Uitspraak 202003614/1/R4


Volledige tekst

202003614/1/R4.
Datum uitspraak: 7 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Oosterbeek, gemeente Renkum,

en

de raad van de gemeente Renkum,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2020 heeft de raad besloten het bestemmingsplan [locatie], 2020" (hierna: het bestemmingsplan) niet vast te stellen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Vereniging Vijf Dorpen in ’t Groen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat in Deventer, en [gemachtigde A], de raad, vertegenwoordigd door ing. A. Ruiter, en de Vereniging Vijf Dorpen in ’t Groen, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is sinds mei 2018 eigenaar van het perceel aan de [locatie] in Oosterbeek (hierna: het perceel). Op het perceel bevindt zich al jaren een manege met bijbehorende stallen, een pensionstalling, een rijhal, een paardenbak en een stapmolen. Sinds [appellant] eigenaar is van het perceel is sprake van een andere bedrijfsvoering op het perceel. [appellant] richt zich op de wedstrijdsport. De publieksfunctie van de manege is daarom komen te vervallen, waardoor het aantal paarden dat gehouden wordt is afgenomen en een aantal stallen leeg is komen te staan. Op de plek van deze stallen is sinds eind 2019 een sportschool aanwezig, waarvoor een tijdelijke vergunning is verleend. Daarnaast bevinden zich op het perceel een restaurant en een bedrijfswoning.

Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling die de bestaande en vergunde activiteiten mogelijk maakt. Ter plaatse van de bestaande slaapruimte wordt ook een "bed & breakfast" mogelijk. Daarnaast maakt het bestemmingsplan de bouw en het gebruik van een kantoorruimte mogelijk.

Toetsingskader

2.       Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.

Ontoereikende motivering en belangenafweging

3.       [appellant] betoogt dat de raad zijn besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen ontoereikend heeft gemotiveerd en geen kenbare belangenafweging heeft verricht. Hiertoe voert [appellant] aan dat het besluit van 22 april 2020 zelf geen motivering bevat. Ook het verslag van de raadscommissievergadering van 11 maart 2020 en de besluitenlijst van de raadsvergadering van 22 april 2020 kunnen niet als een motivering worden aangemerkt. In deze stukken zijn de verschillende betogen en opmerkingen van de diverse raadsleden namens hun fractie en de antwoorden daarop van de wethouder opgenomen, maar daaruit kan niet eenduidig worden afgeleid op grond van welke argumenten de raad precies geweigerd heeft het bestemmingsplan vast te stellen. In dit kader wijst [appellant] op de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3046.

Een duidelijke motivering ontbreekt temeer, nu in het voorstel van het college om het bestemmingsplan vast te stellen en in de bij het bestemmingsplan behorende toelichting wordt ingegaan op diverse ruimtelijke aspecten van het bestemmingsplan. Daarin wordt onder meer geconcludeerd dat het bestemmingsplan geen nadelige gevolgen zal hebben voor het nabijgelegen Natura-2000 gebied, dat geen strijdigheid ontstaat met de Visie Landgoederen en Buitenplaatsen 2018 en dat bovendien geen gemeentelijk beleid bestaat waarin staat dat sportscholen bij voorkeur geclusterd moeten worden in het centrum van Oosterbeek en kleinschalige kantoren (voor eigen gebruik) alleen in de aanloopstraten van het centrum zijn toegestaan. Daarnaast heeft de wethouder met name tijdens de raadscommissievergadering gereageerd op de diverse betogen en opmerkingen van raadsleden en het merendeel daarvan kunnen weerleggen, omdat deze inhoudelijk niet juist zijn. De raad had hier in zijn besluit op in moeten gaan, aldus [appellant].

3.1.    Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen."

Artikel 3:46 luidt:

"Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering."

3.2.    Voor de motivering van de weigering om het bestemmingsplan vast te stellen, wordt verwezen naar het verslag van de raadscommissievergadering van 11 maart 2020 en de besluitenlijst van de raadsvergadering van 22 april 2020. In die stukken zijn de verschillende betogen en opmerkingen van de onderscheidene raadsleden, namens hun fractie, en van de wethouder opgenomen. Daaruit kan niet eenduidig worden afgeleid op grond van welke argumenten de raad heeft geweigerd het bestemmingsplan vast te stellen. Niet duidelijk is hoe de verschillende raadsleden de genoemde algemene argumenten op het concrete geval hebben toegepast, wat de weging van de argumenten van de raad is geweest en wat daarbij doorslaggevend was (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3046). In het bijzonder acht de Afdeling hierbij van belang dat het voorstel dat aan de raad was voorgelegd ertoe strekte dat het bestemmingsplan zou worden vastgesteld en daartoe een motivering bevatte. In de toelichting bij het bestemmingsplan is uitgebreid op diverse ruimtelijke aspecten ingegaan, bijvoorbeeld op de gevolgen van het plan voor het nabijgelegen Natura-2000 gebied, en is geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ook is toegelicht dat een groot deel van de activiteiten al is toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan en eerder verleende vergunningen. Niet duidelijk is op grond van welke ruimtelijk relevante motivering de raad desondanks heeft geweigerd het bestemmingsplan vast te stellen. Hoewel de raad beleidsruimte toekomt bij het vaststellen of niet vaststellen van een bestemmingsplan, moet de raad zijn besluit wel deugdelijk motiveren en in dat kader kennis vergaren omtrent de relevante feiten en dient hij de aan de orde zijnde belangen af te wegen. Dat heeft de raad in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb niet gedaan.

Het betoog slaagt.

4.       Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor een bespreking van de overige beroepsgronden.

Conclusie

5.       In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

6.       De raad zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw moeten beoordelen of hij het bestemmingsplan wil vaststellen. De raad zal zijn besluit deugdelijk, aan de hand van ruimtelijk relevante argumenten, moeten motiveren en daarbij een inzichtelijke afweging van alle belangen moeten verrichten. Daarbij kan de raad terugvallen op de reeds gevoerde procedure en is het niet noodzakelijk om de gehele procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen.

De Afdeling ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Gelet op de discussie tussen [appellant], de raad en de Vereniging Vijf Dorpen in ’t Groen lijkt het de Afdeling beter om partijen de gelegenheid te geven om te bezien of zij in onderling overleg tot een oplossing kunnen komen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] een alternatief voorstel heeft gedaan waarbij onder meer de kantoorruimte is geschrapt. Dit laat onverlet dat als [appellant] wenst vast te houden aan het oorspronkelijke plan, de raad daarover een besluit zal moeten nemen.

7.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Renkum van 22 april 2020, waarbij de raad heeft geweigerd het bestemmingsplan [locatie], 2020" vast te stellen;

III.      veroordeelt de raad van de gemeente Renkum tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.     gelast dat de raad van de gemeente Renkum aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021

457-972.