Uitspraak 202001157/1/R3


Volledige tekst

202001157/1/R3.
Datum uitspraak: 22 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Schiedam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Verzamelherziening 2019" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 15 juli 2021, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. S.J.C. Hovens, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in een actueel planologisch-juridisch kader voor diverse locaties verspreid over het grondgebied van de gemeente Schiedam, waaronder de [locatie].

[appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover daarbij aan het pand op het perceel [locatie] de bestemming "Gemengd" met de aanduiding "horeca" is toegekend. Op grond van artikel 5.1 onder f en artikel 1.43 van de planregels is daar alleen lichte horeca en niet langer middelzware horeca toegestaan. Hiermee wordt volgens hen ten onrechte de mogelijkheid weggenomen om daar een café te exploiteren.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Procesbelang

3.       De raad stelt zich op het standpunt dat het procesbelang van [appellant] en anderen bij het beroep tegen het bestemmingsplan is komen te vervallen. De raad wijst erop dat [appellant] en [appellant A] het pand [locatie] hebben verkocht en geleverd aan een derde, die het pand heeft verbouwd tot woning. [appellant] en anderen kunnen daardoor met hun beroep niet meer bereiken wat zij beogen, namelijk het laten herleven van een horecafunctie waarmee ook een café kan worden geëxploiteerd.

3.1.    Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen (vergelijk de uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3415).

3.2.    De Afdeling overweegt dat op basis van de eigendomsinformatie van het Kadaster vast is komen te staan dat het pand [locatie] is verkocht aan RVIC B.V., gevestigd te Amstelveen, en dat de levering daarvan op 30 oktober 2020 heeft plaatsgevonden. De Afdeling ziet in deze stand van zaken geen aanleiding om belang aan te nemen bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep van [appellant] en [appellant A] in hun hoedanigheid van vorige eigenaren van het pand.

3.3.    Ook voor de overige personen door wie het beroep is ingesteld, ziet de Afdeling geen aanleiding om belang aan te nemen bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Zij kunnen met een eventueel geslaagd beroep namelijk niet bereiken dat een horecaonderneming in de vorm van een café in het pand kan worden geëxploiteerd. Voor [persoon], de beoogde exploitant van het café, is daarvoor namelijk ook vereist dat hij door de eigenaar van het pand in staat wordt gesteld om over dat pand te kunnen beschikken. Dat is volgens de Afdeling niet langer het geval. [appellant] en [appellant A] hadden reeds in de periode dat zij nog eigenaar van het pand waren het voornemen uitgesproken om de huurovereenkomst met Stichting SIEN, waarvan [persoon] de bestuurder is, te beëindigen. Zij hebben het pand daarna verkocht en geleverd aan een derde. De raad heeft onbetwist gesteld dat deze derde het pand inmiddels heeft verbouwd  tot woning. Verder is niet gebleken dat er een privaatrechtelijke verbintenis is tussen de nieuwe eigenaar van het pand en [persoon]. Voor hem bestaat in zoverre geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestemmingsplan. Dat geldt ook voor de overige personen door wie het beroep mede is ingesteld. Dat zijn de beoogde leidinggevenden van het café en omwonenden die willen dat de exploitatie van het café wordt hervat. Ook is niet gebleken dat er als gevolg van het bestreden besluit schade is geleden, op grond waarvan moet worden aangenomen dat [appellant] en anderen nog wel een belang hebben bij de beoordeling van het beroep.

Dit betekent dat onder deze omstandigheden het doel dat [appellant] en anderen met hun beroep tegen het bestemmingsplan voor ogen staat, niet meer kan worden bereikt.

3.4.    Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor een inhoudelijke behandeling van het beroep.

Conclusie

4.       Het beroep is niet-ontvankelijk.

5.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J.Th. Drop, en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2021

159-901