Uitspraak 202002662/1/A3


Volledige tekst

202002662/1/A3.
Datum uitspraak: 12 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 maart 2020 in zaak nr. 19/1395 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

de raad.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2018 heeft het bestuur een verzoek van [wederpartij] om vernietiging van de vonnissen die zij bij haar aanvragen om verlening van toevoegingen heeft overgelegd, afgewezen.

Bij besluit van 4 februari 2019 heeft het bestuur het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 maart 2020 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 februari 2019 vernietigd en het bestuur opgedragen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het bestuur hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[wederpartij] en het bestuur hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2020, waar het bestuur, vertegenwoordigd door mr. L. Groeneveld en mr. C.W. Wijnstra, beiden advocaat te Den Haag, en [wederpartij] zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Besluitvorming

2.       Op 30 oktober 2017 heeft de toenmalige advocaat van [wederpartij] drie aanvragen om verlening van toevoegingen bij het bestuur ingediend, omdat [wederpartij] in hoger beroep wilde gaan tegen drie vonnissen van de kantonrechter van 18 augustus 2017. Bij deze aanvragen heeft de advocaat de drie vonnissen overgelegd.

2.1.    Op 31 mei 2018 heeft [wederpartij] aan het bestuur verzocht in verband met haar privacy deze drie vonnissen te verwijderen uit zijn systeem. Het bestuur heeft dat verzoek afgewezen. Deze vonnissen vormen volgens het bestuur een noodzakelijk onderdeel van het hele dossier, zowel bij de beoordeling van de aanvraag om rechtsbijstandssubsidie, als bij de vergoeding van de verrichte werkzaamheden door de rechtsbijstandsverlener. Het bestuur stelt zich op het standpunt dat het overleggen van de vonnissen en de persoonsgegevens die daarmee worden verwerkt noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679 (hierna: de AVG).

Uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard, omdat de verwerking van de in de vonnissen vermelde persoonsgegevens onrechtmatig is. Het bestuur had daarom het verzoek van [wederpartij] om wissing van deze gegevens op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG moeten toewijzen.

3.1.    De rechtbank heeft aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan het in artikel 6, derde lid, van de AVG neergelegde vereiste dat de rechtsgrond voor de verwerking van de persoonsgegevens als het gaat om de vervulling van een taak van algemeen belang in Unierecht of nationaal recht is vastgesteld. Artikel 24, derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) schrijft niet specifiek voor dat bij een toevoegingsaanvraag, in geval van hoger beroep, het vonnis moet worden overgelegd. Het bestuur heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat dit uit zijn beleid volgt. Het is onduidelijk of het Handboek Toevoegen dat op de website kenniswijzer.rvr.org is gepubliceerd en dateert van 2007 actueel beleid is, aangezien het Handboek onder het kopje "Archief Handboeken en regelingen" staat en daarachter tussen haakjes is vermeld "actueel beleid in werkinstructies toevoegen op Kenniswijzer". Daarnaast kan uit de werkinstructies "O12" en "vaststellen art. 28 Bvr" evenmin worden afgeleid dat het vonnis bij een toevoegingsaanvraag in geval van hoger beroep moet worden overgelegd. Verder bevatten de vonnissen volgens de rechtbank gegevens over de gezondheid van [wederpartij], die als bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de AVG moeten worden aangemerkt. Omdat niet is voldaan aan een van de in artikel 9, tweede lid, vermelde voorwaarden om deze gegevens te verwerken, zijn de bijzondere persoonsgegevens ook om die reden onrechtmatig verwerkt.

Hoger beroep

4.       Het bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verwerking van de in de vonnissen vermelde persoonsgegevens onrechtmatig is.

Het voert aan dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG een rechtsgrond biedt voor de verwerking van de persoonsgegevens in de vonnissen. Het bestuur stelt dat krachtens artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, en derde lid, aanhef en onder a, van de Wrb het zijn taak is zorg te dragen voor de verlening van rechtsbijstand, waaronder het nemen van besluiten op toevoegingsaanvragen. Om inhoudelijk te kunnen toetsen of een toevoeging moet worden verleend, heeft het bestuur in geval van hoger beroep de vonnissen nodig. Het bestuur wijst in dit verband op de aanvullende criteria in het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria waaraan een toevoegingsaanvraag moet voldoen. Het bestuur stelt daarnaast dat het, gelet op het derde artikellid, voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, niet is vereist dat in een specifiek voorschrift is neergelegd dat de vonnissen moeten worden overgelegd. De rechtbank heeft daarnaast in dit verband ten onrechte overwogen dat niet duidelijk is dat het Handboek Toevoegen het actuele beleid van het bestuur vormt, omdat uit de webpagina waarop het Handboek is gepubliceerd blijkt dat er geen nieuw Handboek is gepubliceerd. Over het verwerken van de bijzondere persoonsgegevens in de vonnissen stelt het bestuur dat wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder f, van de AVG. Gelet op het voorgaande is de verwerking van de in de vonnissen vermelde persoonsgegevens in overeenstemming met de AVG. Daarbij is van belang dat een andere werkwijze, waarbij de vonnissen niet hoeven te worden overgelegd, een te grote administratieve en daarmee onevenredige druk op hem met zich zou brengen, aldus het bestuur.

Beoordeling

- Om wat voor soort persoonsgegevens en welke verwerkingen gaat het?

