Uitspraak 201908558/1/R4


Volledige tekst

201908558/1/R4.
Datum uitspraak: 30 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonende te Kootwijk,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Barneveld,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Asselseweg ll, partiële herziening Buitengebied 2012" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

[derdebelanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.M. Oskam, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.W. van Nijendaal en ing. M.M. van ’t Veld, zijn verschenen. Tevens zijn ter zitting namens derdebelanghebbende [gemachtigde A], zijn zoon en zijn [gemachtigde B] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op het perceel [locatie] te Kootwijk (hierna: het perceel) worden sinds eind jaren 80 met enige regelmaat paardensportevenementen gehouden. Op het perceel staat een paardensportcentrum. Het perceel en het paardensportcentrum zijn eigendom van [gemachtigde A]. Op het perceel rust de bestemming "Agrarisch" met de aanduidingen "evenemententerrein" en "parkeerterrein". Ingevolge artikel 2, vierde lid, van de planregels, zijn de gronden die zijn aangeduid met "evenemententerrein" bedoeld voor paardensportevenementen. Het perceel bestaat uit een Noord-terrein en een Zuid-terrein, die gescheiden zijn door een weg. Voordat dit bestemmingsplan van toepassing was op het perceel, golden voor het perceel achtereenvolgens de bestemmingsplannen "Buitengebied 2000" en "Buitengebied 2012". [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met het huidige bestemmingsplan. Zij stellen dat het plan is vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

1.1.    Ten tijde van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" rustte op het perceel de bestemming "Agrarisch Gebied ll". Een gedeelte van het perceel werd aangeduid met ‘Apij+va’, wat volgens de legenda die hoort bij de verbeelding van dit plan betekent dat hier een paardenhouderij met verblijfsaccommodatie is toegestaan. In artikel 8, eerste lid, onder i, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000", staat dat een paardenevenemententerrein is toegestaan uitsluitend waar dat op de plankaart is aangeduid. Deze aanduiding staat niet in de legenda en is ook niet zichtbaar op de plankaart die hoort bij dit plan.

Ten tijde van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" was het perceel nog steeds aangeduid als "Agrarisch" en was er geen sprake van de aanduiding "evenemententerrein".

Op grond van het bestemmingsplan "Asselseweg ll, partiële herziening Buitengebied 2012" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch". Met ‘(p)’ is aangeduid dat er zich daar een parkeerterrein bevindt en met ‘(ev)’ is aangeduid dat er daar een evenemententerrein is. Ingevolge artikel 1.3 van de planregels is dit "een terrein bedoeld en geschikt voor het houden van regelmatig terugkerende evenementen". Uit artikel 2, vierde lid, van de planregels, blijkt dat het gaat om paardensportevenementen.

Bijlage

2.       De (wettelijke) bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Te laat ingediend verweerschrift

3.       [appellant] en anderen betogen dat het verweerschrift te laat is ingediend en daarom buiten beschouwing moet blijven.

3.1.    Ingevolge artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zendt het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van verzending aan hem van het beroepschrift de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en dient het een verweerschrift in. Ingevolge het tweede lid, kan de bestuursrechter de in het eerste lid bedoelde termijn verlengen.

3.2.    Het verweerschrift is 5 dagen voor de zitting ingekomen bij de Afdeling. Vast staat dat de termijn voor het indienen van een verweerschrift is overschreden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is de in artikel 8:42 van de Awb genoemde termijn een termijn van orde. De Afdeling wijst bij wijze van voorbeeld op haar uitspraak van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1665. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de Afdeling aan het na de gegeven termijn indienen van het verweerschrift de door [appellant] en anderen voorgestane gevolgen moet verbinden.

Het betoog slaagt niet.

Handhaving

4.       [appellant] en anderen betogen dat de raad onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat het paardensportcentrum in het verleden vele overtredingen heeft gepleegd. Volgens hen heeft de raad daarnaast bij het vaststellen van het plan ten onrechte niet bezien of het een inrichting is als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Zij stellen dat onduidelijk is of de evenementen op het perceel een afzonderlijke inrichting vormen. Volgens hen zorgt deze onduidelijkheid ervoor dat er met de handhaving problemen zullen ontstaan.

4.1.    De Afdeling overweegt dat in deze procedure alleen het bestemmingsplan ter beoordeling staat. Stellingen over de overtredingen in het verleden en handhaving gaan niet over dit besluit. Dit betekent dat deze stellingen buiten de omvang van het geding vallen en in deze uitspraak niet zullen worden besproken.

Het betoog slaagt niet.

