Uitspraak 202104768/1/R4


Volledige tekst

202104768/1/R4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van Reficem B.V., gevestigd te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Reficem,

en

het college van burgemeester en wethouders van Barneveld,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2021 heeft het college Reficem onder aanzegging van bestuursdwang gelast vóór 23 juli 2021 de geconstateerde overtredingen op het perceel aan de Garderbroekerweg 29 in Voorthuizen (hierna: het perceel) te beëindigen. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van Reficem komen.

Tegen dit besluit heeft Reficem bezwaar gemaakt.

Reficem heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Reficem en het college hebben ieder voor zich nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 augustus 2021, waar Reficem, vertegenwoordigd door mr. P.J.G.G. Sluyter, advocaat te Assen, vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Hoekstra en D. de Groot, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Reficem verwerkt vezelcementplaten tot een herbruikbare grondstof. Het gaat om platen die met name van daken van agrarische gebouwen zijn gesloopt. Reficem heeft haar bedrijfsactiviteiten verdeeld over mee dan één locatie, waaronder het perceel. Het perceel is eigendom van de gemeente Barneveld die het heeft verhuurd aan ProMid B.V. ProMid heeft het perceel met toestemming van de gemeente als eigenaar voor het tijdelijk opslaan en breken van de platen onderverhuurd aan Reficem. Op 13 april 2021 heeft Reficem met behulp van een mobiele puinbreker op het perceel platen gebroken. Het college stelt dat daarbij asbesthoudend materiaal is vrijgekomen en dat het perceel met asbest is besmet. Bij besluit van 21 juni 2021 heeft het college Reficem onder oplegging van een dwangsom gelast om uiterlijk op 1 juli 2021 al het asbest en asbestverdachte materiaal van het perceel te laten verwijderen. Op 1 juli 2021 heeft omgevingsdienst De Vallei een controle op het perceel uitgevoerd en geconstateerd dat op het perceel gebroken en hele dakplaten liggen die de kenmerken van asbesthoudend materiaal hebben en dat het aangetroffen puingranulaat op het gebroken materiaal lijkt. In totaal gaat het om een geschatte hoeveelheid van 1.000 m³ golfplaten en 150 m³ granulaat, aldus het proces-verbaal van 5 juli 2021 van die controle. Dat proces-verbaal vermeldt dat Checkpoint Milieu Consultancy B.V. op 2 juli 2021 het granulaat op het perceel heeft bemonsterd. Deze monsters zijn op 7 juli 2021 door Detect Milieu Services B.V. geanalyseerd. Uit de ongedateerde rapportage van die analyses blijkt dat op zestien deelgebieden van het perceel een monster is afgenomen, dat in monsters 1 tot en met 15 geen asbest is aangetroffen en dat in monster 16 asbest, te weten chrysotiel, is aangetoond, waarbij tussen haakjes is vermeld dat dit indicatief is.

2.       In het besluit van 16 juli 2021 is vermeld dat Reficem door de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal op het perceel artikel 1.1a van de Wet milieubeheer, artikel 10.1, tweede lid, van die wet, artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht heeft overtreden. Het college heeft Reficem onder aanzegging van bestuursdwang gelast deze overtredingen vóór 23 juli 2021 te beëindigen. In het besluit van 16 juli 2021 staat dat Reficem aan deze last kan voldoen door de opgeslagen dakplaten en het puingranulaat van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Reficem moet daarbij aan het college kenbaar maken welk bedrijf het materiaal gaat afvoeren. Verder moet het materiaal worden afgevoerd naar een bedrijf dat bevoegd is asbesthoudende dakplaten in te zamelen. Al het materiaal dient onder asbestcondities te worden afgevoerd en Reficem moet afschriften van de begeleidingsbrieven van de transporten aan het college verstrekken. Reficem mag het perceel eerst dan weer betreden nadat het visueel is vrijgegeven met toepassing van NEN 2990, aldus het college in dat besluit.

3.       Bij besluit van 22 juli 2021 heeft het college de in het besluit van 16 juli 2021 vermelde begunstigingstermijn verlengd. Het college heeft de termijn voor het verwijderen van het puingranulaat verlengd tot en met 31 juli 2021. De termijn voor het verwijderen van de dakplaten heeft het college verlengd tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling op het onderhavige verzoek.

Reficem heeft voor 31 juli 2021 al het puingranulaat op het perceel onder asbestcondities laten verwijderen. Bij brief van 2 augustus 2021 heeft het college vastgesteld dat Reficem aan de opgelegde last heeft voldaan, maar alleen voor zover de last betrekking heeft op puingranulaat.