5.       In de vonnissen, waarvan [wederpartij] graag wil dat ze worden vernietigd, staan onder meer persoonsgegevens van haar zoals haar naam en woonplaats. Daarnaast komen in die vonnissen ook persoonsgegevens voor over haar gezondheid. De gezondheidsgegevens behoren tot een bijzondere categorie van persoonsgegevens. Voor deze categorie bevat artikel 9 van de AVG een aparte regeling.

Verder stelt de Afdeling vast dat het verzoek van [wederpartij] zowel ziet op het door het bestuur opvragen en verzamelen van de benodigde informatie om haar aanvragen voor toevoeging te kunnen beoordelen als op het bewaren van die informatie in een archief na verlening van de gevraagde toevoegingen.

5.1.    De Afdeling zal eerst beoordelen of de persoonsgegevens zoals de naam en woonplaats rechtmatig zijn verwerkt bij het opvragen van de vonnissen en of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestuur het verzoek om wissing van deze gegevens had moeten inwilligen. Daarna zal de Afdeling datzelfde doen voor de zogenoemde bijzondere persoonsgegevens. Tot slot zal de Afdeling ingaan op de verwerking van bewaring van de persoonsgegevens.

- Is de verwerking van de gewone persoonsgegevens rechtmatig vanwege een publieke taak?

6.       Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, moet het verzoek van [wederpartij] om vernietiging van de drie vonnissen die bij haar aanvragen om toevoegingen zijn overgelegd, worden aangemerkt als een verzoek om wissing van haar persoonsgegevens als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de AVG. Dat artikel bepaalt dat de betrokkene het recht heeft op wissing onder meer wanneer de persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt. In welke gevallen persoonsgegevens rechtmatig zijn verwerkt is geregeld  in artikel 6 van de AVG.

6.1.    Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het overleggen van de vonnissen en daarmee de verwerking van de gewone persoonsgegevens die daarin zijn opgenomen, zoals haar naam en woonplaats, noodzakelijk zijn voor de vervulling van een taak van algemeen belang als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e. Daarvoor is het volgende van belang.

6.2.    De rechtsgrond voor gegevensverwerking op grond van de vervulling van een taak van algemeen belang moet ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder b, van de AVG zijn vastgesteld in het nationale recht dat op de betrokkene van toepassing is. Uit punt 41 van de considerans van de AVG volgt dat het nationale recht waarin de rechtsgrondslag voor de gegevensverwerking moet zijn vastgelegd geen wet in formele zin hoeft te zijn, maar dat deze wel duidelijk en nauwkeurig moet zijn. Uit punt 45 van de considerans volgt verder dat niet voor elke afzonderlijke verwerking specifieke wetgeving vereist is en dat kan worden volstaan met wetgeving die als basis fungeert voor verwerking op grond van een wettelijke verplichting of die noodzakelijk is voor de vervulling van een taak in het kader van de uitoefening van het gezag. Ook blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming kan de wettelijke rechtsgrondslag voor de publieke taak ook worden beschouwd als rechtsgrondslag voor de verwerking van persoonsgegevens als het noodzakelijk is om voor de uitvoering van de publieke taak persoonsgegevens te verwerken. Het doel van de gegevensverwerking is daarbij naar zijn aard wel gebonden aan de uitoefening van die publieke taak, en de ruimte voor gegevensverwerking vindt hierin zijn begrenzing (zie Kamerstukken II 2017/18, 34 851, nr. 3, blz. 35).

6.3.    Het bestuur heeft ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb de taak zorg te dragen voor de verlening van de rechtsbijstand. Dit is een taak van algemeen belang. Om deze taak te kunnen uitvoeren, kan het bestuur, gelet op artikel 7, derde lid, van de Wrb, besluiten nemen op toevoegingsaanvragen. Uit artikel 24, derde lid, van de Wrb volgt dat de aanvraag een genoegzame omschrijving moet bevatten van de feiten en omstandigheden over het rechtsprobleem waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd. In aantekening 7 in hoofdstuk IV van het Handboek Toevoegen, waarin het beleid van het bestuur is neergelegd, staat dat in geval van hoger beroep bij een toevoegingsaanvraag onder meer een afschrift van de beslissing van de vorige instantie moet worden meegezonden. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat onduidelijk is of het Handboek Toevoegen het actuele beleid van het bestuur is. Dat op de website het Handboek Toevoegen onder het kopje "Archief Handboeken en regelingen" staat en daarbij tussen haakjes is vermeld "actueel beleid in werkinstructies toevoegen op Kenniswijzer", biedt voor dat oordeel geen aanknopingspunten. Bij elk ander document dat valt onder het kopje "Archief Handboeken en regelingen" is vermeld tot welke datum het betreffende document geldig was. Een einddatum ontbreekt bij het Handboek Toevoegen. Uit het enkele gegeven dat actueel beleid uit het Handboek Toevoegen moet worden toegevoegd in de werkinstructies en dat het Handboek van 2007 dateert, kan evenmin de conclusie worden getrokken dat het bestuur dit beleid niet langer hanteert. Deze beleidsregel is dus een duidelijke en nauwkeurige rechtsgrondslag als bedoeld in punt 41 in de considerans. De Wrb en de beleidsregel fungeren als basis voor de verwerking op grond van de vervulling van een taak van algemeen belang.