Toetsingskader

5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Omissie

6.       Over het punt dat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, namelijk dat het plan geen herstel van een omissie is, omdat er in het verleden (toen de paardensportevenementen niet waren toegestaan) geen sprake was van een omissie, overweegt de Afdeling als volgt.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat de bestemming die op het perceel rust in alle voorgaande plannen hetzelfde is gebleven, namelijk "Agrarisch". Feitelijk vinden de paardensportevenementen al meer dan 30 jaar op het perceel plaats. Pas in het nu in beroep ter beoordeling staande bestemmingsplan zijn deze evenementen (bij recht) toegestaan.

Of er sprake is van een (al dan niet herstelde) omissie in dit plan is niet relevant, omdat de Afdeling de huidige bestemmingsplanregeling waarin de evenementen zijn toegestaan, hoe dan ook moet beoordelen in het licht van de goede ruimtelijke ordening en de andere door [appellant] en anderen ingeroepen normen. Dat betekent dat de vraag of nou wel of niet sprake is van een omissie, niet hoeft te worden beantwoord. Het betoog leidt alleen al hierom niet tot het ermee beoogde doel.

Artikel 2.33, 2.35 en 2.39 van de Omgevingsverordening

7.       [appellant] en anderen betogen dat er bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen rekening is gehouden met artikel 1.1 van de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening), op grond waarvan de emissie van ammoniak op het perceel niet mag toenemen bij uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderij, aldus [appellant] en anderen.

Daarnaast heeft de raad ten onrechte in het midden gelaten of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.33, aanhef en onder a en onder b, van de Omgevingsverordening.

Verder stellen [appellant] en anderen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.35 van de Omgevingsverordening, omdat de nevenactiviteit van het agrarische bedrijf op het perceel niet-agrarisch van aard is, aangezien er evenementen worden georganiseerd.

[appellant] en anderen betogen daarnaast dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met afdeling 2.6 van de Omgevingsverordening, meer specifiek artikel 2.39. Zij voeren aan dat het bestemmingsplan in strijd is met de Omgevingsverordening, omdat het voorziet in een bestemmingswijziging in het Gelders natuurnetwerk (hierna: GNN) en omdat aan de voorwaarde om te komen tot een bestemmingswijziging, namelijk een "groot openbaar belang", niet is voldaan.

Ten slotte is er op dit punt volgens [appellant] en anderen geen compensatie geboden bij de bestemmingsplanwijziging, waardoor het plan in strijd is met artikel 2.39, vijfde lid, van de Omgevingsverordening.

7.1.    Artikel 2.33 van de Omgevingsverordening is alleen van toepassing als de gronden waarop het bestemmingsplan van toepassing is, liggen binnen het zogeheten "Ammoniakbuffergebied", als genoemd in artikel 1.1 van de Omgevingsverordening. Het perceel ligt weliswaar in het Ammoniakbuffergebied, maar er is geen sprake van een situatie als genoemd in artikel 2.33, onder a en b, van de Omgevingsverordening. Er is namelijk geen sprake van een nieuw- of hervestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of een niet-grondgebonden veehouderijtak en ook niet van een uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijtak. Artikel 2.33 van de Omgevingsverordening is daarom niet geschonden.

De toelichting op artikel 2.35 in de Omgevingsverordening luidt: "Een nevenactiviteit is een bedrijfsactiviteit, die in ruimtelijk en bedrijfseconomisch opzicht ondergeschikt is aan de agrarische hoofdfunctie van het agrarische bedrijf. In het buitengebied is op agrarische bedrijven detailhandel als nevenfunctie mogelijk, voor zover het de verkoop van lokaal geproduceerde agrarische producten betreft eventueel aangevuld met agrarische producten uit de omgeving of wanneer de nevenactiviteiten geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven." De Afdeling stelt vast dat uit artikel 2.35 van de Omgevingsverordening, mede gelet op deze toelichting, kan worden afgeleid dat op gronden waarop een agrarische bestemming rust, nevenactiviteiten zijn toegestaan. Daaronder valt onder meer detailhandel als nevenactiviteit, waar specifieke voorwaarden voor gelden. Die voorwaarden zijn beschreven in artikel 2.35 onder a. In dit geval is er overigens geen sprake van detailhandel. De Afdeling begrijpt artikel 2.35 van de Omgevingsverordening, anders dan [appellant] en anderen, zo dat die bepaling niet alleen detailhandel als nevenactiviteit, maar ook andere nevenactiviteiten toestaat. Dit in ogenschouw genomen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit artikel is geschonden.

