Uitspraak 201906303/1/R2


Volledige tekst

201906303/1/R2.
Datum uitspraak: 13 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Siebengewald, gemeente Bergen, LB,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Bergen, LB,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuweweg 79 e.o. Siebengewald" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2020, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door H.S.W. Banken, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan maakt maximaal 11 woningen mogelijk ter plaatse van de percelen op de hoek Nieuweweg - Verlengde Boterdijk, waar voorheen een restaurant c.q. zalencentrum met een bedrijfswoning en vier half-vrijstaande woningen aanwezig waren.

[appellant] woont op het perceel aan de [locatie], grenzend aan het plangebied, en vreest dat door het plan zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Voorbereiding en overleg

3.    [appellant] stelt dat de raad niet is ingegaan op zijn bezwaren tegen het plan en dat hij op geen enkele manier door de raad is ingelicht over de plannen voor de ontwikkeling van het plangebied.

3.1.    Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

Verder valt in de Wet ruimtelijke ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is om de omwonenden en andere belanghebbenden vooraf persoonlijk in kennis te stellen over de plannen.

Het ontwerpplan heeft overeenkomstig de procedure in de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen en [appellant] heeft zijn zienswijze kenbaar kunnen maken. In de zienswijzennota is de raad gemotiveerd op deze zienswijze ingegaan, waarna hij het plan heeft vastgesteld. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

4.    [appellant] stelt dat door het plan zijn woongenot en zijn privacy zullen worden aangetast. Daartoe voert hij aan dat in de huidige situatie zijn perceel grenst aan de achtertuin van het voorheen aanwezige, voormalige restaurant. [appellant] stelt dat hij ervan uitging dat op de gronden nooit zou worden gebouwd. Het plan voorziet echter in woningbouw, met voor de beoogde middelste drie woningen een maximale bouwhoogte van 9 m.

4.1.    In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. [appellant] kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij er van uit mocht gaan dat op de aan zijn perceel grenzende gronden nooit zou worden gebouwd. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat het plangebied deel uitmaakt van de dorpskern van Siebengewald, waar volgens de raad een dergelijke planontwikkeling op grond van de "Woonvisie gemeente Bergen 2017-2021" (hierna: woonvisie), die in november 2017 door de raad is vastgesteld, wenselijk wordt geacht. In paragraaf 3.4.2 van de toelichting op het plan is uiteengezet dat het plan in overeenstemming is met de woonvisie, nu het plan voorziet in op grond van de woonvisie benodigde levensloopvriendelijke multiwoningen die geschikt zijn voor meerdere doelgroepen, waaronder de groeiende groep senioren alsmede een- en tweepersoonshuishoudens en kleinere gezinnen.

4.2.    Aan een deel van de gronden in het plangebied is de bestemming "Wonen" en een bouwvlak toegekend. Uit de verbeelding blijkt dat voor het grootste deel van het bouwvlak voor de woningen een maximale bouwhoogte van 8 m en een maximale goothoogte van 4 m geldt en dat voor het middelste deel van het bouwvlak, dat grenst aan het perceel van [appellant], een maximale bouwhoogte van 9 m en een maximale goothoogte van 6 m geldt. De afstand tussen de achtergevel van de woning van [appellant] en het betreffende deel van het bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 9 m bedraagt circa 20 m. Voorts moet op grond van artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels de voorgevel van een hoofdgebouw worden gebouwd in dan wel maximaal 3 m achter de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak en bedraagt de maximum diepte van een hoofdgebouw 12 m. Dat betekent dat de hoofdgebouwen niet tot aan de achtergrens van het bouwvlak kunnen worden gebouwd.