6.4.    Voor het vervullen van de taak om besluiten op toevoegingsaanvragen te nemen is het ook noodzakelijk dat het bestuur beschikt over de vonnissen inclusief de persoonsgegevens waartegen hoger beroep wordt ingesteld. Het bestuur kan de in artikel 28, eerste lid, van de Wrb genoemde en in het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria nader uitgewerkte weigeringsgronden niet beoordelen zonder deze vonnissen. Zo is een inhoudelijke beoordeling van het rechtsprobleem nodig om te kunnen beoordelen of de aanvrager in aanmerking komt voor één of voor meer toevoegingen. Het bestuur moet bovendien kunnen vaststellen dat er een vonnis is, dat de aanvrager daartegen in hoger beroep kan komen en zo ja, dat de aanvrager dat bij de daarvoor bevoegde hogere rechter wil doen. Ook moet het bestuur kunnen verifiëren dat de rechtsbijstand feitelijk niet al is verleend of kan worden verleend op grond van een eerder afgegeven toevoeging. Dat [wederpartij] in het verleden een keer geen vonnis heeft hoeven overleggen, betekent niet dat het bestuur op een inconsequente wijze zijn bevoegdheid uitvoert. Het bestuur heeft met daarvoor geselecteerde advocaten een zogenoemd high trust programma uitgevoerd waarbij geen stukken hoefden te worden overgelegd en slechts steekproefsgewijs in het dossier werd gekeken. Niet kan worden uitgesloten dat de toenmalige advocaat van [wederpartij] meedeed aan dat programma.

Verder kan het doel, het beoordelen of een aanvrager in aanmerking komt voor een toevoeging, niet met andere, minder vergaande maatregelen worden bereikt. Zoals het bestuur terecht heeft betoogd, kunnen weliswaar vonnissen via openbare bronnen worden opgezocht, maar slechts een klein gedeelte van de vonnissen wordt gepubliceerd. Daarbij zou een extra handeling, gezien de hoeveelheid toevoegingsaanvragen die het bestuur per jaar behandelt, een onevenredig zware administratieve druk op het bestuur brengen. Bovendien zou dat extra kosten met zich brengen en zou het langer duren voordat het bestuur een beslissing op de aanvraag kan nemen, waardoor de adequate vervulling van zijn taak in het gedrang zou komen. Gelet hierop is ook aan het evenredigheidsvereiste voldaan.

Conclusie gewone persoonsgegevens

6.5.    Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het opvragen van de vonnissen  rechtmatig is. Het bestuur mocht zich dus op het standpunt stellen dat de daarin opgenomen gewone persoonsgegevens  rechtmatig worden verwerkt en dat er zich niet een geval als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG voordoet. Het bestuur hoefde daarom het verzoek van [wederpartij] om deze gegevens te wissen niet in te willigen.

Het betoog van het bestuur slaagt.

- Is de verwerking van de bijzondere persoonsgegevens rechtmatig wegens een rechtsvordering?

7.       De rechtbank heeft terecht overwogen dat de informatie in de vonnissen over de gezondheid van [wederpartij] bijzondere persoonsgegevens zijn als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de AVG. Het uitgangspunt van dat artikellid is dat de verwerking van die persoonsgegevens verboden is. Op dat uitgangspunt kan een uitzondering worden gemaakt als aan één van de voorwaarden, genoemd in het tweede lid, is voldaan. Het bestuur heeft in zijn hogerberoepschrift aangevoerd dat in dit geval het bepaalde onder f van toepassing is omdat de verwerking noodzakelijk is voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.

7.1.    De uitzonderingen in artikel 9, tweede lid, moeten strikt worden uitgelegd. Dit volgt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie over de voorloper van de AVG: Richtlijn 95/46/EG. Nu de bewoordingen van artikel 9 van de AVG, voor zover hier van belang, niet wezenlijk verschillen van die in artikel 8 van die richtlijn, is deze rechtspraak ook voor de uitleg van artikel 9 van belang. Zo heeft het Hof van Justitie in zijn arrest van 3 oktober 2019, A e.a., (ECLI:EU:C:2019:823, punt 56) geoordeeld dat de bescherming van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven op het niveau van de Unie vereist dat de uitzonderingen op de bescherming van de persoonsgegevens en de beperkingen ervan binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke blijven. In zijn arrest van 24 september 2019, GC e.a., (ECLI:EU:C:2019:773, punt 44) heeft het Hof van Justitie overwogen dat bij de uitleg van de uitzonderingen op het verbod om de bijzondere persoonsgegevens te verwerken rekening moet worden gehouden met het doel van artikel 9. Die doelstelling is het waarborgen van een versterkte bescherming tegen verwerkingen die, wegens de bijzondere gevoeligheid van deze gegevens, een bijzonder ernstige inbreuk kunnen vormen op de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens.

7.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het bestuur onvoldoende gemotiveerd waarom het in dit geval op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder f, bijzondere persoonsgegevens mag verwerken. Die uitzondering is naar het oordeel van de Afdeling met name bedoeld om te worden ingeroepen door partijen die betrokken zijn of worden in een rechtsgeding en die in dat geding bepaalde gegevens willen overleggen of nodig hebben. Het bestuur is geen partij in de gedingen waarvoor [wederpartij] de toevoegingen heeft aangevraagd en heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat het de bijzondere persoonsgegevens van [wederpartij] rechtmatig verwerkt op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder f, welke uitzondering als vermeld immers strikt moet worden geïnterpreteerd, en dat voor inwilliging van haar verzoek om wissing geen grond bestond.

Het betoog van het bestuur slaagt niet.

Tussenconclusie bijzondere persoonsgegevens

8.       De rechtbank is op andere gronden tot hetzelfde oordeel gekomen. De rechtbank heeft daarom terecht het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit op bezwaar in zoverre vernietigd. De Afdeling ziet in verband met het behandelde op de zitting in hoger beroep aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand kunnen worden gelaten.