Op gronden binnen het GNN kan, ingevolge artikel 2.39, eerste lid, van de Omgevingsverordening een andere bestemming dan "Natuur" alleen worden toegestaan indien er sprake is van een groot openbaar belang en aan bepaalde andere voorwaarden wordt voldaan. In het vijfde lid is de daarmee samenhangende compensatie geregeld. De Afdeling stelt vast dat het plangebied niet valt onder het GNN. Van strijd met artikel 2.39, eerste lid, van de Omgevingsverordening is dus geen sprake. Daaruit volgt dat het vijfde lid van die bepaling niet van toepassing is.

Het betoog slaagt niet.

Artikel 2.40 van de Omgevingsverordening

8.       [appellant] en anderen betogen dat artikel 2.40, eerste lid, van de Omgevingsverordening geschonden is, omdat er sprake is van een uitbreiding van bestaande functies op gronden die omsloten worden door het GNN, terwijl niet wordt voldaan aan de voorwaarden in dit artikel op grond waarvan deze uitbreiding mogelijk is.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat dit betoog te laat naar voren is gebracht en wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet blijven.

8.2.    Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.

8.3.    De Afdeling overweegt dat [appellant] en anderen hun betoog over artikel 2.40, eerste lid, van de Omgevingsverordening in een nader stuk hebben ingebracht, dat 11 dagen voor de zitting is ingekomen bij de Afdeling. Er was dus nog geruime tijd voor de raad om dit inhoudelijk te bezien. Gelet hierop en ook op het feit dat dit betoog, gezien de relevantie van de ligging van het plangebied nabij het GNN, in het verlengde ligt van het al eerder door [appellant] en anderen aangevoerde betoog over het GNN (meer specifiek het beroep op artikel 2.39 van de Omgevingsverordening) is de Afdeling van oordeel dat de raad en ook de derde-partij, [derdebelanghebbende], voldoende in de gelegenheid zijn geweest om hierop adequaat te reageren. De Afdeling is onder deze omstandigheden van oordeel dat er in dit opzicht geen strijd is met de goede procesorde. Dit betekent dat de Afdeling toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van [appellant] en anderen op artikel 2.40 van de Omgevingsverordening.

8.4.    De Afdeling overweegt dat de bestemming die op het perceel rust in alle voorgaande plannen hetzelfde is gebleven, namelijk "Agrarisch". Dat er paardensportevenementen mogen worden gehouden op het perceel is pas planologisch toegestaan in het huidige bestemmingsplan. Er is daarom sprake van een uitbreiding van bestaande functies zoals bedoeld in artikel 2.40, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Zo’n uitbreiding moet voldoen aan de in dit lid genoemde voorwaarden, te weten de beschrijving dat verplaatsing bedrijfseconomisch niet mogelijk is, de zekerstelling dat de kernkwaliteiten van het gebied worden versterkt en dat deze versterking planologisch is veranderd. De raad heeft niet voldoende gemotiveerd dat aan deze voorwaarden is voldaan.

Het betoog slaagt.

Stikstof (gebiedsbescherming)

9.       [appellant] en anderen betogen dat er ten onrechte niet door middel van een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) inzichtelijk is gemaakt wat de effecten van het plan zijn op een Natura 2000-gebied. Uit een (conservatief) ingeschatte AERIUS-berekening van [appellant] en anderen blijkt volgens hen dat er wat betreft stikstofdepositie een toename is te verwachten van 20 mol/ha/jr op een kwetsbaar Natura 2000-gebied.

9.1.    Volgens artikel 2.7, eerste lid, en artikel 2.8, derde lid, van de Wnb, kan een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend worden vastgesteld als op grond van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten.

Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling die ten opzichte van de feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, is een plan dat significante gevolgen kan hebben en dat passend beoordeeld moet worden. De feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie wordt ook wel de referentiesituatie genoemd.

Als een plan ten opzichte van de referentiesituatie leidt tot een toename van de stikstofdepositie op al overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, dan moeten de gevolgen van die toename voor de vaststelling van het plan worden onderzocht. Als daaruit volgt dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten (voortoets), dan moet een passende beoordeling worden gemaakt. Het plan kan in dat geval worden vastgesteld als de raad uit de passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten.

