Uitspraak 201807522/1/R3


Volledige tekst

201807522/1/R3.
Datum uitspraak: 2 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Noordwijk,

2.    [appellant sub 2], wonend te Noordwijk,

3.    [appellant sub 3], wonend te Noordwijk, en anderen,

appellanten,

en

de raad en het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Hotel en Residence Oranje" vastgesteld.

Bij besluit van 26 juli 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een appartementencomplex aan de Jan van Henegouwenweg, het uitbreiden van het Hotel van Oranje en het oprichten van 76 appartementen genaamd Residence Oranje.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.

[appellant sub 3] en anderen, de raad en BOMO III BV en anderen hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Bij besluit van 16 april 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Hotel en Residence Oranje" gewijzigd vastgesteld.

Bij besluit van 30 april 2019 heeft het college de voorwaarde in de omgevingsvergunning van 26 juli 2018 ten aanzien van de grindlaag gewijzigd vastgesteld.

[appellant sub 3] en anderen en het college en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2019, waar [appellant sub 3] en anderen, bijgestaan door [gemachtigden], en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Norde, ing. L.C. Verkleij en J.C. Bedijn, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting BOMO III en anderen, vertegenwoordigd door mr. I. Haverkate, advocaat te Amsterdam en [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Toetsingskader bestemmingsplan

1.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het plan en de omgevingsvergunning

2.    Het plan biedt het juridisch-planologisch kader voor de volgende ontwikkelingen:

- Résidence Oranje: dit betreft het deel tussen het Vuurtorenplein en het Schuitengat. Het plan maakt de bouw mogelijk van twee appartementencomplexen. Het totaal aantal woningen mag niet meer zijn dan 76. De bouwhoogte van het noordelijke appartementencomplex is maximaal 26 m. De bouwhoogte van het zuidelijk appartementencomplex is 33 m met een goothoogte van maximaal 29,2 m. De begane grond aan de Koningin Wilhelminaboulevard moet een openbare plint zijn, met daarin horeca, detailhandel en ondersteunende functies. Aan het Vuurtorenplein zijn wel woningen toegestaan op de begane grond. Onder de complexen is een tweelaagse parkeerkelder mogelijk met ca. 490 plaatsen, die aan de kant van de Parallelboulevard maximaal 1,5 m boven maaiveld uitsteekt;

- Hotel Oranje: dit betreft de locatie tussen het Schuitengat en de Adelaert. Het plan maakt de (ver)bouw van een hotel/congrescentrum mogelijk. Hiertoe wordt ook voorzien in het verleggen (rechttrekken) van het Schuitengat. Woningen zijn binnen dit plandeel uitgesloten. De bouwhoogte aan de zijde van de Parallel Boulevard bedraagt maximaal 19 m. Aan de Schuitengat- en Konging Wilhelmina Boulevardzijden zijn de bouwhoogten maximaal 24 m, met een goothoogte van 21 m. Op de hoek Schuitengat/Koningin Wilhelmina Boulevard is een accent met een maximale goothoogte van 26 m en een maximale bouwhoogte van 31 m.

- Jan van Henegouwen: het plan maakt de bouw mogelijk van een appartementencomplex met maximaal 25 appartementen op een ondergrondse parkeergarage. De maximale goot- en bouwhoogte zijn onderscheidenlijk 9 m en 11 m met enkele accenten tot 12,5 m hoog.

Het college heeft dienovereenkomstig een omgevingsvergunning verleend aan BOMO III.

Betekenis van de herstelbesluiten

3.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

4.    De raad heeft op 16 april 2019, op eigen initiatief, het besluit genomen artikel 3, lid 3.4 c van het op 5 juli 2018 vastgestelde bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen, waardoor deze bepaling als volgt is komen te luiden: "3.3.4.C.: het gebruik van de parkeergarage onder 3.3.4 sub a. is uitsluitend toegestaan indien een kierdichte geluidwerende voorziening met een hoogte van ten minste 2 meter en een massa van tenminste 10 kg/m2 ter plaatse van het scherm zoals weergegeven in bijlage 1 uit het geluidsrapport van bijlage 15 van de toelichting, gerealiseerd en in stand wordt gehouden ten behoeve van en zolang een bestemming die geluidgevoelige functie toelaat, op het perceel [locatie 1] geldt." Het op 5 juli 2018 vastgestelde plan is voor het overige ongewijzigd gebleven.

Het college heeft op 30 april 2019 besloten de op 26 juli 2018 aan BOMO III te Noordwijk verleende omgevingsvergunning op het punt van de voorwaarde ten aanzien van de grindlaag te wijzigen, waardoor deze als volgt is komen te luiden: "Onder de keldervloer dient een zand- en grindlaag van 1,4m te worden aangebracht om te kunnen voldoen aan de bepalingen van de bestemming ‘‘Waterstaat ondergronds bouwen". Het bovenste deel moet bestaan uit grind en moet Gemeente Noordwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout & De Zilk minimaal een doorlatendheid hebben van 50m2 /dag en een minimale dikte hebben van 0,8m, de zandlaag moet een minimale doorlatendheid hebben van 10 m2 /dag. De ruimte die ontstaat bij het verwijderen van de damwanden dient opgevuld te worden met grind, een en ander overeenkomstig het Wareco rapport BY04 NOT20190307." Deze wijziging maakt hierdoor onderdeel uit van de op 26 juli 2018 verleende, voor het overige ongewijzigde, omgevingsvergunning.

De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn gericht tegen plandelen die niet met het besluit van 16 april 2019 zijn herzien. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft derhalve voor deze beroepen geen betekenis. Voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is geen beroep van rechtswege tegen het besluit van 16 april 2019 ontstaan.

5.    De Afdeling merkt de besluiten van 16 april 2019 en 30 april 2019 ten aanzien van [appellant sub 3] en anderen aan als besluiten als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Gelet hierop dient hun beroep te worden geacht mede te zijn gericht tegen deze besluiten.

Het beroep van [appellant sub 1]

Schaduwhinder

6.    [appellant sub 1] woont aan het [locatie 1]. Zij betoogt dat geen adequaat onderzoek is verricht naar het ontstaan van schaduwhinder. In dit verband stelt zij dat het kaartmateriaal in de bezonningsstudies van Van Egmond Architecten van 18 april 2018 en 11 juni 2018 op www.ruimtelijkeplannen.nl zodanig slecht leesbaar is dat op grond daarvan niet kan worden beoordeeld of het ontstaan van schaduwhinder als gevolg van dit plan ter plaatse van haar perceel aanvaardbaar is.

6.1.    De raad stelt dat in de bezonningsstudies van Van Egmond Architecten van 18 april 2018 en 11 juni 2018 voldoende inzichtelijk is gemaakt dat geen onaanvaardbare schaduwhinder optreedt ter plaatse van [locatie 1]. Het kaartmateriaal in de bezonningsstudies op www.ruimtelijkeplannen.nl is volgens de raad voldoende duidelijk om dit te beoordelen.

6.2.    In de bezonningsstudies van Van Egmond Architecten van 18 april 2018 en 11 juni 2018 is de schaduwwerking van de nieuwe situatie ten opzichte van zowel de bestaande feitelijke situatie als de vorige planologische situatie inzichtelijk gemaakt. Schaduwwerking van de nieuwbouw en de uitbreiding van het hotel vindt ten opzichte van de bestaande situatie alleen plaats als de zon in het westen staat, oftewel in de namiddag en avond. De rest van de dag is er dus geen effect op de bezonningssituatie van de woning van [appellant sub 1], zo volgt uit de bezonningsstudies.

6.3.    De Afdeling stelt voorop dat het kaartmateriaal in de bezonningsstudies van Van Egmond Architecten van 18 april 2018 en 11 juni 2018 - zoals ook is uitvergroot in de bijlagen bij het deskundigenbericht -  voldoende duidelijk is om te beoordelen in hoeverre schaduwhinder optreedt ter plaatse van [locatie 1].

De Afdeling is van oordeel dat de raad zich, mede op basis van het bezonningsonderzoek, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen  dat het plan niet leidt tot onevenredige schaduwhinder voor de woning van [appellant sub 1] aan het [locatie 1]. Hierbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat uit het bezonningsonderzoek volgt dat door de ontwikkelingen weliswaar verschillen in de bezonningssituaties zullen optreden, maar dat uitsluitend schaduwwerking optreedt in de namiddag en avond. Het deskundigenbericht bevestigt deze conclusie. Verder heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat in een stedelijke omgeving andere eisen mogen worden gesteld aan lichtinval en bezonning dan in een minder bebouwde omgeving. Ook heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat het verschil met de bebouwingsmogelijkheden in het vorige bestemmingsplan gering is. Ten slotte is van belang dat voor het aantal zonuren per dag in een woning de zogenoemde lichte TNO-norm als uitgangspunt is gehanteerd. Deze norm gaat uit van minimaal twee bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. Uit de bezonningsstudie blijkt dat voor de woning aan het [locatie 1] aan de lichte TNO-norm wordt voldaan. Voor deze woning kan ook worden voldaan aan de strenge TNO-norm van minimaal drie zonuren per dag in de periode 21 januari tot en met 22 november.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

Uitzicht

8.    [appellant sub 2] woont aan de [locatie 2] in de zogenoemde Parallelflat.  Zij richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Gemengd - 3" voor de gronden tussen het Schuitengat en de Adelaert en het Vuurtorenplein en het Schuitengat, voor zover de bouwhoogte van Hotel Oranje wordt verruimd ten opzichte van de bestaande situatie en Résidence Oranje wordt opgericht. Hierdoor wordt haar uitzicht ernstig aangetast.

8.1.    De raad stelt dat geen ernstige vermindering optreedt van het uitzicht van [appellant sub 2] ten opzichte van de bestaande situatie.

8.2.    Blijkens de verbeelding is aan de gronden tussen het Schuitengat en de Adelaert en het Vuurtorenplein en het Schuitengat de bestemming "Gemengd - 3" toegekend met aanduidingen voor de maximum bouwhoogte tot 24 m en een accent tot 31 m ter plaatse van Hotel Oranje en met een aanduiding voor de maximum bouwhoogte ter plaatse van Résidence Oranje tot 33 m. Verder is de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 1" toegekend.

Artikel 1, lid 1.32, van de planregels luidt: "NAP is het genormaliseerde Amsterdams peil ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan."

Lid 1.38 luidt: "a. peil is voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 1’: 10,28 + NAP;

b. peil is voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 2’: 7,20 + NAP;

c. peil is voor de overige gebouwen: de gemiddelde hoogte van de kruin van de weg;

d. peil is voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van omliggend afgewerkt maaiveld."

Artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder l, luidt: "Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de regel dat de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte’ is aangegeven."