4.       Reficem verzoekt de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 16 juli 2021 te schorsen. Reficem is bereid de dakplaten af te voeren, maar niet onder asbestcondities, omdat de dakplaten volgens Reficem asbestvrij zijn. Reficem heeft daartoe aangevoerd dat alle door haar ingenomen dakplaten afkomstig zijn van sloopprojecten en dat voor al die sloopprojecten een sloopvergunning en een asbestinventarisatie is vereist en verkregen. Op die wijze is volgens Reficem voldoende geborgd dat zij geen asbesthoudende dakplaten inneemt. Volgens Reficem zijn op het perceel alleen asbestvrije dakplaten van betoncement opgeslagen. Verder heeft Reficem twee rapporten overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat geen asbesthoudend materiaal op het perceel aanwezig is. Het gaat om het door SGS Intron B.V. opgestelde rapport ‘Milieuhygiënische partijkeuring van gebroken vezelcementplaten in het kader van het Besluit bodemkwaliteit’ van 21 juni 2021 en het door AsbestdakAdvies B.V. opgestelde rapport van een op 15 juli 2021 uitgevoerde asbestinventarisatie. Het rapport van SGS-Itron bevat een analyse van 2 mengmonsters van elk 50 grepen uit het puingranulaat dat op 8 april 2021 op twee locaties, waaronder het perceel, was opgeslagen. Volgens het rapport voldoet het puingranulaat, wat betreft de aanwezigheid van asbest, aan de maximale samenstellingswaarden voor bouwstoffen als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit. Het rapport van AsbestdakAdvies beschrijft een analyse van 22 verzamelmonsters. Elk verzamelmonster bevat vijf stukjes materiaal die van op het perceel opgeslagen dakplaten afkomstig zijn en op het maaiveld zijn aangetroffen. Elk verzamelmonster is op een ander gedeelte van het maaiveld afgenomen. Het rapport vermeldt dat op aanwijzing van de omgevingsdienst De Vallei indicatief materiaalmonsters zijn genomen van het depot met dakplaten. Aan de hand van het vooronderzoek, de visuele inspectie en de analyseresultaten van de verzamelmonsters concludeert AsbestdakAdvies dat op het perceel geen asbest aanwezig is. Reficem heeft ook een e-mailbericht van 22 juli 2021 van asbestverwijderingsbedrijf AVM B.V. overgelegd waarin staat dat Detect Milieu Services op 7 juli 2021 met een stereomicroscoop heeft waargenomen dat één van de 16 monster vezels bevat met de uiterlijke kenmerken van chrysotiel. Omdat toen geen SEM analyse heeft plaatsgevonden, kan niet met zekerheid kan worden gesteld dat toen daadwerkelijk asbest is aangetroffen, aldus AVM.

5.       Ter zitting van de Afdeling heeft het college te kennen gegeven dat de aanwezigheid van dakplaten op het perceel voorlopig geen risico voor de volksgezondheid met zich brengt. Om die reden acht het college aanvullende maatregelen als bijvoorbeeld het afdekken van de in de open lucht opgeslagen dakplaten onnodig. Het college wil voorkomen dat Reficem verder gaat met het verpulveren van dakplaten, omdat Reficem, zoals het college ter zitting te kennen heeft gegeven, bij de inname van dakplaten geen door het college goedgekeurd protocol hanteert. Gelet daarop kan niet worden uitgesloten dat zich onder de ingenomen dakplaten per abuis ook asbestplaten bevinden. Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat asbestvrije dakplaten een merkteken hebben en dat Reficem de dakplaten één voor één onder asbestcondities zou kunnen laten onderzoeken op de aanwezigheid van dat merkteken. De dakplaten die dan asbestvrij blijken te zijn, hoeven niet onder asbestcondities te worden afgevoerd, aldus het college.

6.       Daargelaten dat Reficem ter zitting te kennen heeft gegeven dat dit door het college voorgestelde alternatief op praktische bezwaren stuit, zal de voorzieningenrechter dit alternatief buiten beschouwing laten, omdat deze ter zitting voorgestelde handelswijze niet in de opgelegde last is vervat. Reficem heeft een financieel belang bij schorsing van de opgelegde last. Ter zitting heeft Reficem onweersproken gesteld dat verwijdering onder asbestcondities van 1.000 m³ dakplaten meer dan € 400.000,00 kost. Behalve het belang van de volksgezondheid heeft het college geen andere belangen genoemd die maken dat met het onder asbestcondities verwijderen van de dakplaten niet kan worden gewacht tot na het besluit op bezwaar. Gelet op wat het college ter zitting over dat belang te kennen heeft gegeven, ziet de voorzieningenrechter na afweging van de betrokken belangen aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 16 juli 2021 te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op het tegen dat geschorste besluit gemaakte bezwaar onder de voorwaarde dat de dakplaten, voor zover deze niet onder asbestvoorwaarden worden afgevoerd, onaangeroerd op het perceel blijven liggen en de voorwaarde dat geen nieuwe dakplaten op het perceel worden opgeslagen.

7.       Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op. Gelet op de uitkomst van de op 7 juli 2021 verrichte analyse waarbij in één puingranulaatmonster - niet gekwantificeerd - asbest is aangetroffen en bij die uitkomst is vermeld dat dit indicatief is, bezien in samenhang met wat Reficem over de aanwezigheid van asbest op het perceel heeft aangevoerd bestaat vooralsnog twijfel aan de juistheid van de conclusies die het college aan de uitkomst van de op 7 juli 2021 verrichte analyse heeft verbonden. Gelet daarop verdient het aanbeveling dat in het te nemen besluit op bezwaar gemotiveerd wordt ingegaan op de vraag of het college in het besluit van 16 juni 2021 terecht heeft vastgesteld dat de verweten overtredingen hebben plaatsgevonden door zowel de aanwezigheid op het perceel van al het puingranulaat als de aanwezigheid van alle dakplaten.

8.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

9.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld van 16 juli 2021, kenmerk 2021H0108, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op het tegen dat geschorste besluit gemaakte bezwaar onder de voorwaarde dat de dakplaten, voor zover deze niet onder asbestvoorwaarden worden afgevoerd, onaangeroerd op het perceel blijven liggen en de voorwaarde dat geen nieuwe dakplaten op het perceel worden opgeslagen;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Barneveld tot vergoeding van bij Reficem B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.496,00 (zegge: veertienhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Barneveld aan Reficem B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 (zegge: driehonderdzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2021

610.