9.2.    De Afdeling overweegt dat anders dan de raad ter zitting heeft gesteld, er geen sprake is van een planologisch legale situatie in de zin van de Wnb. Hoewel er feitelijk sprake is van bestaand gebruik, waarbij het perceel al tientallen jaren met enige regelmaat gebruikt wordt voor paardensportevenementen, is deze situatie pas planologisch legaal geworden met het nu ter beoordeling staande bestemmingsplan. Ook indien de paardensportevenementen onder het overgangsrecht van het huidige bestemmingsplan zouden vallen, wat overigens in het midden kan blijven, betekent dit niet dat deze evenementen planologisch legaal zouden zijn. Ter vergelijking verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 20 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4932, overweging 3.6. Voor de vraag of de paardenevenementen die dit plan toestaat significante gevolgen kunnen hebben en om die reden passend beoordeeld moeten worden is verder de eerder verleende milieuvergunning niet relevant. Ter vergelijking verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3680, overweging 5.5. Dit alles tezamen betekent dat het plan voorziet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Gelet op het feit dat het plan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen, een voortoets ontbreekt en artikel 2.8, vierde lid, van de Wnb niet van toepassing is, is de Afdeling van oordeel dat de raad ten onrechte geen passende beoordeling heeft gemaakt om de effecten van de stikstofdepositie op het perceel voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden te beoordelen. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 2.8 van de Wnb tot stand gekomen.

Het betoog slaagt.

Soortenbescherming

10.     [appellant] en anderen betogen dat, omdat het perceel midden in een Natura 2000-gebied ligt, er ten onrechte een ontheffing op grond van de Wnb ontbreekt voor het opzettelijk verontrusten en doden van verschillende soorten flora en fauna die leven of hun rustplaats hebben in het plangebied.

Daarnaast betogen zij dat de raad bij de opstelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met het effect van licht- en geluidsverstoringen op flora en fauna in het plangebied. Hierover stellen zij dat er in het door Ecoresult B.V. uitgevoerde natuuronderzoek ten onrechte van is uitgegaan dat er een functie wordt terugbestemd. Dit is niet correct, aangezien het Zuid-terrein wordt toegevoegd, aldus [appellant] en anderen. Ook stellen zij dat in een ander bestemmingsplan, "Asselseweg 1", een voorwaardelijke verplichting is opgenomen ter bescherming van vleermuizen, waarbij de lichtuitstraling naar beneden gericht moest zijn. Volgens hen had de lichtuitstraling ook in dit plan moeten worden beperkt, omdat er evenementen mogelijk zijn tussen 19:00 uur en 23:00 uur.

10.1.  De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

10.2.  Uit het natuuronderzoek van Ecoresult B.V. van 6 november 2018 blijkt dat het plangebied ongeschikt is als rust- en verblijfplaats voor vogels met jaarrond beschermde nesten. Ook is het plangebied ongeschikt voor vogels met niet jaarrond beschermde nesten. Potentieel geschikte voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn afwezig. Het plangebied is voor niet-vrijgestelde soorten enkel geschikt als niet-essentieel foerageergebied voor damhert, edelhert en das. In het rapport wordt geconcludeerd dat op basis van de aard van de activiteiten die op het perceel zullen plaatsvinden, is uitgesloten dat de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten van het betreffende Natura 2000-gebied waar het plangebied zich in bevindt, in gevaar worden gebracht. Aanvullend onderzoek is volgens het rapport niet noodzakelijk.

De Afdeling stelt vast dat in het natuuronderzoek staat dat verlichting afwezig is in het plangebied. Ter zitting is duidelijk geworden dat er twee lichtmasten staan in het plangebied. Deze lichtmasten staan op het bouwvlak en schijnen geen licht op de natuur op het perceel. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van lichtverstoringen die een effect hebben op de soorten die voorkomen in het plangebied. De lichtmasten en het licht dat zij geven, staan dus niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg.

Wat betreft de gestelde geluidsverstoringen overweegt de Afdeling dat vast staat dat de paardensportevenementen geluid meebrengen. Gelet op het feit dat uit het natuuronderzoek blijkt dat het plangebied voor slechts weinig soorten potentie heeft als rust- en verblijfplaats of voortplantingsplaats en de paardensportevenementen ingevolge artikel 2, vierde lid, onder a, van de planregels, slechts 20 dagen per jaar mogen plaatsvinden, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] en anderen niet de vereiste twijfel hebben gezaaid bij de aannemelijkheid dat het geluid dat door deze evenementen wordt veroorzaakt niet van zo’n aard is dat de soorten die voorkomen in het plangebied hierdoor worden verstoord. Dit geluid staat daarom niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de soortenbeschermingsbepalingen van de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

Het betoog slaagt niet.

Landschappelijke inpassing

11.     [appellant] en anderen betogen dat dat onvoldoende is gewaarborgd dat het perceel landschappelijk wordt ingepast. De voorwaardelijke verplichting die in de planregels is opgenomen, op grond waarvan struweel wordt aangeplant, biedt volgens hen onvoldoende waarborg dat het landschappelijke inrichtingsplan, dat is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan, wordt uitgevoerd.

