Uitspraak 201900785/1/R1


Volledige tekst

201900785/1/R1.
Datum uitspraak: 15 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Vereniging tot behoud van natuur en landschap in en om Wageningen, gevestigd te Wageningen (hierna: de vereniging),

appellante,

en

de raad van de gemeente Wageningen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Zonnepark Haarweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de vereniging beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De vereniging heeft nadere stukken ingebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2019, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B], [gemachtigde C] en [gemachtigde D], en de raad, vertegenwoordigd door M.P.M. Aberson-Vlassenrood en R. Smalen (Msc), zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partijen gehoord LC Energy B.V. en Zonnepark Haarweg B.V., beide vertegenwoordigd door [gemachtigde E] en [gemachtigde F].

Overwegingen

1.    Het plan voorziet op de gronden naast en achter het perceel aan de [locatie] te Wageningen in een zonnepark met een oppervlakte van 6,4 ha. De raad wil hiermee bijdragen aan het doel om duurzame energie op te wekken. LC Energy en Wageningen UR zijn initiatiefnemers.

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.    De vereniging betoogt dat het plan leidt tot een lagere vermindering van de CO2 uitstoot dan de raad veronderstelt. Hierbij voert zij aan dat de gehanteerde emissiefactor voor CO2 uit 2015 achterhaald is. Doordat grijze stroom minder CO2-intensief geworden, kan de beoogde mate van uitstootreductie niet worden gehaald. Daarom acht de vereniging het plan onvoldoende gemotiveerd.

3.1.    In de plantoelichting zijn de landelijke, de provinciale en de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid beschreven. Daartoe behoort de ambitie om het aandeel hernieuwbare energieopwekking te vergroten. Voorts stelt de raad zich in het verweerschrift op het standpunt dat het evident is dat het vaststellen van een bestemmingsplan voor het zonnepark meer bijdraagt aan het halen van de klimaatdoelen, dan het niet vaststellen daarvan. De Afdeling ziet in de stellingen van de vereniging over de beperkte reductie van de uitstoot van CO2 geen grond voor het oordeel dat de raad aanvullend onderzoek had moeten verrichten naar het nut en de noodzaak van zonne-energie. Daartoe acht de Afdeling van belang dat het aangevoerde geen aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van de stellingen van de raad dat de opwekking van grijze energie gepaard gaat met een zekere CO2-emissie en dat zonne-energie een effectieve wijze is om duurzame energie te produceren. De Afdeling stelt vast dat dat past in de gemeentelijke ambities en dus in de beleidsdoelstellingen van de raad. De raad heeft in dat licht naar haar oordeel in redelijkheid een belangrijk gewicht kunnen toekennen aan de doelstelling om de productie van duurzame energie te verhogen. Ook als de vermindering van de CO2 uitstoot kleiner zou zijn dan de raad veronderstelt is de motivering daarmee voldoende draagkrachtig. Het betoog faalt.

4.    De vereniging betoogt in haar nadere stuk van 21 november 2019 dat het plan negatieve gevolgen zal hebben voor het leefgebied van de steenuil. Dit klemt temeer omdat het plangebied in het kader van de realisatie van de woonwijk Kortenoord in Wageningen is aangewezen als locatie voor de steenuil.

4.1.    Tot de bijlagen bij de plantoelichting behoort de Quickscan flora en fauna van 29 maart 2019, uitgevoerd door Eelerwoude. Hierin is vermeld dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten op de steenuil heeft. Verblijfplaatsen liggen buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden. Voorts neemt als gevolg van het plan het prooiaanbod en daarmee de jachtmogelijkheden voor de steenuil toe. Tussen de rijen panelen zit vier meter tussenruimte, wat de steenuil ruimte biedt om te kunnen jagen, aldus de Quickscan.

Voorts heeft de raad toegelicht dat ondanks bovenstaande conclusie een ander weiland zal worden aangewezen als locatie voor de steenuil in het kader van de realisatie van de woonwijk Kortenoord.

4.2.    Ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de die wet, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.

4.3.    De vereniging heeft, nadat zij haar beroepsgrond dat het plan negatieve gevolgen zal hebben voor het leefgebied van de steenuil eerst in haar nadere stuk van 21 november 2019 naar voren had gebracht, pas ter zitting de Quickscan inhoudelijk bestreden. Daarbij heeft de vereniging naar voren gebracht dat de steenuil door de zonnepanelen wordt belet om prooidieren te vangen. De raad heeft niet de mogelijkheid gehad om adequaat hierop te reageren. Bovendien is niet gebleken dat de vereniging dit niet in een eerder stadium heeft kunnen aanvoeren. De Afdeling laat dit argument daarom wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing.

4.4.    Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft mogen afgaan op de conclusie uit de Quickscan dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten op de steenuil heeft. De Afdeling wijst daarnaast op de toezegging van de raad als vervat in de laatste zin van 4.1. Het betoog faalt.

5.    De vereniging betoogt dat het plan een onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke kwaliteit van het Wageningse buitengebied. Zij wenst daarom een tegenprestatie in de vorm van een investering in natuur en landschap die verder gaat dan alleen de landschappelijke inpassing van het zonnepark zelf.

5.1.    De vereniging heeft niet bestreden dat het plan gepaard gaat met een op zichzelf toerekende landschappelijke inpassing van het zonnepark. Voorts is bij de locatiekeuze betrokken dat het plangebied ongeveer 80 cm lager ligt dan de weg, zodat het zonnepark het uitzicht relatief weinig belemmert. Gelet op de landschappelijke inpassing en de locatiekeuze heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de doelstelling om de productie van duurzame energie te verhogen dan aan de mogelijke negatieve gevolgen voor de landschappelijke kwaliteit. Daarom heeft de raad in redelijkheid ook zonder de door de vereniging voorgestane investering in natuur en landschap het plan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kunnen achten. Het betoog faalt.

6.    De vereniging betoogt dat een gemeentelijke visie op zonneparken ontbreekt en dat ten onrechte geen integrale afweging is gemaakt.

6.1.    De Wet ruimtelijke ordening noch het Besluit ruimtelijke ordening verplichten de raad tot het opstellen van beleid met betrekking tot zonneparken. De Afdeling gaat ook bij de beoordeling van deze beroepsgrond uit van het toetsingskader dat hiervoor onder 2 is weergegeven en stelt vast dat de raad gelet op het hiervoor overwogene en de plantoelichting het plangebied in samenhang met zijn omgeving heeft bezien. Daarom heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval kon worden afgezien van het opstellen van een integrale visie op de grond dat deze in dit geval niet een daartoe dwingende meerwaarde zou hebben en dat het plan, gelet op een goede afstemming op de omgevingskwaliteiten, past binnen het beleidskader voor zonneparken dat in ontwikkeling is. Verder heeft de raad tegen de achtergrond van de gemeentelijke ambities in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de urgentie van het plan dan aan het afwachten van de integrale visie. Het betoog faalt.

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.

w.g. Polak    w.g. Hupkes
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020

635.