- Is de verwerking van de bijzondere persoonsgegevens rechtmatig om redenen van zwaarwegend algemeen belang?

9.       Op de zitting in hoger beroep heeft het bestuur betoogd dat het opvragen en verzamelen van de bijzondere persoonsgegevens van [wederpartij] voor de behandeling van haar verzoek om toevoeging ook rechtmatig is omdat die verwerking noodzakelijk is in verband met redenen van zwaarwegend algemeen belang als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder g, van de AVG.

9.1.    Dit betoog van het bestuur slaagt.

Voor dat oordeel is van belang dat in dit geval de reden voor de inbreuk op het recht op gegevensbescherming van [wederpartij] verband houdt met haar recht op een doeltreffende voorziening in rechte. Zowel het recht op privacy als het recht op rechtsbijstand is een grondrecht dat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) is opgenomen. Zoals het Hof van Justitie in het hiervoor genoemde arrest GC e.a. (punten 55-66) heeft overwogen, kan de inbreuk op het grondrecht van privacy, die de verwerking van bijzondere persoonsgegevens is, worden gerechtvaardigd op grond van de eerbiediging van een ander grondrecht. Bij een dergelijk conflict moeten de verschillende grondrechten tegen elkaar worden afgewogen. Die afweging kan ertoe leiden dat de verwerking van bijzondere persoonsgegevens wegens een zwaarwegend belang, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder g, mogelijk is, aldus het Hof van Justitie. Naar het oordeel van de Afdeling is daarvan in dit geval sprake. Daarvoor maakt de Afdeling de volgende afweging.

9.2.    In artikel 8 van het Handvest is het recht op bescherming van persoonsgegevens neergelegd. Artikel 47 van het Handvest ziet op de toegang tot de rechter. Zoals volgt uit de derde alinea van dit artikel bevat dat recht mede een recht op gefinancierde rechtsbijstand aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken. In de toelichting over deze alinea wordt, onder verwijzing naar rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens, verduidelijkt dat in rechtsbijstand moet worden voorzien wanneer de garantie van een doeltreffende voorziening in rechte wegens het ontbreken van die bijstand ontwricht zou worden.

9.3.    Zonder de toekenning van een aanvraag kan een doeltreffende voorziening in rechte worden ontwricht. Dat kan ertoe leiden dat dit grondrecht zwaarder moet wegen dan het recht op privacy en moet worden aangemerkt als een zwaarwegend belang.

De rechtszaken waarvoor [wederpartij] om gefinancierde rechtsbijstand heeft verzocht, zien op een geschil dat zij heeft met de gemeente Rotterdam over de manier waarop zij door de medewerkers van de gemeente is behandeld in een bepaalde periode. De Afdeling volgt het bestuur in zijn standpunt dat de bijzondere persoonsgegevens, die staan vermeld in de vonnissen en waarvan [wederpartij] vindt dat die onrechtmatig worden verwerkt door het bestuur, in dit geval nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag voor rechtsbijstand. Gelet op de verbondenheid van de bijzondere persoonsgegevens in relatie tot het rechtsgeschil waarvoor [wederpartij] de gefinancierde rechtsbijstand heeft aangevraagd, is de Afdeling van oordeel dat het bestuur in dit geval het grondrecht van toegang tot de rechter mocht laten prevaleren boven het recht op privacy. De verwerking door het bestuur van de bijzondere persoonsgegeven door het opvragen en verzamelen van die gegevens vindt dus plaats in verband met een zwaarwegend algemeen belang en is dus rechtmatig.

De Afdeling ziet aanleiding om in zoverre de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand te laten.

Conclusie bijzondere persoonsgegevens

9.4.    Nu de Afdeling van oordeel is dat het bestuur de bijzondere persoonsgegevens van [wederpartij] bij het opvragen en verzamelen rechtmatig heeft verwerkt, bestaat aanleiding om de rechtsgevolgen van het door de rechtbank terecht vernietigde besluit op bezwaar in zoverre in stand te laten.

10.     Wegens de gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de rechtbank komt de Afdeling toe aan de beroepsgrond van [wederpartij] die door de rechtbank slechts in een overweging ten overvloede, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld, is besproken.

- Mogen de vonnissen worden bewaard?

11.     [wederpartij] heeft in beroep uitsluitend naar voren gebracht dat zij het er niet mee eens is dat de vonnissen worden bewaard.

11.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2419) volgt uit artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van de AVG dat op het bestuur geen plicht rust om persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen indien op haar een wettelijke verwerkingsplicht rust. Op grond van artikel 3 van de Archiefwet 1995 (hierna: de Archiefwet) is het bestuur verplicht de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. Volgens hoofdstuk 4.1.1, onder 4, van de Selectielijst voor de archiefbescheiden van de zorgdragers de raden voor rechtsbijstand (Stcrt. 2009, 106), die is vastgesteld krachtens artikel 5 van de Archiefwet, moeten aanvragen om rechtsbijstand, de verlening van toevoegingen, en correspondentie na tien jaar worden vernietigd. Uit hoofdstuk 1.5 volgt dat de gegevens voor een bepaalde duur worden bewaard ten behoeve van het adequaat uitvoeren van de overheidsadministratie en de verantwoordingsplicht van de overheid en voor de recht- en bewijszoekende burger. Gelet hierop heeft het bestuur zich terecht op het standpunt gesteld dat de bewaartermijn voor de bij de aanvragen gevoegde vonnissen tien jaar is en deze gegevens niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de AVG eerder kunnen worden gewist.