8.3.    De woning van [appellant sub 2] is gelegen op de vijfde bouwlaag van de Parallelflat die bestaat uit zes woonverdiepingen op een plint. Daartegenover staat op een afstand van ongeveer 25 m Hotel Oranje. In de bestaande situatie bestaat dit hotel uit vijf bouwlagen aan de zijde van de Parallel Boulevard en zes bouwlagen aan de zijde van de Koningin Wilhelmina Boulevard. Voor het gedeelte van Hotel Oranje golden op grond van het vorige plan diverse bouwhoogten tot 18 m. Als gevolg van het plan en de omgevingsvergunning komt er aan de zijde van de Parallel Boulevard één verdieping bovenop en geldt een maximum bouwhoogte van 24 m. Voor Résidence Oranje geldt een maximale bouwhoogte van 33 m, terwijl dit op grond van het vorige plan 15,6 m was. Vaststaat dat het uitzicht van [appellant sub 2] hierdoor zal worden beïnvloed. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een in het licht van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare aantasting van het uitzicht. Hierbij is van belang dat geen recht op een onveranderd uitzicht bestaat. De raad heeft voorts in aanmerking kunnen nemen dat in de omgeving van het plangebied reeds sprake is van een bebouwde omgeving met bebouwingshoogtes en een bebouwingsdichtheid van een zodanige omvang en intensiteit dat de nieuwbouw in de omgeving past.

Het betoog faalt.

Geluidhinder

9.    [appellant sub 2] betoogt verder dat het plan leidt tot een onaanvaardbare toename van geluidhinder door een toename van het verkeer op de Parallel Boulevard en door gevelreflecties van de hogere bebouwing die het plan mogelijk maakt.

9.1.     De raad stelt dat in de memo van RHO Adviseurs voor Leefruimte van 28 december 2016 de akoestische effecten zijn beoordeeld van een extra bouwlaag boven op Hotel Oranje op de appartementen van de Parallelflat, waarbij rekening is gehouden met de te verwachten verkeerstoename. In de memo wordt geconcludeerd dat het akoestisch effect als gevolg van de extra verdieping boven op Hotel Oranje op de appartementen van de Parallelflat zodanig gering zal zijn dat dit voor het menselijk gehoor niet waarneembaar zal zijn.

9.2.    De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2] geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die erop wijzen dat aan de memo van RHO Adviseurs voor Leefruimte van 28 december 2016 zodanige gebreken kleven of dat dit zodanige leemten in kennis vertoont, dat de raad dit niet ten grondslag had  mogen leggen aan zijn besluitvorming. Gelet hierop bestaat in zoverre geen grond om aan te nemen dat de geluidberekeningen onjuist zijn. Nu in de memo geconcludeerd wordt dat het akoestisch effect als gevolg van de extra verdieping boven op Hotel Oranje op de appartementen van de Parallelflat zodanig gering zal zijn dat dit voor het menselijk gehoor niet waarneembaar zal zijn, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare toename van geluidhinder. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het deskundigenbericht bevestigt dat de toename van de maximale geluidbelasting zodanig gering zal zijn dat dit voor het menselijk gehoor niet waarneembaar is.

Het betoog faalt.

Luchtkwaliteit

10.    [appellant sub 2] vreest voor een verslechtering van de luchtkwaliteit.

10.1.    In paragraaf 4.4 van de plantoelichting staat dat met behulp van de zogeheten NIBM-tool is bepaald dat de verkeerstoename als gevolg van het plan niet leidt tot een toename van de concentraties stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) van meer dan 1,2 µg/m3. Dit betekent dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Verder volgt uit de plantoelichting dat de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 ruimschoots beneden de grenswaarden liggen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in verband met de luchtkwaliteit het plan niet had mogen vaststellen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het deskundigenbericht bevestigt dat niet hoeft te worden gevreesd dat de grenswaarden voor de luchtkwaliteit zullen worden overschreden.

Het betoog faalt.

Inpassing

11.    [appellant sub 2] betoogt dat de appartementencomplexen die het plan mogelijk maakt tussen het Vuurtorenplein en het Schuitengat, genaamd Résidence Oranje, niet passen in de omgeving. Daarbij wijst zij erop dat de bebouwing te massaal is. Door het oprichten van deze bebouwing zal het Vuurtorenplein volgens haar nog meer verpauperen dan in de bestaande situatie. Zij wijst erop dat de terrassen die aan het Vuurtorenplein liggen, geen zonlicht meer zullen krijgen.

11.1.    De raad stelt dat hoogbouw langs de kust past bij een badplaats.  Dit blijkt volgens hem ook uit de overige hoogbouw in de directe omgeving.

11.2.    Blijkens de verbeelding is aan de gronden tussen het Vuurtorenplein en het Schuitengat de bestemming "Gemengd - 3" toegekend met aanduidingen voor de maximum bouwhoogte tot 33 m. Verder is de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 1" toegekend.

Op grond van het vorige bestemmingsplan golden voor het gebied tussen het Schuitengat en het Vuurtorenplein bouwhoogtes tot 15,6 m.

11.3.    Niet valt in te zien dat het oprichten van de bebouwing ertoe zal leiden dat het Vuurtorenplein (verder) verpaupert. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat dit het gevolg is van een toename van schaduwwerking, wordt overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onevenredige schaduwhinder ter plaatse van het Vuurtorenplein. Hierbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat uit het bezonningsonderzoek volgt dat door de ontwikkelingen weliswaar verschillen in de bezonningssituaties zullen optreden, maar dat ter plaatse van het Vuurtorenplein uitsluitend schaduwwerking optreedt in de namiddag en avond. Verder heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat in een stedelijke omgeving andere eisen mogen worden gesteld aan lichtinval en bezonning dan in een minder bebouwde omgeving. Ook heeft hij in aanmerking mogen nemen dat het verschil in de bezonningssituatie ten opzichte van de bebouwingsmogelijkheden in het vorige bestemmingsplan gering is, hetgeen in het deskundigenbericht wordt bevestigd.

Het betoog faalt.

Verkeer

12.    [appellant sub 2] vreest voor een onaanvaardbare verkeerstoename op de Parallel Boulevard door de toename van het aantal woningen die het plan mogelijk maakt.

12.1.    De raad stelt dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de vaststelling van het plan.

In paragraaf 4.2 van de plantoelichting is ingegaan op de verkeerssituatie. Vermeld is dat de verkeersintensiteiten op de Parallel Boulevard op het drukste weggedeelte als gevolg van het plan toenemen tot 6.334 motorvoertuigen per etmaal in 2025. De verkeersintensiteiten op de Quarles van Uffordstraat nemen toe tot 3.282 motorvoertuigen per etmaal en de verkeersintensiteiten op De Grent nemen toe tot 10.294 motorvoertuigen per etmaal. Volgens de raad zijn dit de belangrijkste ontsluitingswegen voor Noordwijk. De raad stelt dat de gemeente Noordwijk geen beleid kent inzake maximaal aanvaardbare verkeersintensiteiten, zodat hij heeft aangesloten bij de richtlijnen van de CROW. De CROW hanteert voor gebiedsontsluitingswegen een maximale gewenste verkeersintensiteit van 15.000 motorvoertuigen per etmaal. De raad wijst erop dat deze waarde op geen van voornoemde wegen wordt overschreden. Gelet hierop stelt hij dat hij heeft kunnen concluderen dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de vaststelling van het plan. Hetgeen Den Otter-Otterveer hier tegenover heeft gesteld geeft geen aanleiding voor het oordeel dat deze conclusie onjuist is. Daarbij betrekt de Afdeling dat in het deskundigenbericht de bevinding is vermeld dat wat appellanten aanvoeren over de verkeersintensiteiten die in de akoestische rapporten zijn gebruikt geen aanleiding geeft voor de vrees dat geluidgrenswaarden zullen worden overschreden.

Het betoog faalt.

Waardedaling

13.    [appellant sub 2] betoogt dat de waarde van haar woning zal dalen.

13.1.    Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Conclusie

14.    Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3] en anderen

Intrekking

15.    [appellant sub 3] en anderen hebben ter zitting hun beroepsgrond dat moet worden betwijfeld of het gehanteerde verkeersmodel in de akoestische berekeningen juist is, ingetrokken.

Ontvankelijkheid

16.    De raad vraagt zich af waarom in bijlage 1 bij het beroepschrift op bladzijde 6 bij [appellant sub 3A] staat "namens VVE". De raad wijst erop dat de VVE geen zienswijze heeft ingediend.

16.1.    De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 3A] een zienswijze heeft ingediend en overweegt dat het beroep kan worden geacht te zijn ingediend door [appellant sub 3A].

17.    Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

[appellant sub 3B] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 3B], is niet-ontvankelijk.

Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbesluiten

18.    [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat de wijzigingen bij de vaststelling van het plan, het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning en de herstelbesluiten van zodanig ingrijpende aard zijn dat de besluiten opnieuw als ontwerp ter inzage gelegd hadden moeten worden.

18.1.    De raad kan bij de vaststelling van het plan wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.

Het college kan in het besluit tot verlening van de omgevingsvergunningen wijzigingen van ondergeschikte aard doorvoeren ten opzichte van de ontwerpomgevingsvergunning. Indien het een wijziging betreft die meer omvattend is, moet een nieuwe aanvraag worden ingediend, waarvoor ook een nieuwe procedure moet worden doorlopen.

18.2.    Blijkens de bekendmaking in de Staatscourant van 31 juli 2018 en de "Nota van beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan ‘Hotel en Residence Oranje’" is het plan op enkele punten gewijzigd vastgesteld. In de toelichting zijn enkele paragrafen geactualiseerd. Enkele onderzoeken zijn geactualiseerd. Er zijn onderzoeken toegevoegd, waaronder een grondwateronderzoek en een schaduwstudie. De verbeelding is aangepast. De zone-rand die maximaal 1,5 m boven de Parallel Boulevard mag uitsteken, is vergroot. Tevens is een aanduiding toegevoegd waar geen op/afrit op de Parallel Boulevard aangelegd mag worden. Op een zestal plekken is een bouwvlak aangepast, omdat het bouwvlak niet precies klopte met de omgevingsvergunning. De regels zijn ook aangepast. Dit betreft vooral juridische correcties en verbeteringen, mede naar aanleiding van de zienswijzen. Verder zijn toegevoegd de voorwaarden uit het besluit hogere grenswaarde. Met het herstelbesluit van 16 april 2019 is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen die ziet op het aspect geluid.

Blijkens de "Nota van beantwoording zienswijzen omgevingsvergunning ‘Hotel en Residence Oranje’" is de omgevingsvergunning ten opzichte van het ontwerp verleend met de toevoeging van de voorwaarden uit het hogere grenswaardenbesluit. Tevens zijn er voorwaarden opgenomen met betrekking tot nader asbestonderzoek in de bodem. Ten slotte is het grondwateronderzoek ten behoeve van de locatie Jan van Henegouwenweg toegevoegd. Met het herstelbesluit van 30 april 2019 is de voorwaarde in de omgevingsvergunning van 26 juli 2018 ten aanzien van de grindlaag gewijzigd vastgesteld.

18.3.    Naar het oordeel van de Afdeling betreffen de wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbesluiten, wijzigingen van ondergeschikte aard. Wat betreft het bestemmingsplan is geen wezenlijk ander plan voor komen te liggen. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad en het college er ten onrechte van hebben afgezien om voor het nemen van de besluiten nieuwe ontwerpbesluiten ter inzage te leggen.