De raad heeft er volgens [appellant] en anderen ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de waardevolle openheid van het perceel wel degelijk wordt aangetast door evenementen. [appellant] en anderen wijzen in dit kader op een aangevraagde vergunning voor een 9 m breed aanrijpad, dat momenteel al illegaal aanwezig is.

11.1.  In de plantoelichting staat dat gelet op het behouden van de gewenste openheid van het plangebied, de benodigde inpassing moet bestaan uit het inrichten van een circa 5 m brede strook bosrand bestaande uit zoom- en mantelvegetatie. In deze vegetatie is de invloed van het bos zichtbaar door beschaduwing, boomwortels en bladval. De zoom- en mantelvegetatie bestaan uit ruigere gras- en inheemse struikvegetatie (bijvoorbeeld lijsterbes, krent, hulst en struikheide) waardoor een geleidelijke overgang tussen het bos en het open omliggende landschap ontstaat. Een dergelijke strook is belangrijk voor veel dier- en plantensoorten en door de inrichting van deze stroken wordt de natuur in en rondom het plangebied versterkt, aldus de raad.

In artikel 4.1.1 van de planregels is met een voorwaardelijke verplichting vastgelegd dat deze stroken ingericht moeten worden binnen één jaar na het inwerktreden van het bestemmingsplan. Deze verplichting is gekoppeld aan een uitgewerkte invulling van de stroken en het bijbehorende beplantingsplan in bijlage 1 en 2 van de regels.

11.2.  In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat de voorwaardelijke verplichting niet voldoende borging biedt dat de landschappelijke inpassing er daadwerkelijk zal komen. Wat in beroep is aangevoerd, geeft daarnaast geen aanleiding voor een verdergaande waarborging.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat

12.     [appellant] en anderen betogen dat de raad, die zich heeft aangesloten bij de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG brochure) niet de juiste richtafstanden heeft gekozen. [appellant] en anderen stellen dat voor de evenementen minimaal 100 m als richtafstand moet worden aangehouden. Het gaat hier namelijk om paardensportevenementen, waarbij meer dan bij een manege sprake is van geluids-, stof- en stankoverlast door de grote aantallen deelnemende paarden, aldus [appellant] en anderen. Dat is dus meer dan 50 m, die als richtafstand voor een manege geldt.

Voor het parkeren met de paardentrailers wordt een richtafstand van 30 m gehanteerd, alsof het een regulier parkeerterrein zou zijn. Dit is volgens [appellant] en anderen onjuist; hier zou ook een richtafstand van 100 m moeten gelden, namelijk de afstand genoemd in de VNG-brochure voor de "Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties)".

Daarnaast is het akoestisch onderzoek volgens [appellant] en anderen onzorgvuldig uitgevoerd. Overlast door met name het gestamp van paarden is niet voldoende meegenomen in het onderzoek en geluidsoverschrijdingen worden gebagatelliseerd. [appellant] en anderen zijn verder van mening dat er in het akoestisch onderzoek ten onrechte rekening is gehouden met verschillende evenementen qua type en omvang, terwijl in het bestemmingsplan niets is vastgelegd over evenementen die verschillen qua type en omvang. Ook is er volgens [appellant] en anderen sprake van geuroverlast.

12.1.  De VNG-brochure biedt onder meer richtafstanden voor de toepassing van milieuzonering, die zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een "rustige woonwijk" of "rustig buitengebied" of een "gemengd gebied". De raad stelt in de plantoelichting dat op basis van de VNG-brochure een afstand van 30 meter rondom een woonbestemming van derden wordt geadviseerd die vrij moet zijn van parkeren en een afstand van 50 meter die vrij moet zijn van evenementen.

12.2.  Ter zitting is duidelijk geworden dat de raad voor de afstand tot het parkeerterrein gekozen heeft om aan te sluiten bij de richtafstand van 30 m voor "Autoparkeerterreinen, parkeergarages" en voor de afstand tot het evenemententerrein heeft gekozen om aan te sluiten bij de richtafstand van 50 m voor "Veldsportcomplex (met verlichting)" uit de VNG-brochure. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij deze categorieën. Aan deze afstanden, die gelden voor een rustig buitengebied of rustige woonwijk, wordt voldaan.