Het betoog van [wederpartij] slaagt niet.

Slotsom

12.     Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank het besluit op bezwaar heeft vernietigd voor wat betreft het opvragen en verzamelen door het bestuur van de gewone persoonsgegevens. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden voor wat betreft het opvragen en verzamelen door het bestuur van de bijzondere persoonsgegevens. De Afdeling zal de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit op bezwaar in stand laten. De aangevallen uitspraak moet ook worden vernietigd voor zover de rechtbank het bestuur heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

13.     Dit oordeel van de Afdeling betekent dat het bestuur terecht het verzoek van [wederpartij] om vernietiging van de bij haar toevoegingsaanvragen gevoegde vonnissen heeft afgewezen.

14.     Het bestuur hoeft geen proceskostenveroordeling te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 maart 2020 in zaak nr. 19/1395 voor zover de rechtbank het besluit op bezwaar heeft vernietigd voor wat betreft het opvragen en verzamelen door het bestuur van de gewone persoonsgegevens en het bestuur heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;

III.      bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank het besluit op bezwaar heeft vernietigd voor wat betreft het opvragen en verzamelen door het bestuur van de bijzondere persoonsgegevens;

IV.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit op bezwaar in stand blijven.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.

w.g. Polak
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021

689-290.

BIJLAGE

Algemene Verordening Gegevensbescherming

Artikel 4 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) „persoonsgegevens": alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene"); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;

2) „verwerking": een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens;

[…]

6) „bestand": elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens die volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn, ongeacht of dit geheel gecentraliseerd of gedecentraliseerd is dan wel op functionele of geografische gronden is verspreid;

7) „verwerkingsverantwoordelijke": een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; wanneer de doelstellingen van en de middelen voor deze verwerking in het Unierecht of het lidstatelijke recht worden vastgesteld, kan daarin worden bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen;

8) „verwerker": een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/ dat ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt;

9) „ontvanger": een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan, al dan niet een derde, aan wie/waaraan de persoonsgegevens worden verstrekt. Overheidsinstanties die mogelijk persoonsgegevens ontvangen in het kader van een bijzonder onderzoek overeenkomstig het Unierecht of het lidstatelijke recht gelden echter niet als ontvangers; de verwerking van die gegevens door die overheidsinstanties strookt met de gegevensbeschermingsregels die op het betreffende verwerkingsdoel van toepassing zijn;

[…]

11) „toestemming" van de betrokkene: elke vrije, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige wilsuiting waarmee de betrokkene door middel van een verklaring of een ondubbelzinnige actieve handeling hem betreffende verwerking van persoonsgegevens aanvaardt;

[…]

15) „gegevens over gezondheid": persoonsgegevens die verband houden met de fysieke of mentale gezondheid van een natuurlijke persoon, waaronder gegevens over verleende gezondheidsdiensten waarmee informatie over zijn gezondheidstoestand wordt gegeven;

[…]

Artikel 5 Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens

1. Persoonsgegevens moeten:

a) worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is („rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie");

b) voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld en mogen vervolgens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt; de verdere verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden wordt overeenkomstig artikel 89, lid 1, niet als onverenigbaar met de oorspronkelijke doeleinden beschouwd („doelbinding");

c) toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt („minimale gegevensverwerking");

d) juist zijn en zo nodig worden geactualiseerd; alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de persoonsgegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren („juistheid");

e) worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen niet langer te identificeren dan voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt noodzakelijk is; persoonsgegevens mogen voor langere perioden worden opgeslagen voor zover de persoonsgegevens louter met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden worden verwerkt overeenkomstig artikel 89, lid 1, mits de bij deze verordening vereiste passende technische en organisatorische maatregelen worden getroffen om de rechten en vrijheden van de betrokkene te beschermen („opslagbeperking");

f) door het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen op een dusdanige manier worden verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is, en dat zij onder meer beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging („integriteit en vertrouwelijkheid").

2. De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van lid 1 en kan deze aantonen („verantwoordingsplicht").

Artikel 6 Rechtmatigheid van de verwerking

1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

a) de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;

b) de verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene vóór de sluiting van een overeenkomst maatregelen te nemen;

c) de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;

d) de verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon te beschermen;

e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;

f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is. De eerste alinea, punt f), geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken.

2. De lidstaten kunnen specifiekere bepalingen handhaven of invoeren ter aanpassing van de manier waarop de regels van deze verordening met betrekking tot de verwerking met het oog op de naleving van lid 1, punten c) en e), worden toegepast; hiertoe kunnen zij een nadere omschrijving geven van specifieke voorschriften voor de verwerking en andere maatregelen om een rechtmatige en behoorlijke verwerking te waarborgen, ook voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX.

3. De rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij:

a) Unierecht; of

b) lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is. Het doel van de verwerking wordt in die rechtsgrond vastgesteld of is met betrekking tot de in lid 1, punt e), bedoelde verwerking noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of voor de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend. Die rechtsgrond kan specifieke bepalingen bevatten om de toepassing van de regels van deze verordening aan te passen, met inbegrip van de algemene voorwaarden inzake de rechtmatigheid van verwerking door de verwerkingsverantwoordelijke; de types verwerkte gegevens; de betrokkenen; de entiteiten waaraan en de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens mogen worden verstrekt; de doelbinding; de opslagperioden; en de verwerkingsactiviteiten en -procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een rechtmatige  behoorlijke verwerking, zoals die voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX. Het Unierecht of het lidstatelijke recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en moet evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel.