Het betoog faalt.

Beantwoording zienswijzen

19.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat de besluiten niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Hiertoe voeren zij aan dat niet is ingegaan op alle argumenten die in de zienswijzen naar voren zijn gebracht. Zij hebben daardoor het gevoel dat het bouwplan koste wat kost door moet gaan, ondanks dat niet vaststaat dat het in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

19.1.    De Afdeling overweegt dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat de raad en het college de zienswijzen samengevat weergeven. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat de bestreden besluiten niet voldoende zijn gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Ook is niet gebleken dat slechts gewicht is toegekend aan het belang van de initiatiefnemers bij de realisering van het bouwplan.

Het betoog faalt.

Behoefte

20.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat ten onrechte niet is onderbouwd dat een kwalitatieve behoefte bestaat aan appartementen in het topsegment. Zij wijzen erop dat blijkens de plantoelichting de behoefte aan appartementen laag is in Noordwijk en de behoefte aan appartementen in het topsegment in het geheel niet is onderbouwd.

20.1.    De raad stelt dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Zeewaardig" ook woningen waren toegestaan in een groot gedeelte van het plangebied. Ten opzichte van de huidige feitelijke situatie is er sprake van een toevoeging van 75 woonappartementen in Résidence Oranje en 25 grote woonappartementen aan de Jan van Henegouwenweg. De toevoeging van deze woningen is in het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

20.2.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

20.3.    Voor de onderbouwing van de behoefte aan de woningen is in paragraaf 3.3.4 van de plantoelichting ingegaan op de actuele provinciale woningbehoefteraming, de Regionale Woon Agenda 2017 en de Noordwijkse Woonagenda 2016-2020. Uit deze beleidskaders blijkt dat, rekening houdend met de realisatie van woningen in 2015 en 2016, tot 2030 nog behoefte is aan het toevoegen van 780 woningen in Noordwijk, waarvan circa 45% in de vorm van appartementen, gedeeltelijk in het topsegment. Hieruit blijkt dat er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte is aan de woningen die in dit bestemmingplan mogelijk worden gemaakt. De woningen zijn volgens de toelichting van de raad ter zitting regionaal afgestemd en sinds 2013 opgenomen in de door de provincie goedgekeurde woningbouwplanlijst.  In paragraaf 3.3.4 van de plantoelichting wordt onderbouwd dat de druk op de woningmarkt hoog is in de regio West, waar Noordwijk in ligt, en er een grote behoefte is aan appartementen en ook aan woningen in het topsegment. Noordwijk aan Zee is op basis van de  "Woningmarktverkenning Regio's Zuid-Holland 2016" van ABF getypeerd als een stedelijk woonmilieu. In de Regionale Woon Agenda 2017 zijn de stedelijke woonmilieus verder uitgesplitst, waarbij is aangegeven: "Met name in de meer stedelijke woonmilieus is de behoefte aan appartementen relatief groot. Dan gaat het om Leiden, Katwijk, en in mindere mate ook Noordwijk, Noordwijkerhout, Zoeterwoude en Alphen aan den Rijn.". De behoefte aan topsegment wordt onderbouwd aan de hand van verkoopcijfers. Weliswaar zijn dat cijfers van vrijstaande woningen, maar het geeft, in combinatie met de grote behoefte aan appartementen, wel een goed beeld. Bovendien geeft de Regionale Woon Agenda 2017 op diverse plaatsen aan dat doorstroming stagneert, binnenstedelijk bouwen gewenst is en dat, hoewel in bepaalde segmenten er echt sprake is van krapte, aan alle segmenten behoefte is. De Noordwijkse Woonagenda geeft hetzelfde aan. Dat de behoefte aan woningen in het topsegment niet zo groot is als in andere segmenten is volgens de raad niet verwonderlijk. Dat wil volgens hem echter niet zeggen dat er geen behoefte is. Dat de appartementen in dit plan in het topsegment zullen vallen is volgens de raad bovendien logisch, gezien de toplocatie aan de kust. En omgekeerd geldt dat het bouwen van appartementen in het topsegment in Noordwijk het best aan de kust kan. Er zijn immers vrijwel geen locaties in Nederland waar nieuwe  appartementen aan de kust mogelijk zijn. Het toevoegen van appartementen in dit segment op een zeer specifieke plek in Noordwijk past in het grote geheel van de woningmarkt in Noordwijk. Op basis van deze motivering is de Afdeling van oordeel dat de raad voldoende heeft onderbouwd dat een kwantitatieve en een  kwalitatieve behoefte bestaan aan appartementen in het topsegment. Het plan is niet vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Het betoog faalt.

21.    [appellant sub 3] en anderen wijzen er verder op dat niet is onderbouwd dat er een kwalitatieve behoefte bestaat aan hotelkamers in het vijfsterren-segment. Zij achten het plan in strijd met het gemeentelijk beleid dat is gericht op een verhoging van de bezettingsgraad en verhoging van de diversiteit in het hele hotelsegment.

21.1.    De raad heeft in paragraaf 3.3.6 van de plantoelichting uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de behoefte aan de hotelfunctie onderbouwd.

21.2.    Het aantal hotelkamers is binnen het plangebied beperkt tot 267 op grond van artikel 3, lid 3.3.1, van de planregels. Feitelijk is er sprake van een afname van 49 hotelkamers ten opzichte van de huidige situatie. Er wordt in het plan geen onderscheid gemaakt tussen 3*, 4* of 5* kamers.

21.3.    In paragraaf 3.3.6 van de plantoelichting van het bestemmingsplan zijn de ontwikkelingen in de hotelbranche beschreven en is gemotiveerd dat er behoefte is aan meer hotels en er een trend is naar meer luxe. Uitbreiding van een bestaand 5* hotel past bij die landelijke trend. In de plantoelichting zijn de resultaten opgenomen van onderzoek door Horwath, waaruit blijkt dat behoefte bestaat aan hotelkamers in het 5*-segment. Volgens de raad is er geen aanleiding om aan te nemen dat deze conclusie niet van toepassing zou zijn op Noordwijk. Verder zijn het gegevens uit de crisistijd van 2014. Inmiddels is de bezettingsgraad aanzienlijk hoger. De behoefte aan hotelkamers is in een onderzoek van Horwath van 2018 herbevestigd. Hieruit blijkt dat de gemiddelde bezettingsgraad en kamerprijzen stijgen.  De verwachte bezettingsgraad in het 5*-segment in 2018 is 75,2% en 75,4% in 2019. Ook de kamerprijzen stijgen naar verwachting verder naar €226 in 2018 en €231 in 2019. Gelet op de uitkomsten van het jaarlijkse onderzoek van Horwath in combinatie met de economische groeiverwachting in Nederland voor de komende jaren, concludeert de raad dat er behoefte is aan de uitbreiding van het aantal hotelkamers in het topsegment. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid deze conclusie heeft kunnen trekken.

Het betoog faalt.

Stedenbouwkundig ontwerp

22.    [appellant sub 3] en anderen wijzen erop dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan 18.947 m2 mocht worden gebouwd. Volgens hen is onvoldoende onderbouwd waarom het voorliggende plan en de omgevingsvergunning meer bebouwing mogelijk maken.

[appellant sub 3] en anderen betogen dat de definitie van peil te ingewikkeld en onvoldoende transparant is, waardoor het lastig is om te berekenen wat de toegestane bouwhoogte is. In dit verband wijzen zij erop dat uitgegaan wordt van een peil van + 10,28 NAP. Volgens hen zijn de schaal en omvang van de op te richten bebouwing in relatie tot de omgeving niet goed af te leiden uit de verbeelding en is bij het plan ten onrechte geen maquette gepresenteerd.

[appellant sub 3] en anderen betogen dat het bouwplan stedenbouwkundig niet past in de omgeving, omdat de gebouwen te hoog mogen worden en het toegestane bouwvolume te omvangrijk is. Van doorzichten op straatniveau en de door de raad gewenste bebouwingsstrook die een zekere transparantie vertoont, is volgens [appellant sub 3] en anderen geen sprake. Verder voeren zij aan dat te hoge bebouwing kan worden opgericht recht tegenover de lage woonbebouwing aan de Parallel Boulevard. Ook stellen zij dat de raad voorbijgaat aan het in de "Omgevingsvisie Noordwijk 2030" gestelde belang van onder andere de kwaliteit van de bebouwde omgeving en de openbare ruimte. Er is ook geen sprake van een in hoogte gevarieerde skyline aan de Koningin Wilhelmina Boulevard, waardoor de door de raad gewenste aantrekkelijke variëteit tussen hogere en lagere gebouwen, accenten en rustige gevels zou kunnen ontstaan. Het plan wijkt ook op dit onderdeel af van de beleidsuitgangspunten uit de "Omgevingsvisie Noordwijk 2030".

[appellant sub 3] en anderen betogen verder dat het tegenstrijdig is dat de parkeergarage enerzijds wordt beschouwd als een ondergronds bouwwerk dat niet meetelt bij het berekenen van het maximaal aanvaardbaar te achten bovengrondse bouwvolume van 25.000 m² voor het Residence-gedeelte, maar dat anderzijds wordt aangegeven dat de parkeergarage wel boven het maaiveld mag uitsteken. Zij betogen dat artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder d, van de planregels moet worden geschrapt. Volgens hen had geen omgevingsvergunning verleend mogen worden voor de deels bovengrondse parkeergarage. Zij willen niet dat de parkeergarage 1,5 m boven het maaiveld mag uitsteken, omdat dit hun uitzicht aantast.

22.1.    De raad acht het toegestane bouwvolume en de toegestane bouwhoogtes passend in de omgeving en in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. Hij vindt de definitie van het peil niet te ingewikkeld en wijst erop dat dit juist op het NAP is geënt om misverstanden over hoogten te voorkomen. Hoewel de parkeergarage gedeeltelijk boven het maaiveld uitsteekt, stelt de raad dat dit niet betekent dat de parkeergarage geen ondergronds bouwwerk is.

22.2.    Artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder d, van de planregels luidt: "Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de regel: in afwijking van het bepaalde onder c mogen ondergrondse gebouwen ter plaatse van bouwvlakken en binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd - domein’ boven maaiveld uitsteken."