Wat betreft de stelling van [appellant] en anderen dat voor de afstand tot het parkeerterrein een richtafstand van 100 m voor de "Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties)" uit de VNG-brochure zou moeten worden gehanteerd, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat er op het perceel paardensportevenementen plaatsvinden. Bezoekers en deelnemers van deze evenementen kunnen deze evenementen bezoeken met en zonder vrachtwagens en met en zonder koelinstallaties. Niet is gebleken dat het gebruik van vrachtwagens, of andere vervoermiddelen, met een koelinstallatie zodanig omvangrijk is dat de raad in redelijkheid had moeten aansluiten bij de hierboven genoemde richtafstand van 100 m.

De Afdeling stelt vast dat de raad ondanks het feit dat wordt voldaan aan de toepasselijke richtafstanden uit de VNG-brochure, ook een akoestisch onderzoek heeft laten verrichten. De omstandigheid dat paardengestamp niet is betrokken bij het akoestisch onderzoek, geeft op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dat onderzoek mocht baseren. Hierbij is van belang dat paardengestamp, slechts een beperkt geluid veroorzaakt en ook is van belang dat er ingevolge artikel 2, vierde lid, onder a, van de planregels, slechts maximaal 20 evenementendagen per jaar zijn.

Gelet op artikel 2, vierde lid, van de planregels, dat uitgaat van de maximale mogelijkheden die dit plan biedt, is de Afdeling van oordeel dat het akoestisch onderzoek uitgaat van een reële invulling van het plan wat betreft geluid. Dat in het akoestisch onderzoek geen rekening is gehouden met de door [appellant] en anderen gestelde omstandigheid dat de paarden op de perceelsgrens kunnen gaan staan en daardoor meer geluid produceren maakt dit niet anders, omdat dit geen reële invulling van het plan is.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen reden voor het oordeel dat de raad zich niet op het akoestisch onderzoek heeft mogen baseren en is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op basis van dat onderzoek op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast.

Wat betreft het aspect geur overweegt de Afdeling dat gelet op het summiere betoog op dit punt, er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het plan wat betreft dit aspect in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren en veiligheid

13.     [appellant] en anderen betogen dat doordat een groot gedeelte van het Zuid-terrein wordt gebruikt voor parkeren, er sprake is van overlast. Daarnaast kunnen [appellant] en anderen zich niet verenigen met het plan vanwege de gevolgen ervan voor de veiligheid van personen die zich tijdens de evenementen in het plangebied bevinden. [appellant] en anderen maken zich met name zorgen over de veiligheid bij calamiteiten. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben zij een krantenartikel overgelegd, waaruit blijkt dat de brandweer de norm voor aanrijtijden overschrijdt. Ook hebben zij een stuk overgelegd waaruit [appellant] en anderen afleiden dat ambulancezorg vanaf de A1 later aanwezig is op het perceel dan de prestatienorm uit de Tijdelijke wet ambulancezorg (hierna: Twaz) voorschrijft. Door dit plan zal de kans op opstoppingen en verhoging van de aanrijtijd van hulpdiensten zeker toenemen, aldus [appellant] en anderen. Ter zitting hebben [appellant] en anderen toegelicht dat verschillende verkeersstromen bij het perceel negatieve gevolgen kunnen hebben voor de verkeersveiligheid.

13.1.  De Afdeling stelt vast dat omdat het parkeerterrein op minimaal 30 m afstand ligt van de woningen van omwonenden en er slechts 20 dagen per jaar op mag worden geparkeerd, de raad in redelijkheid heeft kunnen stellen dat er als gevolg van het plan geen sprake is van onaanvaardbare overlast vanwege het parkeren.

De Afdeling is daarnaast van oordeel dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de hulpdiensten het perceel in geval van calamiteiten niet kunnen bereiken. Gelet op het feit dat er slechts 20 dagen per jaar paardensportevenementen op het perceel zullen plaatsvinden waarbij er sprake kan zijn van een toename van verkeer, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen stellen dat er als gevolg van het plan geen sprake is van een aantasting van de verkeersveiligheid die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Andere bestemming

14.     [appellant] en anderen betogen dat als er al een paardensportterrein wordt toegestaan op het perceel, de bestemming "Sport" had moeten worden toegekend aan het perceel en niet de bestemming "Agrarisch". Ter onderbouwing van hun standpunt wijzen zij erop dat in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" in andere gevallen ook de bestemming "Sport" is gegeven aan gronden waarop een paardensportverenigingen of een manege mogelijk is gemaakt. Ook wijzen zij erop dat de bestemming "Sport" is toegekend aan paardensportbedrijven in andere gemeenten.