4. Wanneer de verwerking voor een ander doel dan dat waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld niet berust op toestemming van de betrokkene of op een Unierechtelijke bepaling of een lidstaatrechtelijke bepaling die in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel vormt ter waarborging van de in artikel 23, lid 1, bedoelde doelstellingen houdt de verwerkingsverantwoordelijke bij de beoordeling van de vraag of de verwerking voor een ander doel verenigbaar is met het doel waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld onder meer rekening met:

a) ieder verband tussen de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld, en de doeleinden van de voorgenomen verdere verwerking;

b) het kader waarin de persoonsgegevens zijn verzameld, met name wat de verhouding tussen de betrokkenen en de verwerkingsverantwoordelijke betreft;

c) de aard van de persoonsgegevens, met name of bijzondere categorieën van persoonsgegevens worden verwerkt, overeenkomstig artikel 9, en of persoonsgegevens over strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten worden verwerkt, overeenkomstig artikel 10;

d) de mogelijke gevolgen van de voorgenomen verdere verwerking voor de betrokkenen;

e) het bestaan van passende waarborgen, waaronder eventueel versleuteling of pseudonimisering.

Artikel 7 Voorwaarden voor toestemming

1. Wanneer de verwerking berust op toestemming, moet de verwerkingsverantwoordelijke kunnen aantonen dat de betrokkene toestemming heeft gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens. 2. Indien de betrokkene toestemming geeft in het kader van een schriftelijke verklaring die ook op andere aangelegenheden betrekking heeft, wordt het verzoek om toestemming in een begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal zodanig gepresenteerd dat een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt met de andere aangelegenheden. Wanneer een gedeelte van een dergelijke verklaring een inbreuk vormt op deze verordening, is dit gedeelte niet bindend.

3. De betrokkene heeft het recht zijn toestemming te allen tijde in te trekken. Het intrekken van de toestemming laat de rechtmatigheid van de verwerking op basis van de toestemming vóór de intrekking daarvan, onverlet. Alvorens de betrokkene zijn toestemming geeft, wordt hij daarvan in kennis gesteld. Het intrekken van de toestemming is even eenvoudig als het geven ervan.

4. Bij de beoordeling van de vraag of de toestemming vrijelijk kan worden gegeven, wordt onder meer ten sterkste rekening gehouden met de vraag of voor de uitvoering van een overeenkomst, met inbegrip van een dienstenovereenkomst, toestemming vereist is voor een verwerking van persoonsgegevens die niet noodzakelijk is voor de uitvoering van die overeenkomst.

Artikel 9 Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens

1. Verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, en verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid zijn verboden.

2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

a) de betrokkene heeft uitdrukkelijke toestemming gegeven voor de verwerking van die persoonsgegevens voor een of meer welbepaalde doeleinden, behalve indien in Unierecht of lidstatelijk recht is bepaald dat het in lid 1 genoemde verbod niet door de betrokkene kan worden opgeheven;

[…]

f) de verwerking is noodzakelijk voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering of wanneer gerechten handelen in het kader van hun rechtsbevoegdheid;

g. de verwerking is noodzakelijk om redenen van zwaarwegend algemeen belang, op grond van Unierecht of lidstatelijk recht, waarbij de evenredigheid met het nagestreefde doel wordt gewaarborgd, de wezenlijke inhoud van het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd en passende en specifieke maatregelen worden getroffen ter bescherming van de grondrechten en de fundamentele belangen van de betrokkene

[…]

Artikel 17 Recht op gegevenswissing („recht op vergetelheid")

1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:

a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;

b) de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor de verwerking;

c) de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;

d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;

e) de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;

f) de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 1. 2. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt en overeenkomstig lid 1 verplicht is de persoonsgegevens te wissen, neemt hij, rekening houdend met de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten, redelijke maatregelen, waaronder technische maatregelen, om verwerkingsverantwoordelijken die de persoonsgegevens verwerken, ervan op de hoogte te stellen dat de betrokkene de verwerkingsverantwoordelijken heeft verzocht om iedere koppeling naar, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens te wissen.

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is: a) voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie;

b) voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;

c) om redenen van algemeen belang op het gebied van volksgezondheid overeenkomstig artikel 9, lid 2, punten h) en i), en artikel 9, lid 3;

d) met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, lid 1, voor zover het in lid 1 bedoelde recht de verwezenlijking van de doeleinden van die verwerking onmogelijk dreigt te maken of ernstig in het gedrang dreigt te brengen;

e) voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.

Artikel 89 Waarborgen en afwijkingen in verband met verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden

1. De verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden is onderworpen aan passende waarborgen in overeenstemming met deze verordening voor de rechten en vrijheden van de betrokkene. Die waarborgen zorgen ervoor dat er technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen om de inachtneming van het beginsel van minimale gegevensverwerking te garanderen. Deze maatregelen kunnen pseudonimisering omvatten, mits aldus die doeleinden in kwestie kunnen worden verwezenlijkt. Wanneer die doeleinden kunnen worden verwezenlijkt door verdere verwerking die de identificatie van betrokkenen niet of niet langer toelaat, moeten zij aldus worden verwezenlijkt.

2. Wanneer persoonsgegevens met het oog op wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden worden verwerkt, kan in het Unierecht of het lidstatelijke recht worden voorzien in afwijkingen van de in de artikelen 15, 16, 18 en 21 genoemde rechten, behoudens de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorwaarden en waarborgen, voor zover die rechten de verwezenlijking van de specifieke doeleinden onmogelijk dreigen te maken of ernstig dreigen te belemmeren, en dergelijke afwijkingen noodzakelijk zijn om die doeleinden te bereiken.

