Uitspraak 201905917/1/A3


Volledige tekst

201905917/1/A3.
Datum uitspraak: 16 september 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Oldambt,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 27 juni 2019 in zaken nrs. 19/2019 en 19/2018 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Winschoten, gemeente Oldambt, handelend onder de naam [bedrijf],

en

de burgemeester.

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2018 heeft de burgemeester de Drank- en Horecawetvergunning (hierna: DHW-vergunning) van [wederpartij] ingetrokken.

Bij besluit van 18 april 2019 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 27 juni 2019 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 april 2019 vernietigd en het besluit van 25 oktober 2018 herroepen. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2020, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.A. Westers, advocaat te Groningen, en M. Beute, en [wederpartij], bijgestaan door mr. W.J.Th. Bustin, advocaat te Veendam, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [wederpartij] exploiteert verschillende horecagelegenheden in Winschoten, waaronder [bedrijf]. De burgemeester heeft op 3 februari 2018, 22 juni 2018, 7 juli 2018 en 8 september 2018 controles laten uitvoeren bij dat café. Van deze controles zijn rapportages opgemaakt. Uit deze controles is gebleken dat er telkens geen leidinggevende in het café aanwezig was die vermeld stond op het aanhangsel bij de vergunning, terwijl het op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) verboden is een horecagelegenheid open te hebben zonder dat die leidinggevende aanwezig is. Daarnaast hebben [persoon A] en de na de komst van de controleurs binnengekomen leidinggevende [persoon B] bij het bezoek van 8 september 2018 aan controleurs medegedeeld dat [persoon A] sinds mei het café uitbaatte en de sleutel had. Volgens de burgemeester is er daarom sprake van een schijnbeheersituatie, omdat aan [wederpartij] een DHW-vergunning is verleend, terwijl [persoon A] het café feitelijk exploiteerde, aldus de burgemeester.

1.1.    Bij het besluit van 25 oktober 2018 heeft de burgemeester besloten de aan [wederpartij] verleende DHW-vergunning op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, en tweede lid, van de DHW in te trekken. Van de wijziging van uitbater is geen melding bij de burgemeester gedaan. Dat had volgens de burgemeester wel gemoeten op grond van artikel 30 van de DHW.

Bij het besluit op bezwaar van 18 april 2019 is de burgemeester, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, niet van zijn standpunt afgeweken en heeft hij onder verbetering van de motivering de bezwaren van [wederpartij] ongegrond verklaard. Aan zijn besluit heeft hij toegevoegd dat, voor zover [persoon A] geen eigenaar is geworden van [bedrijf], hij wel leidinggevende was. Dat had [wederpartij] op grond van artikel 30a, eerste lid, van de DHW moeten melden. Ook werkte [persoon C], die op het aanhangsel bij de DHW-vergunning als leidinggevende vermeld stond, sinds augustus 2018 niet meer als leidinggevende in het café. Ook van die wijziging had [wederpartij] een melding moeten maken, maar dat heeft hij niet gedaan, aldus de burgemeester. Daarnaast heeft [wederpartij] artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de DHW meerdere malen overtreden. Verder heeft de burgemeester toegelicht dat hij geen gebruik heeft gemaakt van een handhavingsstappenplan, omdat hij dat alleen toepast in situaties waar overtredingen zijn geconstateerd van de sluitingstijden.

Het oordeel van de rechtbank

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zijn besluit tot intrekking van de DHW-vergunning niet goed heeft gemotiveerd. De burgemeester heeft onvoldoende onderzocht of er sprake is van een schijnbeheersituatie waarbij [persoon A] als leidinggevende heeft gewerkt in het café. Bovendien lijkt de besluitvorming deels gebaseerd op aannames. Ook heeft de burgemeester onvoldoende gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het handhavingsstappenplan. Om daarvan te kunnen afwijken, moeten er zwaarwegende argumenten zijn, maar de burgemeester heeft die argumenten niet gegeven, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens het besluit van 18 april 2019 vernietigd, het besluit van 25 oktober 2018 herroepen en overwogen dat het handhavingsstappenplan in de weg staat aan een intrekking van de DHW-vergunning, omdat dat daar niet in voorziet.