14.1.  De Afdeling stelt vast dat er op het perceel slechts 20 dagen per jaar evenementen zijn toegestaan. De overige dagen in het jaar zijn dergelijke evenementen niet toegestaan. De Afdeling overweegt dat het dus om een ander geval gaat dan wanneer het gaat om gronden van een manege, paardensportvereniging of paardensportbedrijf, waarop gedurende een veel groter aantal dagen per jaar sprake is van (paarden)sportactiviteiten. Dat de raad in andere bestemmingsplannen en andere gemeenteraden in gemeenten elders in gevallen waarin er sprake is van een manege, paardensportvereniging of paardensportbedrijf aan de gronden waarop zij zijn gevestigd wel de bestemming "Sport" hebben toegekend, maakt dus niet dat de raad er in dit geval niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen om paardensportevenementen mogelijk te maken binnen de bestemming "Agrarisch".

Het betoog slaagt niet.

Het begrip "paardensportevenementen"

15.     [appellant] en anderen betogen dat in het plan ten onrechte een definitie ontbreekt van het woord "paardensportevenementen".

15.1.  De Afdeling is van oordeel dat, het begrip "paardensportevenementen" in het plan inderdaad niet is omschreven, maar dat in artikel 2 van de planregels voldoende duidelijk is gemaakt wat is toegestaan op het perceel.

Het betoog slaagt niet.

Onvoldoende beperkingen van de paardensportevenementen

16.     [appellant] en anderen betogen dat er in het plan onvoldoende beperkingen zijn gesteld aan de paardensportevenementen.

16.1.  De Afdeling is van oordeel dat het plan met artikel 2, vierde lid, van de planregels beperkingen stelt aan de duur van de paardensportevenementen en de geluidsverstoringen die zij met zich meebrengen. In het summiere betoog van [appellant] en anderen op dit punt ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening meer beperkingen had moeten opnemen in het plan.

Het betoog slaagt niet.

Tegenstrijdigheid op verbeelding

17.     [appellant] en anderen betogen dat er sprake is van een tegenstrijdigheid op de verbeelding horende bij het bestemmingsplan. Volgens [appellant] en anderen komen een kaart uit de plantoelichting en de verbeelding op www.ruimtelijkeplannen.nl ten onrechte niet met elkaar overeen.

17.1.  De Afdeling overweegt dat de plantoelichting geen juridisch bindende betekenis heeft. Het bestaan van een tegenstrijdigheid tussen de verbeelding en de plantoelichting kan, wat hier ook van zij, geen aanleiding voor het oordeel vormen dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.

Het betoog slaagt niet.

Vertrouwensbeginsel

18.     [appellant] en anderen betogen dat de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door ten onrechte geen rekening te houden met gedane toezeggingen. [appellant] en anderen wijzen in dit kader op een e-mail van dinsdag 10 april 2018 en een mondeling gesprek op 23 mei 2018, waarin volgens hen twee toezeggingen zijn gedaan.

18.1.  Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.

18.2.  Volgens [appellant] en anderen wordt er in de e-mail van 10 april 2018 en het gesprek van 23 mei 2018 toegezegd dat er een zorgvuldig bestemmingsplan komt en dat foutief gedrag niet wordt beloond. Ter zitting hebben [appellant] en anderen toegelicht dat dit laatste impliceert dat er in het huidige bestemmingsplan geen sprake zou zijn van een uitbreiding van functies. De Afdeling volgt [appellant] en anderen niet in dit standpunt.

De Afdeling merkt hierbij op dat uit de algemene stellingen in de e-mail dat fouten worden hersteld en dat foutief gedrag niet wordt beloond niet een concrete verwachting kan worden ontleend dat in het huidige bestemmingsplan geen paardensportevenementen zouden worden toegestaan.

Het betoog slaagt niet.

Beantwoording zienswijzen gebrekkig

19.     [appellant] en anderen betogen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.

19.1.  Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

20.     Gelet op wat in overweging 8.4 en 9.2 is overwogen, is het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 9 oktober 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan gegrond en dient dat besluit te worden vernietigd, vanwege strijd met artikel 2.8 van de Wnb en artikel 3:46 van de Awb.

21.     De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de raad op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.

22.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Barneveld van 9 oktober 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Asselseweg ll, partiële herziening Buitengebied 2012" gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Barneveld van 9 oktober 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Asselseweg ll, partiële herziening Buitengebied 2012";

III.      draagt de raad van de gemeente Barneveld op om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Barneveld tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Barneveld aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2021

418-963.