3. Wanneer persoonsgegevens met het oog op archivering in het algemeen belang worden verwerkt, kan in het Unierecht of het lidstatelijke recht worden voorzien in afwijkingen van de in de artikelen 15, 16, 18, 19, 20 en 21 genoemde rechten, behoudens de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorwaarden en waarborgen, voor zover die rechten het verwezenlijken van de specifieke doeleinden onmogelijk dreigen te maken of ernstig dreigen te belemmeren, en dergelijke afwijkingen noodzakelijk zijn om die doeleinden te bereiken.

4. Wanneer verwerking als bedoeld in de leden 2 en 3 tegelijkertijd ook een ander doel dient, zijn de afwijkingen uitsluitend van toepassing op verwerking voor de in die leden bedoelde doeleinden.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 4:2

1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:

a.de naam en het adres van de aanvrager;

b.de dagtekening;

c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Archiefwet 1995

Artikel 3

De overheidsorganen zijn verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

Artikel 5

1. De zorgdrager is verplicht tot het ontwerpen van selectielijsten waarin tenminste wordt aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging in aanmerking komen.

2. De lijsten worden vastgesteld, voor zover het betreft:

a. archiefbescheiden van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de andere Hoge Colleges van Staat en het Kabinet van de Koning: bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze minister, in overeenstemming met het betrokken overheidsorgaan;

b. archiefbescheiden van de ministeries: door Onze minister en Onze minister wie het mede aangaat;

c. archiefbescheiden van andere overheidsorganen: door Onze minister.

3. Een besluit tot vaststelling van een selectielijst wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

Wet op de rechtsbijstand

Artikel 7

1. Het bestuur heeft tot taak om:

a. zorg te dragen voor de organisatie van alsmede de verlening van rechtsbijstand;

[…]

3. Met het oog op de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid, heeft het bestuur voorts tot taak:

a. het nemen van besluiten op aanvragen om verlening van toevoegingen;

b. de vaststelling en uitbetaling van vergoedingen aan rechtsbijstandverleners en mediators;

c. de controle op werkzaamheden van rechtsbijstandverleners en mediators, voorzover deze niet elders in deze wet aan anderen is opgedragen;

[…]

Artikel 24

1. Het bestuur beslist op de aanvraag om een toevoeging ten behoeve van:

a. rechtsbijstand door een advocaat;

[…]

2. De rechtsbijstandverlener dient mede namens de rechtzoekende, een aanvraag om een toevoeging in bij een vestiging van de raad in het ressort waar de rechtsbijstandverlener kantoor houdt. De aanvraag wordt mede namens de rechtzoekende, ondertekend door de rechtsbijstandverlener.

3. De aanvraag om een toevoeging bevat een genoegzame omschrijving van de feiten en omstandigheden betreffende het rechtsprobleem waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, de aan te voeren gronden dan wel een aanduiding van de werkzaamheden op basis van de toevoeging die ter zake van het rechtsprobleem nodig worden geacht.

4. De rechtsbijstandverlener kan slechts met instemming van het bestuur de toevoeging weigeren. Zolang de toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken, is hij verplicht de nodige rechtsbijstand te verlenen.

5. De toevoeging vermeldt een omschrijving van het rechtsbelang terzake waarvan de toevoeging is verleend. Het besluit vermeldt tevens het bedrag van de eigen bijdrage die op de voet van het bepaalde in artikel 35 is verschuldigd.

Artikel 28

1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:

a. wordt ingediend nadat de rechtsbijstand reeds feitelijk is verleend;

b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging;

c. een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden;

d. een rechtsprobleem betreft dat door de voorziening, bedoeld in artikel 7, tweede lid, of door een voorziening als bedoeld in artikel 8, tweede lid, voor zover belast met het verlenen van rechtshulp, kan worden afgehandeld.

2. Bij de in artikel 12, derde lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent het in het eerste lid bepaalde nadere regels worden gesteld.

3. Het eerste lid, onderdelen a en c, is niet van toepassing, indien het betreft een toevoeging in een zaak waarbij de rechtsbijstand bestaat uit het geven van een eenvoudig rechtskundig advies. Het bestuur kan evenwel een aanvraag om deze toevoeging weigeren, indien de aanvraag niet binnen vier weken na het geven van het advies is ingediend.

Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria

Artikel 3

Rechtsbijstand wordt als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer:

a. voor de instelling waarvan de wettelijke termijn is verstreken of, indien de aanwending van een rechtsmiddel wordt voorgesteld, de termijn waarbinnen deze kan worden aangewend is verstreken;

b. waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft;

c. dat uitsluitend wordt gevoerd om uitstel van betaling of van executie te verkrijgen;

d. waarover reeds eerder door meer dan één rechtsbijstandverlener een advies is gegeven;

e. waarvan gezien de recente rechtspraak redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze geen kans van slagen maakt;

f. dat betrekking heeft op een tweede of volgende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in welk kader redelijkerwijs buiten twijfel is dat de nieuwe feiten of omstandigheden vóór de onherroepelijke beslissing op de eerdere aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar voren hadden kunnen worden gebracht, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de bijzondere omstandigheden van het geval noodzaken tot het verlenen van rechtsbijstand.

Artikel 4

1. Rechtsbijstand bestaande uit het geven van eenvoudig rechtskundig advies wordt, als zijnde van onvoldoende belang, niet verleend indien het op geld waardeerbare belang blijft beneden een bedrag van € 250,-.

2. Rechtsbijstand op basis van een toevoeging anders dan ten behoeve van eenvoudig rechtskundig advies wordt, als zijnde van onvoldoende belang, niet verleend indien het op geld waardeerbare belang blijft beneden een bedrag van € 500,-.

3. Indien de rechtsbijstand betrekking heeft op een beroep in cassatie wordt de toevoeging geweigerd indien het op geld waardeerbare belang blijft beneden een bedrag van € 1.000,-.

4. Indien de rechtsbijstand betrekking heeft op een beroep in cassatie in een strafzaak uitsluitend betreffende een of meer overtredingen wordt jegens de verdachte de toevoeging geweigerd, indien met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd of geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijke maximum - van € 250,-.

5. In afwijking van het vierde lid wordt in de gevallen, bedoeld in de artikelen 404, derde lid, en 427, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, een toevoeging verleend ongeacht de hoogte van het op geld waardeerbare belang.

6. Indien het belang bestaat uit een periodiek te betalen of te ontvangen waarde, wordt het belang gesteld op de waarde van de betaling of ontvangst, vermenigvuldigd met het aantal malen dat deze waarde moet worden betaald dan wel ontvangen in een periode van ten hoogste twee jaar.

7. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid kan rechtsbijstand of een toevoeging worden verleend indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen, of indien zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht.

Artikel 6

1. Voor rechtsbijstand in zaken betreffende Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt geen toevoeging verleend:

a. indien de kantonrechter bevoegd is van het verzoek, de vordering of het verweer kennis te nemen,

b. indien de aanvraag betrekking heeft op wijziging van de geslachtsnaam of wijziging van een spelfout in de voornaam.

2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan een toevoeging worden verleend:

a. indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist of,

b. indien de rechtzoekende verweerder is in een procedure als bedoeld in de artikelen 378 en 431 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Handboek Toevoegen

Hoofdstuk IV De Toevoeging

[…]

Aantekening 7

Art. 24 Wrb Aanvragen toevoeging: te verstrekken gegevens over de inhoud van de zaak

Het derde lid van artikel 24 Wrb is bedoeld om de raad het materiaal te verschaffen op grond waarvan hij een verantwoorde beslissing op een toevoegingsaanvraag kan nemen. Zowel de aard van het rechtsprobleem als de door de rechtsbijstandverlener te verrichten handelingen zullen bij de aanvraag vermeld moeten worden. De raad toetst vervolgens het belang en de gegrondheid van de zaak, mede aan de hand van de bij algemene maatregel van bestuur (Bdr/Brt) vastgestelde criteria. De bijzondere bepalingen over de volledigheid van de aanvraag uit de Awb (artikel 4:2) zijn van toepassing. Wanneer de aanvraag onvoldoende gegevens bevat om tot een oordeel te komen, zal de raad alvorens te beslissen, de gemachtigde van de aanvrager in de gelegenheid stellen om aanvullende informatie te verschaffen. Algemene informatie Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht is de raad verplicht om bij de voorbereiding van de te nemen beslissing de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3:2 Awb). Tegenover de plicht tot kennisvergaring staat de plicht van de aanvrager tot het verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2 Awb). De zorgvuldige voorbereiding van de beslissing stelt dan ook eisen aan de in te dienen aanvraag. In de aanvraag dient de zaak zodanig omschreven te zijn dat de beoordelaar van de raad zich een beeld kan vormen van het probleem dat aan de rechtsbijstandverlener is voorgelegd zodat deze in staat is de aanvraag te toetsen aan de wettelijke rechtsbijstand- en toevoegcriteria. De omschrijving van de zaak zal om die reden de volgende elementen dienen te bevatten:

• beschrijving van feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot indiening van de aanvraag;

• indien van toepassing, de gronden van de vordering dan wel het verweer; • indien van toepassing, het financiële belang dat onderwerp vormt van geschil;

• een globale aanduiding van de werkzaamheden;

• in die gevallen waarin rechtsbijstand op basis van toevoeging slechts kan worden verleend op basis van bijzondere omstandigheden, zoals feitelijke of juridische complexiteit, een nadere motivering van de aanvraag.

Bijzondere zaakinformatie

[…]

• Verbintenissenrecht en onrechtmatige daad Op deze rechtsterreinen is een duidelijke omschrijving van de aard van de zaak en de te verwachten omvang van de Pagina 88 werkzaamheden noodzakelijk. Wanneer de rechtzoekende zich verweert tegen een vordering moet een kopie van de vordering worden meegezonden. Bij een op geld waardeerbare vordering moet de hoogte van het betwiste gedeelte en de aard van het verweer worden toegelicht en moeten afschriften worden overgelegd van door de rechtzoekende reeds zelf gevoerde correspondentie. Wanneer het een verzekeringsgeschil betreft zal uit meegezonden correspondentie bijvoorbeeld moeten blijken dat de maatschappij weigert de schade te vergoeden dan wel dat het gaat om de beoordeling van een aanbod zoals bij letselschade het geval kan zijn.

[…]

• Hoger beroep Bij een aanvraag om een toevoeging dient een afschrift van de beslissing van de vorige instantie alsmede van de dagvaarding of oproeping te worden meegezonden. Bij een verweer in hoger beroep kan worden volstaan met een kopie van de oproep van deze instantie of de dagvaarding in hoger beroep van de wederpartij.

[…]