Uit de zienswijzennota blijkt dat de raad deze bouwmogelijkheden passend en ruimtelijk aanvaardbaar heeft geacht, nu de opgenomen bouwhoogte gebruikelijk is in de omgeving van het plangebied dat is gelegen in de dorpskern van Siebengewald. Daarbij heeft de raad naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] de maximale bouwhoogte ter plaatse van de gronden die grenzen aan het perceel van [appellant] verlaagd van 10 m naar 9 m, overeenkomstig de gemiddelde maatvoering van de woningen aan de Kreeftenheide. De raad heeft een verdere verlaging van de maximale bouwhoogte niet wenselijk geacht, omdat dit zou betekenen dat de beoogde woningen niet als volwaardige eengezinswoningen zouden kunnen worden gebruikt.

4.3.    Hoewel niet valt uit te sluiten dat door dit plan het woongenot en de privacy van [appellant] enigszins zullen verminderen, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling, gezien de afstand van de woning van [appellant] tot aan het deel van het bouwvlak waar een maximale bouwhoogte van 9 m voor de hoofdgebouwen is toegelaten, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van het woongenot en de privacy niet zodanig zal zijn dat de raad daaraan bij de vaststelling van het plan een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft gesteld dat de in het plan toegelaten maximale bouw- en goothoogten gemiddeld gezien gebruikelijk zijn in de omgeving van het plangebied en dat er geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare aantasting van het woongenot en de privacy van [appellant]. Het betoog faalt.

Onderzoeken

5.    [appellant] stelt dat hij twijfels heeft over de juistheid van verschillende aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken, waaronder het onderzoek "Quickscan Wet Natuurbescherming. Nieuweweg 79 Siebengewald" (hierna: de quickscan) van het bureau Jansen & Jansen van 29 juni 2018. Daartoe voert hij aan dat in het plangebied voor vleermuizen geschikte holten en ook verschillende vogelsoorten, waaronder eksters, aanwezig zijn.

5.1.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

In de aan het plan ten grondslag gelegde quickscan is verslag gedaan van een in opdracht van de raad verricht onderzoek naar de mogelijke gevolgen van het plan voor de op grond van de Wnb beschermde soorten. In deze quickscan is een beschrijving opgenomen van de effecten van het plan voor verschillende soorten, waaronder zoogdieren en vogels. Volgens de quickscan is de verwachting dat in het plangebied geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogelsoorten aanwezig zijn, nu daarvoor geschikte bebouwing ontbreekt. Verder staat in de quickscan dat in het plangebied geen voor vleermuizen geschikte bebouwing en holten en openingen in bomen zijn aangetroffen. De conclusie van de quickscan is dat op basis van de onderzoeksresultaten en de te verwachten effecten van de ingreep redelijkerwijs uitgesloten kan worden dat met de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels en zoogdieren verloren gaan. Wel moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van nesten van algemene broedvogels in de struiken en de bomen in het plangebied. Actieve nesten van vogels zijn altijd beschermd door de Wnb. De kap en rooiwerkzaamheden mogen dan ook niet worden uitgevoerd tijdens het broedseizoen.

De raad heeft naar aanleiding van een melding van [appellant] op 23 januari 2019 nog nader onderzoek laten doen naar de verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied en ook daaruit blijkt dat in het plangebied geen voor vleermuizen geschikte bebouwing en geen geschikte holten en openingen in bomen zijn aangetroffen.

[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de quickscan zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad de quickscan niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.

Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Voor zover [appellant] twijfelt aan de juistheid van andere aan het plan ten grondslag gelegde onderzoeken heeft hij die stelling niet nader onderbouwd.

Het betoog faalt.

Waardedaling en planschade

6.    [appellant] stelt dat hij planschade lijdt door de vaststelling van het plan, die met name bestaat uit een waardedaling van zijn woning.

6.1.    De raad stelt dat eventuele planschade voor risico van de gemeente is en dat een planschaderisicoanalyse is opgesteld. Daaruit volgt dat een eventuele planschadeclaim niet aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De raad ziet gelet hierop geen aanleiding aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan te twijfelen.

6.2.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

7.    Het beroep is ongegrond

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021

429-914.