Bijlage

Bestemmingsplan "Asselseweg ll, partiële herziening Buitengebied 2012"

Artikel 2, vierde lid, van de planregels, luidt: "aan de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012', artikel 3.5.1, na lid h., een nieuw lid i. toevoegen: "het gebruik van grond ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' op het perceel kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie S, nummer 359, voor paardensportevenementen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a.       er maximaal 20 evenementen(dagen) per jaar gehouden worden, exclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;

b.       bij de opbouw en afbouw moet een afstand van 25 m rondom de Asselseweg 25 in de avondperiode gevrijwaard blijven van activiteiten;

c.       van de 20 evenementen(dagen) mogen maximaal 12 evenementen(dagen) toegestaan zijn met een hogere geluidsnorm van maximaal 60 dB(A) inclusief muziekstrafcorrectie op de gevel van de woningen Asselseweg 25, 26 en Kerkendelweg 59 en 65;

d.       deze evenementen(dagen) plaatsvinden in de dag- en avondperiode (tussen 07.00 uur en 23.00 uur);

e.       voor de overige 8 evenementen(dagen) de standaardgeluidsnorm geldt van 46 dB(A) exclusief muziekstraffactor voor de dagperiode;

f.        indien en voor zover voor het evenement ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling is vereist en deze is verleend;

g.       er uitsluitend geparkeerd wordt op dit evenemententerrein en op het perceel kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie S, nummer 309, met de aanduiding 'parkeerterrein' conform artikel 3.5.1, lid j.";"

Artikel 4.1.1 van de planregels, luidt: "Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 1' geldt - in afwijking van de daar geldende bestemming(en) - dat het gebruik volgens de bestemming(en) alleen is toegestaan op voorwaarde dat binnen één jaar na het inwerkingtreden van dit bestemmingsplan voor het gebruiken van het paardensportevenemententerrein, zoals bedoeld in artikel 2, de gronden binnen deze bestemming zijn ingericht en vervolgens ingericht blijven overeenkomstig het inrichtingsplan en beheersplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 en 2 van de regels; Indien niet aan deze verplichting wordt voldaan is het als zodanig gebruiken van de gronden waarvoor een verplichte inrichting is voorgeschreven in strijd met deze bestemming."

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:46 van de Awb luidt: "Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering."

Artikel 8:42, eerste lid, van de Awb luidt: "Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in."

Artikel 8:42, tweede lid, van de Awb luidt: "De bestuursrechter kan de in het eerste lid bedoelde termijnen verlengen."

Artikel 8:58, eerste lid, van de Awb luidt: "Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen."

Artikel 8:58, tweede lid, van de Awb luidt: "Op deze bevoegdheid worden partijen in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:56, gewezen."

de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland

Artikel 2.33 van de Omgevingsverordening luidt: "In aanvulling op de artikelen 2.29 en 2.31, eerste lid, maakt een bestemmingsplan voor gronden binnen het Ammoniakbuffergebied:

a. nieuw- en hervestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak niet mogelijk;

b. uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijtak alleen mogelijk als de emissie van ammoniak niet toeneemt."

Artikel 2.35 van de Omgevingsverordening luidt: "1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen het agrarisch gebied maakt een nevenactiviteit mogelijk onder de volgende voorwaarden:

a. er is sprake van verkoop van zelfgeteelde of -geproduceerde agrarische producten en op beperkte schaal aanverwante artikelen, eventueel aangevuld met agrarische producten afkomstig van bedrijven uit de omgeving;

b. de nevenactiviteiten vormen geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

2. Het bestemmingsplan voorziet in een goede landschappelijke inpassing."

Artikel 2.39, eerste lid, van de Omgevingsverordening luidt: "1. Een bestemmingsplan maakt voor gronden binnen het Gelders natuurnetwerk een andere bestemming dan natuur alleen mogelijk als er sprake is van een groot openbaar belang en

a. er voor de realisering daarvan geen reële alternatieven zijn;

b. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten en oppervlakte van het gebied en de ecologische samenhang binnen het gebied zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd in overeenstemming met bijlage 8 Gelijkwaardige natuurbeheertypen."

Artikel 2.39, vijfde lid, van de Omgevingsverordening luidt: "Compensatie kan plaatsvinden door fysieke natuurcompensatie op gronden met een andere bestemming dan natuur in de nabijheid van de te compenseren locatie of door financiële compensatie."

Artikel 2.40, eerste lid, van de Omgevingsverordening luidt: "1. Een bestemmingsplan voor gronden die geheel omsloten worden door het Gelders natuurnetwerk kan uitbreiding van bestaande functies mogelijk maken als in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:

a. verplaatsing naar een locatie buiten het Gelders natuurnetwerk bedrijfseconomisch niet mogelijk is;

b. de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt, en

c. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan."