Uitspraak 202101714/2/R4


Volledige tekst

202101714/2/R4.
Datum uitspraak: 10 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Opijnen, gemeente West Betuwe,

verzoeker,

en

de raad van de gemeente West Betuwe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Opijnen - Slotstraat" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 mei 2021, waar [verzoeker], vergezeld door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door D.H.C. van Oosten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vergezeld door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. P.A. Oudijn, advocaat te Hardinxveld-Giessendam, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [belanghebbende] wil aan de Slotstraat te Opijnen vijf vrijstaande woningen realiseren, op percelen naast een fruitboomgaard waarvan [verzoeker] mede-eigenaar is. Met het plan worden deze woningen mogelijk gemaakt. [verzoeker] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 december 2020, omdat hij vreest dat de woningen een belemmering kunnen vormen voor de mogelijkheden om in de fruitboomgaard met gewasbeschermingsmiddelen te werken. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om het besluit te schorsen, om te voorkomen dat voor het bouwen van de woningen een omgevingsvergunning wordt verleend.

3.       [verzoeker] heeft geen zienswijze ingediend over het ontwerp van het besluit van 15 december 2020. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, kan hem echter artikel 6:13 van de Awb niet worden tegengeworpen. De voorzieningenrechter gaat daarom uit van een ontvankelijk beroep van [verzoeker].

4.       [verzoeker] betoogt dat in het plan onvoldoende afstand wordt aangehouden tussen de nieuwe woningen en zijn fruitboomgaard, waardoor de woningen in de spuitzone van de fruitboomgaard komen te liggen. Volgens hem gaat de raad er ten onrechte van uit dat met een windhaag als voorzien in het plan de afstand tussen de percelen van de nieuwe woningen en zijn fruitboomgaard slechts 10 m hoeft te bedragen in plaats van de gebruikelijke richtafstand van 50 m. Volgens [verzoeker] heeft de raad zich in zoverre ten onrechte gebaseerd op een rapport van SPA WNP ingenieurs (hierna: SPA) van 4 december 2019. Hij wijst er hierbij op dat in dit rapport gebruik is gemaakt van een rekenkundige formule die gebaseerd is op het rapport "Onderzoek naar driftblootstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Tholen" (PRI rapport 441, maart 2012; hierna: het rapport PRI 2012) van Wageningen University & Research. Het gebruik van die formule heeft de Afdeling in de uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3018, niet geaccepteerd. [verzoeker] betoogt daarnaast dat de regeling van de windhaag in de planregels niet deugdelijk is. Hij wijst er daarbij onder meer op dat in het bestemmingsvlak waar de windhaag moet komen, ook speelvoorzieningen, tuinen en erven zijn toegestaan.

4.1.    Anders dan [belanghebbende] heeft betoogd, ziet de voorzieningenrechter in het feit dat de exploitatie van de fruitboomgaard plaatsvindt door een derde, aan wie de fruitboomgaard wordt verpacht, geen grond voor het oordeel dat aan [verzoeker], die mede-eigenaar van de fruitboomgaard is, het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste kan worden tegengeworpen.

4.2.    Uit het rapport van SPA van 4 december 2019 blijkt dat daarin gebruik is gemaakt van een formule, gebaseerd op het rapport PRI 2012. In de uitspraak van 16 december 2020 heeft de Afdeling geoordeeld dat het rapport PRI 2012 geen deugdelijke grondslag vormt voor locatiespecifiek onderzoek en dat de door SPA op basis van dat rapport gehanteerde formule niet voldoende was onderbouwd. [verzoeker] betoogt, gelet hierop, terecht dat de raad zich niet op het rapport van SPA van 4 december 2019 heeft mogen baseren ter onderbouwing van zijn standpunt dat met een windhaag als voorzien in het plan de afstand tussen de percelen van de voorziene woningen en de fruitboomgaard slechts 10 m hoeft te bedragen in plaats van de gebruikelijke richtafstand van 50 m.

Voor zover [belanghebbende] zich op het standpunt heeft gesteld dat een in zijn opdracht door Adromi Groep opgesteld rapport van 21 mei 2021, waarin een ander rekenmodel is gebruikt dan het door SPA gehanteerde model, de conclusies van SPA ondersteunt, overweegt de voorzieningenrechter dat deze procedure zich niet leent voor beantwoording van de vraag of op basis van het rapport van Adromi Groep wel kan worden geconcludeerd dat met een windhaag als voorzien in het plan, de afstand tussen de percelen van de voorziene woningen en de fruitboomgaard slechts 10 m hoeft te bedragen. Daar kan niet op voorhand van worden uitgegaan. In de bodemprocedure kan deze vraag aan de orde komen.

4.3.    [verzoeker] betoogt naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien terecht dat de regeling van de windhaag in de planregels niet deugdelijk is. Volgens het rapport van SPA van 4 december 2019 zou, om blootstelling van gevoelige bestemmingen aan drift van gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen, de strook grond tussen de windhaag en de fruitboomgaard zodanig moeten worden ingericht dat langdurig menselijk verblijf daar niet aannemelijk is. Onder verwijzing naar dat rapport wordt in de toelichting bij het plan overwogen dat het niet zou zijn toegestaan hier voor langere tijd te verblijven. De planregels staan echter toe dat deze strook grond wordt gebruikt voor onder meer speelvoorzieningen, tuinen en erven. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende verzekerd dat geen sprake zal zijn van langdurig menselijk verblijf aldaar.

5.       Gelet op het voorgaande bevat het besluit van 15 december 2020 geen deugdelijke onderbouwing van het standpunt van de raad dat voldoende afstand wordt aangehouden tussen de voorziene woningen en de fruitboomgaard van [verzoeker]. Daardoor kan niet worden uitgesloten dat de in het plan voorziene woningbouwontwikkeling een belemmering kan vormen voor de mogelijkheden om in de fruitboomgaard met gewasbeschermingsmiddelen te werken. De voorzieningenrechter ziet hierin, bij afweging van alle belangen, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente West Betuwe van 15 december 2020, waarbij het bestemmingsplan "Opijnen - Slotstraat" is vastgesteld;

II.       gelast dat de raad van de gemeente West Betuwe aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2021

462.