlijk mede te delen. In zoverre kan ook niet worden geoordeeld dat publicatie in de Staatscourant voor appellanten ontoereikend geacht moet worden. Bovendien blijkt uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot artikel 11 van de Wzv (TK, 9717, nr. 3, p. 13) dat deze publicatie juist geschiedt met het oog op het beroepsrecht van hen, die rechtstreeks in hun belang zijn getroffen.

2.4.2. Ook uit de brief van 18 mei 2000 kan een dergelijke verplichting jegens hen niet worden afgeleid. Niet alleen blijkt daaruit niet dat verweerder is verzocht om appellanten persoonlijk van besluitvorming ter zake van de bouwplannen voor het verzorgingshuis op de hoogte te brengen, maar bovendien is niet gebleken dat verweerder dienaangaande toezeggingen heeft gedaan.

2.4.3. Hetgeen door appellanten is aangevoerd biedt mitsdien geen aanleiding voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

2.5. De conclusie is dat verweerder het bezwaar van appellanten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.6. Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Schuurman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2003

282-209.