Het hoger beroep

3.    De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij het besluit tot intrekking van de DHW-vergunning niet goed heeft gemotiveerd. Op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW moet hij de vergunning intrekken als de houder van de DHW-vergunning geen melding heeft gedaan als bedoeld in artikel 30 of artikel 30a, eerste lid, van de DHW. Ter zitting heeft de burgemeester medegedeeld dat de in het besluit van 18 april 2019 genoemde intrekkingsgronden die betrekking hebben op het niet aanwezig zijn van een leidinggevende in de horeca-inrichting en het niet melden dat leidinggevende [persoon C] niet meer werkte bij het Sportcafé komen te vervallen.

Het wettelijk kader

4.    Artikel 29, tweede lid, eerste volzin, van de DHW luidt: ‘De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden.’

Artikel 30a, eerste en tweede lid, van de DHW luidt:

‘1. Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens:

a. een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven;

[…].

2. Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.’

Artikel 31, eerste lid, van de DHW luidt:

‘1. Een vergunning wordt door de burgemeester ingetrokken, indien:

[…]

d. de vergunninghouder in de in de artikelen 30 en 30a, eerste lid, bedoelde gevallen geen melding als in die artikelen bedoeld heeft gedaan.’

Bijschrijving van leidinggevende

5.    [wederpartij] heeft zijn wens om [persoon A] te laten bijschrijven als leidinggevende op het aanhangsel bij de DHW-vergunning volgens de burgemeester ten onrechte niet bij hem gemeld. Tijdens de controle van 8 september 2018 is gebleken dat [persoon A] als leidinggevende in het café aan het werk was, terwijl hij niet op het aanhangsel stond vermeld. Pas op 16 oktober 2018 heeft [wederpartij] bij hem gemeld dat hij [persoon A] wilde laten bijschrijven, aldus de burgemeester.

5.1.    Op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW, gelezen in samenhang met artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de DHW, trekt de burgemeester een vergunning om een horecabedrijf uit te oefenen in, als de vergunninghouder zijn wens om een leidinggevende bij te schrijven op het aanhangsel bij de vergunning niet heeft gemeld aan de burgemeester.

5.1.1.    Uit de rapportage die is opgemaakt naar aanleiding van het bezoek van 8 september 2018 blijkt dat [persoon A] achter de bar stond. [persoon A] heeft volgens die rapportage verklaard dat, zodra hij zijn diploma sociale hygiëne zou halen, hij zou worden bijgeschreven als leidinggevende. Daarnaast heeft [wederpartij] in zijn schriftelijke uiteenzetting erkend dat [persoon A] de sleutel van het pand in zijn bezit had, zoals in de rapportage is vermeld. Ook bleek uit een op 30 juli 2018 gepubliceerd Facebook-bericht op de pagina van het café dat sollicitanten werden opgeroepen hun cv te mailen naar [persoon A]. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat [persoon A] als leidinggevende in het café heeft gewerkt zonder dat hij op het aanhangsel stond vermeld. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de DHW is het voor een houder van een DHW-vergunning verplicht om een nieuwe leidinggevende te melden. Dat heeft [wederpartij] niet gedaan. Op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW moet de burgemeester in dat geval de vergunning intrekken. Dat heeft de burgemeester dus terecht gedaan. De rechtbank is ten onrechte tot een andere conclusie gekomen.

Het betoog slaagt.

Conclusie

6.    Omdat de burgemeester alleen al op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW de vergunning moest intrekken, behoeft wat de burgemeester verder heeft aangevoerd geen bespreking meer. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 18 april 2019 alsnog ongegrond verklaren.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juni 2019 in zaken nrs. 19/2019 en 19/2018;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2020

582-857.