22.3.    In het besluit van 7 april 2016 zijn door de raad na kennisneming en beoordeling van de inspraakreacties op het voorontwerpplan kaders vastgesteld:

- het vastgestelde Beeldkwaliteitsplan voor Noordwijk Zeewaardig is leidend bij de ontwikkeling van het bouwplan met betrekking tot de beeldkwaliteit (Noordwijkse stijl);

- het merkbeeld van Noordwijk, "de vuurtoren" wordt gerespecteerd; de rooilijn van de nieuwbouw moet terugvallen zodat de vuurtoren vanaf de boulevard beter zichtbaar wordt;

-  de onderbouw moet aan de zijde van de Koningin Wilhelmina Boulevard worden voorzien van een uitnodigende plint met publieksfuncties, welke vanaf de boulevard toegankelijk zijn. Functies welke in strijd zijn met de gewenste levendigheid en transparantie zoals wonen, kantoren, parkeren en opslag worden in het bestemmingsplan uitgesloten. Deze voorwaarde geldt niet voor de beoogde kantoor-, expeditie- en opslagfuncties aan de zijde van het Schuitengat. Voor de zijde van het Vuurtorenplein geldt het uitgangspunt van een levendige plint met publieksfuncties alsmede woonfuncties;

- het parkeren moet onder het maaiveld worden opgelost. Het bouwplan moet, behoudens de plint voor publieke voorzieningen, doorzichten mogelijk maken vanaf de achterliggende gebieden naar de Koningin Wilhelmina Boulevard. Derhalve geen gesloten bouwblok, maar een opdeling van de bebouwing in twee of meer los van elkaar staande bouwblokken met een eigen identiteit. De positionering van de bouwblokken dient zodanig te worden gekozen dat het gevoel onderscheidenlijk de beleving van een massale bebouwing vanaf de land- en zeezijde wordt voorkomen. Aan de zijde van de Parallel Boulevard ligt het dak van de parkeergarage met binnentuin op maximaal 1.50 m boven het aangrenzende trottoirniveau.

- het Schuitengat krijgt ter plaatse van de Koningin Wilhelmina Boulevard een verbijzonderde afronding;

- de nieuwbouw wordt alzijdig ontworpen. De zijde aan de Parallel Boulevard wordt kwalitatief hoogwaardig afgewerkt met zoveel mogelijk een duin gevoel. Voor het bouwprogramma tussen het Schuitengat en de vuurtoren, met een totale omvang van maximaal 25.000 m2, gelden de volgende uitgangspunten:

• ca. 5.000 m2 voor horeca en overige niet-wonen gerelateerde functies;

• ca. 20.000 m2 voor woonappartementen.

De m2 bebouwd bruto vloeroppervlak welke ontstaan als gevolg van een

eventuele overkapping van de beoogde binnentuin op de hoek Koningin Wilhelmina Boulevard/Schuitengat ten behoeve van hotelfuncties, blijven in deze berekening buiten beschouwing.

- Uitgangspunt is een in bouwhoogte gevarieerde skyline, waarbij de hoogte van de vuurtoren (26 m torenhoogte) richtinggevend is. Gemeente en initiatiefnemer zetten voor de beoogde ontwikkeling in op een hoog ambitieniveau, waarbij ten aanzien van de bouwhoogte een logische relatie wordt gelegd tussen enerzijds de als iconisch beleefde waarde van de vuurtoren en anderzijds de toekomstige vormgeving van het Hotel Oranje en wel zodanig ambitieus vormgegeven dat daarmee de realisering van maximaal 7 bouwlagen, bovenop een levendige plint, in het zuidelijke bouwblok in stedenbouwkundig en architectonisch wordt gerechtvaardigd. Het thans voorliggende bouwplan wordt hiertoe door de initiatiefnemer opgewerkt en verder verrijkt.

Maximale bouwhoogte

• Voor het noordelijk bouwdeel aan de zijde van de vuurtoren: een maximale bouwhoogte van 24 m bestaande uit een levendige plint op de begane grond en daarboven maximaal 5 (woon)lagen. In geval de initiatiefnemer kiest voor een (niet voor bewoning bestemde) schuine kap op dit bouwdeel gelden in afwijking van het voorgaande de volgende maten: een maximale goothoogte van 22 m en een maximale bouwhoogte van 26 m.

• Het centrale bouwdeel: een maximale bouwhoogte van 26 m bestaande uit een levendige plint op de begane grond en daarboven maximaal 6 (woon)lagen. In geval de initiatiefnemer kiest voor een (niet voor bewoning bestemde) schuine kap op dit bouwdeel gelden in afwijking van het voorgaande de volgende maten: een maximale goothoogte van 26 m en een maximale bouwhoogte van 30 m.

• Het zuidelijk bouwdeel: een maximale goothoogte van 28 m en een maximale bouwhoogte van 33 m, bestaande uit een levendige plint op de begane grond, daarboven maximaal 7 (woon)lagen + een niet voor bewoning bestemde gesloten schuine kap waarmee overige bouwdelen en technische installaties aan het zicht worden onttrokken. Het uitnutten van de maximale ontwikkelingscapaciteit is hierbij geen doel op zich, maar moet op overtuigende wijze dienend blijken ter ondersteuning van een kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling. Het bestemmingsplan kent geen vrijstellingsregeling om af te wijken van de maximale maatvoering ten aanzien van goot- en bouwhoogten en/of het maximaal te realiseren bouwvolume. De peilmaten zoals deze worden gehanteerd in het (voorontwerp)bestemmingsplan zijn uitgangspunt bij de bepaling van bouwhoogten. Peil 10.28 m + N.A.P.

22.4.    In de Omgevingsvisie Noordwijk 2030, vastgesteld door de raad op 12 oktober 2017, staat: "Wij vinden dat de afwisseling in bouwhoogtes een aantrekkelijk dynamisch beeld opleveren van de Koningin Wilhelmina Boulevard. Daarmee verschilt Noordwijk essentieel met andere kustplaatsen als Knokke, Oostende en Nice. Daar wordt één bouwhoogte aangehouden die een monotone indruk oplevert. Wij streven daarom naar een in hoogte gevarieerde skyline van de Koningin Wilhelmina Boulevard: ieder gebouw verschilt duidelijk van hoogte met de buren. Om de schaal van de Koningin Wilhelmina Boulevard zoveel mogelijk te laten aansluiten bij het dorpse karakter van Noordwijk aan Zee, willen we de bouwhoogte wel begrenzen. We laten ons daarbij leiden door de hoogte van het meest authentieke en beeldbepalende gebouw aan de Koningin Wilhelmina Boulevard: de vuurtoren. De top van de vuurtoren is richtinggevend voor de bouwhoogte van de skyline van de Koningin Wilhelmina Boulevard.

Door een zorgvuldige uitwerking per bouwplan van dit uitgangspunt (afwisseling in bouwhoogte, waarbij de top van de vuurtoren richtinggevend is) blijft er ook op langere termijn een aantrekkelijke variëteit tussen hogere en lagere gebouwen. Ter behoud van de beleving van de vuurtoren moeten de gebouwen direct naast de vuurtoren lager zijn dan de top van de vuurtoren. Ook moet het zicht op de vuurtoren zoveel mogelijk behouden blijven. Dit vraagt dus maatwerk per bouwplan, zoals dat bij het plan voor de Hotels van Oranje op dit aspect al is toegepast. Dit uitgangspunt moet ruimte geven om in goed overleg tot een hoogwaardige ontwikkeling van deze hele boulevard te komen. Voor de gewenste uitstraling blijft het huidige Beeldkwaliteitsplan functioneren, met als trefwoorden allure en topkwaliteit "(‘De Noordwijkse Stijl’)".

22.5.    Zoals hiervoor in 8.2 is overwogen is gekozen voor een op NAP gebaseerd peil. De raad stelt dat hij heeft gekozen voor een op NAP gebaseerd peil om misverstanden over hoogten te voorkomen. In een gebied waar het maaiveld varieert en er binnen het plangebied op korte afstand een verval is van 4 m is een op NAP geënt peil volgens de raad duidelijk. Gelet op de publiekelijk gevoerde discussie over bouwhoogten aan de Koningin Wilhelmina Boulevard - zoals beschreven in het rapport "Onderzoeksrapport Boulevard discussie" van 6 oktober 2015 - en het grote belang dat daarbij aan de hoogte van de vuurtoren wordt gehecht, is het NAP peil ter plaatse van de vuurtoren gekozen. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat de regeling over het peil duidelijk is om op objectieve wijze de te hanteren hoogtes vast te stellen.

Het betoog faalt.

22.6.    De raad heeft toegelicht dat langs de boulevard een gevarieerde bouwhoogte gewenst is, waarbij de bouwhoogte van de vuurtoren richtinggevend is. Hij acht het wenselijk dat in een hoogdynamische omgeving als van Noordwijk hoge bebouwing kan worden opgericht. Het argument dat niet hoger gebouwd kan worden dan was toegestaan op grond van het vorige bestemmingsplan, kan volgens de raad geen stand houden, omdat dit stedelijke vernieuwing in de weg zou staan. De raad stelt dat met het oog op het behoud van het landschap, binnenstedelijke ruimte gevonden moet worden voor ontwikkelingen. Dit kan volgens hem goed door op bepaalde plekken te kiezen voor hoogbouw. De raad heeft ter zitting toegelicht dat met het plan niet wordt beoogd te voorzien in doorzichten op straatniveau, maar wordt beoogd om "lucht en ruimte" te bewerkstelligen door niet te voorzien in een aaneengesloten bouwmassa. De Afdeling is van oordeel dat de raad voldoende heeft toegelicht waarom het voorliggende plan dat voorziet in ongeveer 25.000 m2 aan bebouwing aanvaardbaar is. Voorts heeft hij gemotiveerd aangegeven welke stedenbouwkundige keuzes ten grondslag liggen aan het plan. De Afdeling is voorts van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met het beleid in de Omgevingsvisie Noordwijk 2030.

Het betoog faalt.

22.7.     De raad stelt zich op het standpunt dat de parkeergarage een ondergronds bouwwerk is, ook al steekt dit deels boven het maaiveld uit. Hij stelt dat dit een gevolg is van het hoogteverschil tussen de Koningin Wilhelmina Boulevard en de Parallel Boulevard. De raad merkt overigens op dat het bestemmingsplan niet de maat van 1,5 m boven maaiveld kent, maar een maat van maximaal 2,5 m onder peil (10,28 m +NAP). Dat heeft als effect dat alleen op het diepste punt van de Parallel Boulevard de parkeergarage 1,5 m boven het maaiveld uitsteekt. Voor het overige zal dit minder zijn. Bijvoorbeeld ter plaatse van de hoek Schuitengat/Parallel Boulevard steekt de parkeergarage ongeveer 0,8 m boven het maaiveld uit, omdat het maaiveld daar op ongeveer 7 m +NAP ligt. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de regeling voor de parkeergarage, die is neergelegd in artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder d, van de planregels, toereikend is. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat deze planregel niet had mogen worden vastgesteld.

Het betoog faalt.

22.8.    De woningen van [appellant sub 3] en anderen zijn gelegen aan het Vuurtorenplein, de Parallel Boulevard, de Golfweg, de Witte de Withstraat, de Quarles van Uffordstraat en de Jan van Henegouwenweg. Voor het gedeelte van Hotel Oranje golden op grond van het vorige plan diverse bouwhoogten tot 18 m. Als gevolg van het plan en omgevingsvergunning komt er aan de zijde van de Parallel Boulevard één verdieping bovenop en geldt een maximum bouwhoogte van 24 m. Voor het gebied tussen het Schuitengat en het Vuurtorenplein waren bouwvolumes opgenomen die in bouwhoogte varieerden van 13 á 14 m voor de beide midden-locaties en van 15,6 m voor het bouwvolume dat grenst aan het Schuitengat. Als gevolg van het voorliggende plan bedraagt de bouwhoogte van het noordelijke appartementencomplex maximaal 26 m. De bouwhoogte van het zuidelijk appartementencomplex is 33 m met een goothoogte van maximaal 29,2 m. De voorheen geldende regeling voor het gedeelte aan de Jan van Henegouwenweg bevat een goot- en bouwhoogte van 12 m. De maximale goot- en bouwhoogte als gevolg van het voorliggende plan zijn onderscheidenlijk 9 m en 11 m met enkele accenten tot 12,5 m hoog. Voorts kan langs de Parallel Boulevard een parkeergarage worden opgericht die 1,5 m uitsteekt boven het maaiveld. Vaststaat dat het uitzicht van [appellant sub 3] en anderen hierdoor zal worden beïnvloed. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een in het licht van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare aantasting van het uitzicht. Hierbij is van belang dat geen recht op een onveranderd uitzicht bestaat. De raad heeft voorts in aanmerking kunnen nemen dat in de omgeving van het plangebied reeds sprake is van een bebouwde omgeving met bebouwingshoogtes en een  bebouwingsdichtheid van een zodanige omvang en intensiteit dat de nieuwbouw in de omgeving past.

Het betoog faalt.

Bezonning

22.9.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat niet wordt voldaan aan de zogenaamde strenge TNO-norm van minimaal 3 zonuren per etmaal in de periode van 21 januari tot en met 22 november. Zij betogen voorts dat de vermindering van zonlicht zwaarder meegewogen had moeten worden.

22.10.    De Afdeling is van oordeel dat de raad zich, mede op basis van het bezonningsonderzoek, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen  dat het plan niet leidt tot onevenredige schaduwhinder voor de woningen van [appellant sub 3] en anderen. Hierbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat uit het bezonningsonderzoek volgt dat door de ontwikkelingen weliswaar verschillen in de bezonningssituaties zullen optreden, maar dat uitsluitend schaduwwerking optreedt in de namiddag en avond. Het deskundigenbericht bevestigt deze conclusie. Verder heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat in een stedelijke omgeving andere eisen mogen worden gesteld aan lichtinval en bezonning dan in een minder bebouwde omgeving. Ook heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat het verschil met de bebouwingsmogelijkheden in het vorige bestemmingsplan gering is. Ten slotte is van belang dat voor het aantal zonuren per dag in een woning in beginsel de zogenoemde lichte TNO-norm als uitgangspunt is gehanteerd. Deze norm gaat uit van minimaal twee bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. Uit de bezonningsstudie blijkt dat voor alle woningen aan de lichte TNO-norm wordt voldaan en dat voor de meeste woningen ook kan worden voldaan aan de strenge TNO-norm van minimaal drie zonuren per dag in de periode 21 januari tot en met 22 november. Gelet hierop is de vermindering van zonlicht niet van een zodanige aard en omvang dat daaraan door de raad een zwaarder gewicht had moeten worden toegekend.

Het betoog faalt.

Verkeer

23.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat geen in- en uitrit van het hotel moet worden gemaakt op de Parallel Boulevard recht tegenover woningen. Zij wijzen erop dat in de bestaande situatie op drukke dagen reeds verkeersopstoppingen voor hun woningen ontstaan. Als daar dagelijks nog  vrachtauto’s en auto’s vanuit de parkeerkelder bij komen, wordt de akoestische situatie volgens hen onhoudbaar uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

23.1.    De raad stelt dat in de voorheen geldende planologische situatie ook een ondergrondse parkeergarage gebouwd zou mogen worden en zou op meerdere plekken een in- en uitrit voor een dergelijke garage en voor het laden en lossen mogen worden gemaakt. In planologisch opzicht is de situatie nu verbeterd door het beperken van de locaties waar in- en uitritten mogen lopen. Deze nieuwe regeling biedt derhalve meer zekerheid en borging, dan het voorheen geldende planologische regime. Uit de omgevingsvergunning blijkt eveneens dat de feitelijke uitrit op dezelfde locatie komt als de huidige uitrit van het parkeerterrein en gesitueerd is tussen de tegenoverliggende woningen aan de Parallel Boulevard 308 en 310.

23.2.    Blijkens de verbeelding is aan de gronden tegenover de woningen aan de Parallel Boulevard 308 en 310 de bestemming "Gemengd - 3" toegekend. Aan deze gronden is niet de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - op- en afrit uitgesloten" toegekend.

Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder i, van de planregels luidt: "ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - op- en afrit uitgesloten’ is een op- en/of afrit vanaf de openbare weg naar het eigen terrein of vice versa niet toegestaan."

23.3.    Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat het vorige plan ook voorzag in de mogelijkheid een uitrit te realiseren tegenover de woningen aan de Parallel Boulevard 308 en 310, overweegt de Afdeling dat in het kader van het nu voorliggende plan alle betrokken belangen behoren te worden afgewogen, waarbij wordt bezien in hoeverre het plandeel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Vaststaat dat de raad de geluidbelasting ten gevolge van de uitrit tegenover de woningen aan de Parallel Boulevard 304 t/m 310 niet heeft beoordeeld, zodat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

23.4.    Gelet op de nadere motivering op inhoudelijke gronden die de raad in de reactie op het deskundigenbericht en ter zitting naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.

23.5.    Naar aanleiding van het deskundigenbericht is alsnog onderzocht of kan worden voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit. Dit betreft het onderzoek "Geluid in de (woon)omgeving ten gevolge van verkeersbewegingen gerelateerd aan Hotels van Oranje te Noordwijk" van Peutz van 6 maart 2019. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat - met uitzondering van het geluid van enkele bussen en vrachtwagens in de avond- en nachtperiode - voldaan kan worden aan de eisen uit het Activiteitenbesluit. Er kan ook worden voldaan aan het vereiste binnenniveau van de woningen van 35 dBA, uitgaande van minimaal 20 dB demping door de gevels, zoals ook is voorgeschreven in artikel 3.2 van het Bouwbesluit. Naar het oordeel van de Afdeling is niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat in verband met het geluid van bussen en vrachtwagens in de avond- en nachtperiode maatwerkvoorschriften of hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld en dat hij zo nodig ook hiertoe zal besluiten. De Afdeling acht dit toereikend. Gelet hierop is aannemelijk dat een overschrijding van de geluidnormen kan worden voorkomen.

24.    [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat uit de planregel in artikel 3, lid 3.3.4, onder c, van het bestemmingsplan zoals dat gewijzigd is vastgesteld bij besluit van 16 april 2019, ten onrechte niet voortvloeit dat moet worden gemonitord of wordt voldaan aan de geldende geluidnormen.

24.1.    Blijkens de verbeelding is aan de gronden in de nabijheid van [locatie 1] de bestemming "Gemengd - 3" toegekend met de aanduiding "parkeergarage".

Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder j, van de planregels luidt: "De voor ‘Gemengd - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor een bij de bestemming behorende ondergrondse parkeergarage, die tevens gebruikt mag worden t.b.v. openbaar gebruik."

Lid 3.3.2, aanhef en onder b.5. luidt: "Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt de regel dat de eigen bouwhoogte van overige bouwwerken, geen overkappingen, niet meer mag bedragen dan 3,5 m voor geluidwerende voorzieningen."

Lid 3.3.4, van het bestemmingsplan zoals dat is vastgesteld bij besluit van 5 juli 2018 luidt: "Er is in elk geval sprake van strijdig gebruik met de bestemming ‘Gemengd - 3’ indien niet voldaan wordt aan de volgende zaken:

a. het aantal parkeerplaatsen dat nodig is voor de parkeerbehoefte die met bijlage 1 van deze regels kan worden vastgesteld voor het gebruik van de in lid 3.3.1 a t/m d genoemde functies, dient te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden in de parkeergarage zoals genoemd in lid 3.1 onder j. Indien de parkeergarage niet gebruikt mag worden gelet op het bepaalde in 3.3.4 sub c. is er geen sprake van het instandhouden van de parkeerplaatsen zoals bedoeld in dit sublid.

[…]."

24.2.    Lid 3.3.4, onder c, van het bestemmingsplan zoals dat gewijzigd is vastgesteld bij besluit van 16 april 2019, luidt: "het gebruik van de parkeergarage onder 3.3.4 sub a. is uitsluitend toegestaan indien een kierdichte geluidwerende voorziening met een hoogte van ten minste 2 meter en een massa van tenminste 10 kg/m2 ter plaatse van het scherm zoals weergegeven in bijlage 1 uit het geluidsrapport van bijlage 15 van de toelichting, gerealiseerd en in stand wordt gehouden ten behoeve van en zolang een bestemming die geluidgevoelige functie toelaat, op het perceel [locatie 1] geldt.

24.3.    De raad stelt dat de voorwaardelijke verplichting in artikel 3, lid 3.3.4, aanhef en onder c, van de planregels, zoals dit is vastgesteld bij het besluit van 16 april 2019 waarborgt dat wordt voldaan aan de richtwaarde van maximaal 50 dB(A) volgens de VNG-Brochure "Bedrijven en milieuzonering" en de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit. Indien niet wordt voldaan aan de normen in het Activiteitenbesluit kan worden verzocht om handhaving. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 3, lid 3.3.4, aanhef en onder c, van de planregels, zoals dit is vastgesteld bij het besluit van 16 april 2019 gebrekkig is geformuleerd. Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het scherm geen afdoende akoestische bescherming biedt en bestaat geen verplichting om in de planregels op te nemen dat moet worden gemonitord of wordt voldaan aan de geldende geluidnormen.

Het betoog faalt.

24.4.    Het beroep van [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit van 16 april 2019 is ongegrond.

24.5.    Nu de rechtsgevolgen van het besluit van 16 april 2019 in stand blijven, is het besluit van 5 juli 2018 in zoverre vervangen door het besluit van 16 april 2019. Daarom komt aan het besluit van 5 juli 2018 in zoverre geen betekenis meer toe. Onder deze omstandigheden, en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 3] en anderen geen belang meer hebben bij een inhoudelijke bespreking over hun beroepsgrond dat het aanwezige scherm op het perceel [locatie 1] geen afdoende akoestische bescherming biedt, voor zover deze grond is gericht tegen het besluit van 5 juli 2018.

Parkeren

25.    [appellant sub 3] en anderen betwijfelen of het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. In dit verband betogen zij dat bij de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte rekening is gehouden met een bestaand tekort van 58 parkeerplaatsen, in die zin dat dit aantal parkeerplaatsen in  mindering is gebracht bij het berekenen van de parkeerbehoefte. Verder betogen zij dat bij de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte is uitgegaan van het nettovloeroppervlak (hierna: nvo) in plaats van het brutovloeroppervlak (hierna: bvo). Bovendien, zo stellen zij, is het nvo onjuist berekend. Hiertoe stellen zij dat ook bij het nvo alle ruimtes, met uitzondering van trapgaten en liftschachten, moeten worden opgeteld. Dit is niet gebeurd, waardoor ten onrechte een te lage parkeerbehoefte is berekend. [appellant sub 3] en anderen hebben een berekening gemaakt waaruit blijkt dat de parkeerbehoefte 899 parkeerplaatsen bedraagt. Verder betogen zij dat de realisering en instandhouding van 150 tot 200 openbare parkeerplaatsen onvoldoende is verzekerd. Voorts is onduidelijk of de 700 m² binnentuin is meegenomen bij het berekenen van de parkeerbehoefte en is onduidelijk of de parkeerbehoefte in verband met de openbare plint voldoende is meegenomen.

25.1.    Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder j, van de planregels luidt: "De voor Gemengd - 3" aangewezen gronden zijn bestemd voor: een bij de bestemming behorende ondergrondse parkeergarage, die tevens gebruikt mag worden t.b.v. openbaar gebruik."

Lid 3.3.4, aanhef en onder a, luidt: "het aantal parkeerplaatsen dat nodig is voor de parkeerbehoefte die met bijlage 1 van deze regels kan worden vastgesteld voor het gebruik van de in lid 3.3.1 a t/m d genoemde functies, dient te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden in de parkeergarage zoals genoemd in lid 3.1 onder j. Indien de parkeergarage niet gebruikt mag worden gelet op het bepaalde in 3.3.4 sub c. is er geen sprake van het instandhouden van de parkeerplaatsen zoals bedoeld in dit sublid."

Lid 3.3.4, aanhef en onder b, luidt: "indien de parkeergarage, zoals genoemd in lid 3.1 onder j, gebouwd wordt om te voldoen aan het gestelde onder a, dan wordt boven op het aantal parkeerplaatsen bedoeld onder a. een zodanig aantal extra parkeerplaatsen aangelegd, dat het totaal aantal parkeerplaatsen binnen de bestemming minimaal 500 bedraagt. Deze extra parkeerplaatsen dienen te worden aangelegd in de parkeergarage zoals genoemd in lid 3.1 onder j en zijn mede bedoeld om te voorzien in de parkeerbehoefte van eventuele toekomstige functiewijzigingen en/of bouwplannen binnen het plangebied;"

Lid 3.3.4, aanhef en onder c, luidt: "het gebruik van de parkeergarage onder 3.3.4 sub a. is uitsluitend toegestaan indien een geluidswerende voorziening gerealiseerd en in stand wordt gehouden ten behoeve van en zolang een bestemming die een geluidgevoelige functie toelaat, op het perceel [locatie 1] geldt;"

Artikel 10, lid 10.2, van de planregels luidt: "a. een bouwwerk waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.

b. bij verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van bijlage 1 bij deze regels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat een bestaand parkeertekort niet hoeft te worden gecompenseerd.

c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie."

25.2.    In de plantoelichting staat dat door middel van een parkeerbalans de verschuivingen  in de parkeerbehoefte en de parkeercapaciteit inzichtelijk zijn gemaakt. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de nota "Parkeren en Stallen Noordwijk 2013".

In de nota "Parkeren en Stallen Noordwijk 2013" staat dat afwijken van de parkeereis mogelijk is, indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Het is dan aan de initiatiefnemer om aan te tonen op grond waarvan dat zou moeten gebeuren. Mogelijke argumenten zijn: uitzonderlijke gebieden en situaties of de introductie van speciale maatregelen om automobiliteit te verminderen. Een andere mogelijkheid is dat het om een functie gaat die in het CROW niet voorzien is. Het college van burgemeester en wethouders heeft mandaat om een gewijzigde parkeereis op te leggen of, in uitzonderlijke gevallen, vrijstelling te verlenen.

25.3.    In de Parkeerbalans van 20 november 2017, opgenomen als bijlage 12 bij de plantoelichting, staat dat in afwijking van de precies vastgestelde normen in de "Nota Parkeren en Stallen 2013" is gekozen voor een berekening van de parkeerbehoefte, waarbij:

- de behoefte voor appartementen, hotelkamers en congreszalen wordt berekend overeenkomstig de "Nota Parkeren en Stallen 2013";

- voor de openbaar toegankelijke horeca (restaurant en bar/café) de berekening wordt gebaseerd op de feitelijke ‘verblijfs’- en gebruiksoppervlakte plus de keukens;

- niet-openbare horeca wordt deels meegerekend;

- ondersteunende en algemene ruimtes (uitloopruimtes bij congreszalen, lobby’s, gangen, toiletgroepen, liften, opslag, kantoren, personeelsruimtes, enzovoort) worden niet meegenomen bij de berekening;

- er wordt direct met verschil in functies gerekend.

25.4.    In de plantoelichting staat dat voor de ontwikkelingen aan de Jan van Henegouwenweg de verschuiving in de parkeerbehoefte inzichtelijk is gemaakt. Er is op basis van de normen in de "Nota Parkeren en Stallen 2013" een parkeerbehoefte berekend voor de appartementen van 47 parkeerplaatsen. Vermeld is dat onder het appartementengebouw wordt voorzien in een niet openbare parkeergarage met een capaciteit van 51 parkeerplaatsen. Bovendien wordt parkeercapaciteit (niet openbaar) gerealiseerd op een binnenplaats. Deze capaciteit bedraagt 8 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte van in totaal 47 parkeerplaatsen dient in deze parkeergarage en op de binnenplaats opgevangen te worden. De capaciteit van in totaal 59 parkeerplaatsen is ruim voldoende om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.

In de plantoelichting staat dat op basis van bestaande en toekomstige oppervlakten of aantallen eenheden van functies bepaald is wat de ontwikkelingen rondom Hotel en Residence Oranje voor gevolg hebben op de parkeerbehoefte. Hieruit blijkt een toename van de parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen. Voor de 76 woningen binnen de Residence wordt rekening gehouden met 2 parkeerplaatsen per woning voor bewoners (in totaal 152 parkeerplaatsen). Deze worden binnen de parkeergarage gereserveerd. Vermeld is dat naast de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkelingen een aantal parkeerplaatsen komt te vervallen. Het betreft:

- 195 parkeerplaatsen op het bestaande parkeerterrein op maaiveldniveau;

- 2 parkeerplaatsen aan het Schuitengat;

- 5 parkeerplaatsen in de bestaande parkeergarage onder het hotel.

In de plantoelichting staat dat in de nieuw te realiseren parkeergarage 152 exclusieve parkeerplaatsen en 23 openbare parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd voor respectievelijk bewoners van de appartementen en bezoekers van de overige functies binnen Hotel en Residence Oranje en 202 bestaande parkeerplaatsen moeten worden gecompenseerd. Echter het bestaande tekort van 58 parkeerplaatsen rondom de locatie Jan van Henegouwenweg mag hiervan worden afgetrokken (de functies die deze bestaande behoefte veroorzaken komen te vervallen). Binnen de parkeergarage onder Hotel en Residence Oranje zou dan een parkeerbehoefte opgevangen moeten worden van 319 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in de realisatie van een parkeergarage met een capaciteit van 495 parkeerplaatsen. Deze capaciteit is ruim voldoende om in de parkeerbehoefte te kunnen voldoen. De parkeerbalans is sluitend, zo staat in de plantoelichting.

25.5.    De Afdeling stelt voorop dat bij de berekening van de parkeerbehoefte rekening mocht worden gehouden met een bestaand tekort van 58 parkeerplaatsen.

[appellant sub 3] en anderen hebben zelf een berekening gemaakt van de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling. [appellant sub 3] en anderen hanteren voor niet openbare horeca een parkeernorm van 11,5 per 100 m2 bvo. De raad gaat uit van een norm van 2,75 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Hierover staat in de notitie "Second opinion parkeerbalans Hotels van Oranje" van Goudappel Coffeng van 8 mei 2019: "de niet-openbare horecaruimte is ondersteunend aan de andere functies en genereert hierdoor geen extra parkeervraag. In de parkeerbalans is wel een parkeervraag voor deze functie berekend door 50% van de niet-openbare horecaruimte als congresruimte te hanteren. Hiermee wordt een extra parkeervraag - oftewel een overschatting - van de parkeerbehoefte berekend." De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de parkeervraag hiermee is onderschat.

Verder hebben [appellant sub 3] en anderen ook de parkeerbehoefte berekend van loze ruimtes met een parkeernorm van 6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Zij berekenen een parkeerbehoefte van 405 parkeerplaatsen voor de loze ruimtes (verkeersgebied/lobby, toiletten en garderobe, keukens behorend bij het hotel, opslag en expeditie en techniek). De raad heeft ter zitting toegelicht dat het niet nodig is om bij de berekening van de parkeerbehoefte rekening te houden met loze ruimtes, omdat deze geen gasten aantrekken. Naar het oordeel van de Afdeling geeft hetgeen [appellant sub 3] en anderen op dit punt hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de enkele aanwezigheid van loze ruimtes van zelfstandige betekenis is voor de berekening van de parkeerbehoefte.

Over het betoog dat onduidelijk is of de 700 m² binnentuin is meegenomen bij het berekenen van de parkeerbehoefte en onduidelijk is of de parkeerbehoefte in verband met de openbare plint voldoende is meegenomen, stelt de raad dat de binnentuin is beschouwd als erf, waar uitsluitend een overkapping mogelijk is. Voor een erf geldt geen parkeernorm. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onjuist en overweegt voorts dat uit de parkeerbalans blijkt dat de openbare functies in de plint zijn meegenomen.

In artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder j, van de planregels staat dat de ondergrondse parkeergarage tevens mag worden gebruikt ten behoeve van openbaar gebruik. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij geen voorwaardelijke verplichting heeft opgenomen die ertoe leidt dat een gedeelte van de parkeerplaatsen moet worden aangelegd ten behoeve van openbaar gebruik, omdat de parkeersituatie hier niet toe noopt. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit onjuist is. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen.

De betogen falen.

Luchtkwaliteit

26.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat niet duidelijk is of in het luchtkwaliteitsonderzoek is uitgegaan van de juiste verkeersgegevens. Zij vrezen voor een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van de woningen bij de in- en uitrit aan de Parallel Boulevard, alsmede ter plaatse van de achtertuin van het perceel Parallel Boulevard 306. Dit laatste vanwege auto’s die geparkeerd worden bij het appartementencomplex dat voorzien is aan de Jan van Henegouwenweg.

26.1.    In het deskundigenbericht staat het volgende. In het kader van het plan zijn de effecten van de verkeersbewegingen op het terrein van Residence Oranje, de in- en uitrit van de beoogde parkeervoorziening en de Parallel Boulevard onderzocht (zie de memo van 31 mei 2018 van RHO Adviseurs voor leefruimte). Het rapport geeft aan dat het onderzoek is uitgevoerd met het model STACKS (Geomilieu, versie 4.30). In het luchtkwaliteitsonderzoek zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10 en PM2,5) en benzeen ter hoogte van de gevels van de woningen Parallel Boulevard 302, 304, 306, 308, 314 en 316, Golfweg 37 en [locatie 1] berekend. Deze woningen staan op korte afstand tot de in- en uitrit tot de parkeergarage. In navolging van de raad wordt in het deskundigenbericht vastgesteld dat de berekeningen in het luchtkwaliteitsonderzoek tot op zekere hoogte zijn uitgevoerd als worstcase. Zo is uitgegaan van het rekenjaar 2016, hetgeen als worstcase kan worden beschouwd omdat de emissies ten gevolge van het verkeer in de toekomst zullen dalen door schonere auto’s. Verder is in het onderzoek het uitgangspunt gehanteerd dat het verkeer ter plaatse van de in- en uitrit 100 % stagneert gedurende de gehele dag-, avond- en nachtperiode.

In het deskundigenbericht staat verder dat in het luchtkwaliteitsonderzoek van 31 mei 2018 evenwel is voorbijgegaan aan vertrekkende vrachtwagens en bussen op de uitrit aan de Parallel Boulevard, afkomstig van Residence Oranje. Naar aanleiding van vragen van de STAB, heeft RHO Adviseurs voor leefruimte namens verweerder een aanvullende berekening uitgevoerd, inclusief 15 vrachtwagens en 3 bussen per etmaal (zie bijlage STAB-3.1). In het deskundigenbericht wordt vastgesteld dat het toevoegen van vrachtwagens en bussen geen verhoging geeft van de eerder berekende waarden (zie tabel op bladzijde 2, memo 31 mei 2018). Verder wordt vastgesteld dat de concentraties van de relevante luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van de bovengenoemde beoordelingspunten, beduidend lager liggen dan de hiervoor geldende grenswaarden. In hoofdstuk 3 van het deskundigenverslag is vastgesteld dat de verkeersintensiteit op de Parallel Boulevard niet is onderschat. In het luchtkwaliteitsonderzoek is van dezelfde intensiteiten uitgegaan. Al met al wordt in navolging van de raad in het deskundigenbericht, gezien de berekende concentraties en de betrekkelijk geringe verkeersaantrekkende werking van het plan (netto toename 427 motorvoertuigen per etmaal), geen aanleiding gezien voor de vrees dat grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden zullen worden.

Voor wat betreft de vrees van [appellant sub 3] en anderen voor verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van de achtertuin van het pand Parallel Boulevard 306, wordt in het deskundigenbericht het volgende opgemerkt. Het plan voorziet in acht parkeerplaatsen op een binnenplaats, belendend aan deze achtertuin. Dit parkeerterrein is ontsloten via de Golfweg. Het parkeerterrein is omgeven door bestaande bebouwing die het plan mogelijk maakt. Het plan voorziet in een appartementencomplex met maximaal drie bouwlagen aan de Jan van Henegouwenweg. Gezien het geringe aantal parkeerplaatsen op deze locatie, bestaat geen aanleiding voor de vrees dat de grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden zullen worden, ook al wordt verdunning van luchtverontreinigende stoffen enigszins beperkt door de aanwezige bebouwing.

De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat het aspect luchtkwaliteit desondanks een  belemmering vormt voor de vaststelling van het plan.

Het betoog faalt.

Grondwater

27.    [appellant sub 3] en anderen menen dat de gevolgen van de aanleg van de parkeergarage aan de Parallel Boulevard en onder het Jan van Henegouwen-deelplan voor de grondwatersituatie onvoldoende zijn onderzocht. Zij geven aan dat er in de huidige situatie al sprake is van problemen met grondwater en rioleringen bij hevige regenbuien. Daarbij merken ze op dat door de aanleg van een nieuwe waterkering in de duinen het grondwaterniveau veel hoger is geworden. [appellant sub 3] en anderen menen dan ook dat door de aanleg van nog meer ondergrondse objecten, de balans in het grondwaterniveau opnieuw zal worden verstoord.

27.1.    De raad stelt dat uit de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan, is gebleken dat met aanvullende maatregelen de ondergrondse constructie gerealiseerd kan worden zonder dat dit de grondwaterstroming beïnvloedt.

27.2.    In het deskundigenbericht staat het volgende: "het plangebied van het bestemmingsplan "Hotel en Residence van Oranje" ligt direct achter de zeekering die ter hoogte van de Koningin Wilhelmina Boulevard ligt. In het kader van het project "Dijk in duin" is deze kering in 2008 versterkt door het aanbrengen van een waterkerende dijkconstructie in het voorliggende duin. Op een diepte van ongeveer 0 m + NAP ligt in de bodem een ondoorlatende kleilaag. Het ondiepe grondwater dat op het hoger gedeelte van Noordwijk aan Zee infiltreert werd oorspronkelijk zowel in westelijke als oostelijke richting over deze kleilaag afgevoerd. Als gevolg van de aanleg van de dijkconstructie in het duin is de grondwaterstroming richting zee sindsdien belemmerd, waardoor de grondwaterstanden in Noordwijk aan Zee verhoogd zijn. Dit heeft grondwateroverlast tot gevolg die zich met name manifesteert door ondergelopen kelders in het zuidelijk gedeelte van Noordwijk aan Zee, buiten het plangebied. Als compenserende maatregel is er tussen 2008 en 2012 drainage aangebracht in de Koningin Wilhelmina Boulevard. Deze werkt echter niet naar behoren, waardoor de grondwaterstand verhoogd blijft. In het toelichtende gesprek heeft de gemeente aangegeven dat er een opgave ligt om de effecten van het project "Dijk in duin" teniet te doen. Dit moet gebeuren door de aanleg van een drainage in de Parallel Boulevard. Tegelijkertijd moet deze drainage ook berekend zijn op de extra hemelwaterafvoer als gevolg van de toenemende intensieve regenval (klimaatadaptief) en het veranderende rioleringsbeleid om het hemelwater niet meer via de riolering af te voeren maar ter plaatse te infiltreren of te bergen."

27.3.    Het plan voorziet onder meer in het aanbrengen en verdiepen van ondergrondse parkeerkelders in de plandelen Jan van Henegouwen, uitbreiding Hotel van Oranje en Residence Oranje. Deze plandelen hebben in het bestemmingsplan de dubbelbestemming "Waterstaat - Ondergrondsbouwen".

Artikel 2, lid 2.7, van de planregels luidt: "verticale bouwdiepte van een bouwwerk is het laagste punt van het bouwwerk, met inbegrip van de fundering van een bouwwerk en met uitzondering van ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk en heipalen, gemeten in NAP-hoogte."

Artikel 8, lid 8.1, luidt: "De voor ‘Waterstaat - Ondergrondsbouwen’ aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

a. het behoud van een evenwichtig grondwatersysteem;

b. het voorkomen van onevenredige grondwateroverlast."

Lid 8.2 luidt: "Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd waarbij geldt dat de verticale bouwdiepte van (ondergrondse) bouwwerken niet lager mag zijn dan de verticale bouwdiepte zoals op de verbeelding met ‘verticale bouwdiepte (m)’ is aangegeven."

Lid 8.3 luidt: "Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 8.2, ten einde een verticale bouwdiepte van (ondergrondse) bouwwerken toe te staan, die lager is dan de verticale bouwdiepte zoals op de verbeelding met ‘verticale bouwdiepte (m)’ is aangegeven indien:

a. uit een specifiek grondwateronderzoek is gebleken dat dit niet leidt tot een verstoring van het grondwater systeem;

b. uit een specifiek grondwateronderzoek is gebleken dat dit niet leidt tot grondwateroverlast in het nog te bouwen bouwwerk."

27.4.    Voor het plandeel aan de Jan van Henegouwenweg gelden op basis van het voorliggende bestemmingsplan bouwdiepten van 4 m + NAP en

4,5 m+ NAP. De beoogde keldervloer van de parkeerkelder aan de Jan van Henegouwenweg ligt op 3,7 m + NAP. Dit is lager dan op basis van het bestemmingsplan is toegestaan.

Voor de plandelen die voorzien in de uitbreiding van Hotel Oranje en Résidence Oranje gelden op basis van het voorliggende bestemmingsplan bouwdiepten van 3 m+NAP en 3,5 m + NAP. In de omgevingsvergunning is voor het plandeel dat voorziet in Hotel Oranje gesteld dat de keldervloer op een diepte ligt die past binnen het bestemmingsplan, met uitzondering van de liftschacht, die als ondergeschikt onderdeel van het bouwwerk beschouwd wordt. Desgevraagd heeft de gemeente aangegeven dat de bestaande kelder onder Hotel Oranje enigszins vergroot, maar niet verdiept wordt. De diepte van deze bestaande kelder ligt op circa 3,6 m tot 3,8 m + NAP. Dit past binnen het bestemmingsplan.

Voor het plandeel dat voorziet in Résidence Oranje is in de omgevingsvergunning eveneens gesteld dat de keldervloer op een diepte ligt die past binnen het bestemmingsplan, met uitzondering van de liftschachten, die als ondergeschikt onderdeel van het bouwwerk beschouwd worden. In de aanvullende notitie van 11 januari 2019 is echter aangegeven dat dit niet juist is. De bovenkant van de keldervloer in het plandeel dat voorziet in  Résidence Oranje ligt op 0.85 m + NAP. Dit is lager dan op basis van het bestemmingsplan is toegestaan.

Zoals blijkt uit artikel 8, lid 8.3, van de planregels, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de maximale bouwdiepte, mits uit een specifiek grondwateronderzoek is gebleken dat dit niet leidt tot een verstoring van het grondwatersysteem of tot grondwateroverlast in het nog te bouwen bouwwerk. In het voorliggende plan heeft deze voorwaarde met name betrekking op de Jan van Henegouwenweg en Residence Oranje.

27.5.    In het deskundigenbericht staat het volgende. Met de ontwikkeling van Hotel Oranje en Résidence Oranje zijn er twee effecten met betrekking tot het grondwater te verwachten:

- een barrièrewerking voor de horizontale grondwaterstroming door de aanleg van ondergrondse bouwwerken op een grotere diepte dan voorheen. Hierdoor ontstaat een verhoogde grondwaterstand (opstuwing) bovenstrooms van de gebouwen en een verlaagde grondwaterstand benedenstrooms van de gebouwen.

- na realisering van het plan zal de hemelwaterafvoer van het verhard oppervlak in het plangebied niet meer aangesloten zijn op de riolering. Het hemelwater zal ter plaatse infiltreren in de bodem (of naar een infiltratievoorziening geleid worden) waardoor de grondwaterspiegel zal stijgen.

27.6.    In het deskundigenbericht staat: "In 2015 is door Fugro een geohydrologische effectstudie uitgevoerd naar de barrierewerking van de parkeerkelder onder de nieuwbouw van Hotel Oranje. Wareco heeft in 2015 een second opinion van dit onderzoek uitgevoerd en de uitgangspunten ten aanzien van het doorlaatvermogen en afsluiting van de toplaag door aanleg van de kelder in twijfel getrokken. Bovendien was ondertussen het ontwerp van de parkeerkelder gewijzigd, waarbij met name het aanlegniveau van de kelder ter plaatse van het plandeel voor Residence Oranje is aangepast. Daarom heeft Wareco nieuwe berekeningen van de barrièrewerking van de nieuwe parkeerkelder in het plandeel Résidence Oranje gemaakt en deze gerapporteerd in de notitie van 8 november 2016. Het rapport van Fugro is toch als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd, omdat de bevindingen van Fugro ten aanzien van de bodemopbouw door Wareco als zodanig zijn overgenomen.

Voor het plandeel aan de Jan van Henegouwenweg is door Wareco een aparte notitie over de te verwachten grondwatereffecten opgesteld: Grondwatereffecten nieuwbouw Jan van Henegouwenweg te Noordwijk van 21 juli 2016.

In deze onderzoeken heeft Wareco aan de hand van het grondwatermodel voor de gemeente Noordwijk de grondwaterstandsverandering als gevolg van de uitbreiding met ondergrondse parkeerkelders onderzocht."

27.7.    Verder staat in het deskundigenbericht het volgende: "voor de situatie waarbij de grondwaterstandsverhoging als gevolg van het project "Duin in dijk" teniet is gedaan door de drainage in de Koningin Wilhelmina Boulevard en een infiltratievoorziening in de Parallel Boulevard, heeft Wareco ook het effect berekend van een grindlaag onder de parkeerkelders als mitigerende maatregel. Bij een grindlaag van 1,4 m dikte en een doorlaatbaarheid van 50 m2/dag is de grondwaterstandsverhoging van 0,35 m bovenstrooms als gevolg van de parkeerkelders volkomen gemitigeerd, blijkt uit de berekening van Wareco."

27.8.    In de omgevingsvergunning voor het plandeel dat voorziet in  Résidence Oranje, zoals gewijzigd bij het besluit van 30 april 2019, is de volgende voorwaarde opgenomen: "Onder de keldervloer dient een zand- en grindlaag van 1,4 m te worden aangebracht om te kunnen voldoen aan de bepalingen van de bestemming "Waterstaat ondergronds bouwen". Het bovenste deel moet bestaan uit grind en moet minimaal een doorlatendheid hebben van 50 m2/dag. De ruimte die ontstaat bij het verwijderen van de damwanden dient opgevuld te worden met grind, e.e.a. overeenkomstig het Wareco rapport BY04NOT20190307". In de aanvullende notitie van 11 januari 2019 heeft Wareco nader toegelicht hoe deze 50 m2 dag tot stand is gekomen. Hieruit blijkt dat Wareco heeft gerekend met k-waarden (een maat voor doorlatendheid) voor het grind van 35-40 m/dag. De reden voor deze lagere k-waarde is enerzijds voorzichtigheid (worst-case) en anderzijds dat rekening is gehouden met "vervuiling" van het grind door kleinere zand en kleideeltjes, hetgeen de k-waarde verlaagt. Een grindlaag van 1,4 m resulteert dan in een doorlaatvermogen van 1,4 m x 35 m/dag is ongeveer 50 m2/dag.

27.9.    Volgens de raad is de mitigerende werking van de grindlaag voldoende aangetoond en is voldaan aan de voorwaarde in artikel 8, lid 8.3, van de planregels dat uit een specifiek grondwateronderzoek is gebleken dat de afwijking van de verticale bouwdiepte niet leidt tot een verstoring van het grondwatersysteem of tot grondwateroverlast in het nog te bouwen bouwwerk.

27.10.    [appellant sub 3] en anderen bestrijden het standpunt van de raad. Namens hen heeft de heer J. de Vos, geotechnisch adviseur, de stukken bestudeerd. Naar aanleiding daarvan heeft hij aangegeven dat een geotechnisch advies ontbreekt met betrekking tot de haalbaarheid van de fundering en de uitvoering van het plan in zowel de uitvoeringsfase als in de uiteindelijke situatie. De complexiteit ten aanzien van de verschillende watervoerende lagen in relatie met de aan te brengen doorlatende lagen kan leiden tot verticale waterstromingen (zoet/zout water). De voorgeschreven voorzieningen ten aanzien van de uitvoering hebben een risico van  kortsluiting van de verschillende grondlagen met als effect verbinding van zout- en zoet waterlagen. Voor de fundering van de constructie zijn volgens De Vos beduidende grondverbeteringen nodig om ongelijke vervormingen te voorkomen. Ook wordt er volgens hem nog steeds uitgegaan van een situatie met een werkende drain in de Parallel Boulevard, een situatie die nu niet bestaat, alleen theoretisch getoetst is en die zich tevens nog in de planfase bevindt. De omwonenden zijn van mening dat eerst aanvullend onderzoek nodig is en ook, dat eerst bewezen moet zijn dat de drainage werkt. De omwonenden kunnen zich dan ook niet verenigen met het besluit van 30 april 2019.

27.11.    De raad en BOMO III en anderen hebben ter zitting gewezen op het onderzoek van Allnemics van 29 april 2019. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de dikte van de kleilaag beneden de onderzijde van de poeren - een ondersteuning, bedoeld om de krachten uit een bouwwerk over te dragen op de ondergrond of op de paalfundering - tenminste 1.70 m bedraagt. De aanleg van de kelder met poeren en liftputten zal volgens het onderzoek van Allnemics niet leiden tot perforatie van de kleilaag. In hydrologische zin zal de kleilaag volgens het onderzoek van Allnemics op dezelfde wijze blijven functioneren als nu het geval is. Verder staat in het onderzoek dat de watervoerende spleet ter plaatse van alle poeren zal worden gereduceerd tot nul. De afstroming van neerslag en grondwater zal dan moeten plaatsvinden door de resterende venster die worden omsloten door de boven- en onderzijde van de watervoerende spleet en de zijkanten van de poeren. In de hydrologische studies van Wareco is hiermee rekening gehouden. In het onderzoek van Allnemics staat dat de hydrologische studie van Wareco er verder in voorziet dat de bovenzijde van de kleilaag onder het gehele kelderoppervlak zal worden afgegraven tot op het aanlegniveau van de poeren en daarna tot aan het aanlegniveau van de keldervloer worden vervangen door een laag zand met daarop een laag grind. Daarmee wordt bereikt dat de hoogte van de watervoerende spleet onder het gehele kelderoppervlak tenminste 1,40 m bedraagt. Het doorlaatvermogen van de spleet met vensters wordt volgens het onderzoek van Allnemics daarnaast niet alleen bepaald door de gemiddelde afmetingen van de vensters, maar ook door de waterdoorlatende kwaliteiten van het materiaal dat zich in de vensters bevindt. In dit verband staat in het onderzoek dat grind en zand goed tot zeer goed waterdoorlatend zijn. Gelet op het voorgaande stelt de raad zich op het standpunt dat ter plaatse van het plandeel dat voorziet in Résidence Oranje geen grondwateroverlast zal ontstaan. [appellant sub 3] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van Allnemics zodanige onjuistheden of leemten in kennis vertoont dat de raad niet van de juistheid van de conclusie in dit rapport mocht uitgaan. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 3] en anderen dat een werkende drain nodig is in de Parallel Boulevard, wordt overwogen dat de raad heeft toegelicht dat dit nodig is om de huidige grondwaterproblemen te verbeteren, maar dat dit losstaat van het bouwplan. Hiertoe stelt hij dat het bouwplan de grondwaterproblematiek niet verergert. [appellant sub 3] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.

Het betoog faalt.

27.12.    Het beroep van [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit van 30 april 2019 is ongegrond. De voorwaarde in de omgevingsvergunning van 26 juli 2018 over de grindlaag wordt met het besluit van 30 april 2019 geacht te zijn ingetrokken.

Sociale woningbouw

28.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat sociale woningbouw of afdracht ontbreekt, zodat het bouwplan in strijd is met de gemeentelijke verordening. Indien en voor zover het bestemmingsplan uitdrukkelijk de keuze maakt om geen sociale woningbouw onderdeel te laten maken van deze ontwikkeling, dan dient dit uit de toelichting te blijken. De enkele mededeling dat de eerste planvorming van eerder dateert dan de Verordening is ontoereikend om te voldoen aan de inhoudelijke eis van een goede ruimtelijke ordening van artikel 3.1 van de Wro. Juist voor omwonenden achten zij het van groot belang dat rekening wordt gehouden met de sociale woningbouw bij een ontwikkeling van deze omvang en in dit marktsegement.

28.1.    Artikel 2, van de Verordening Bestemmingsreserve ter bevordering van Sociale Huurwoningen Noordwijk (hierna: de Verordening), luidt: "

1. Deze verordening is uitsluitend van toepassing op elke ontwikkelende partij die voornemens is om een Bouwplan te realiseren van drie zelfstandige woningen of meer en zijn of haar aandeelsociale woningen niet realiseert conform de Noordwijkse Woonagenda. Deze verordening is alleen van toepassing voor een Bouwplan als voornoemd waarbij een afwijking of herziening van het bestemmingsplan nodig is.

2. In afwijking van het eerste lid geldt dat indien er voor 30 mei 2017 afspraken privaatrechtelijk zijn vastgelegd in een overeenkomst over het (woning)bouwprogramma van een Bouwplan, of voor 30 mei 2017 een formeel raads- of collegebesluit over het (woning)bouwprogramma heeft plaatsgevonden, de bepalingen uit deze verordening niet van toepassing zijn."

28.2.    De raad stelt dat het plan dateert van vóór de verplichte afdracht sociale woningbouw, omdat vóór 30 mei 2017 een formeel raadsbesluit over het (woning)bouwprogramma is genomen. Hij heeft in dit verband gewezen op het raadsbesluit van 7 april 2016 waarbij door de raad na kennisneming en beoordeling van de inspraakreacties op het voorontwerpplan kaders zijn vastgesteld. De Afdeling acht dit juist, zodat de bepalingen uit de Verordening in dit geval op grond van artikel 2, tweede lid, niet van toepassing zijn, daargelaten de vraag wat de betekenis van deze verordening zou kunnen zijn voor de in beroep bestreden besluiten.

Het betoog faalt.

Windhinder

29.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat ten onrechte geen onderzoek is uitgevoerd naar geluidhinder door wind.

29.1.    [appellant sub 3] en anderen hebben hun betoog dat het plan zal leiden tot eventuele geluiden door de wind niet onderbouwd. De raad ziet geen aanleiding te verwachten dat dit effect zal optreden en heeft ter zitting toegelicht dat het moeilijk is om op voorhand te voorspellen of een bepaald onderdeel van een constructie gaat "zingen", "fluiten" of "zoemen" bij een bepaalde windkracht en een bepaalde windrichting. In de enkele stelling van [appellant sub 3] en anderen ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad ten onrechte geen specifiek onderzoek naar het optreden van geluid als gevolg van wind heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Bijgebouwen

30.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat uit het bestemmingsplan niet blijkt waarom er in de zogenoemde duintuin twee wachthuisjes opgenomen moeten worden. Zij vrezen ervoor dat de betreffende huisjes gebruikt zullen worden als paviljoens/uitgiftepunten voor feesten en partijen in de duintuin.

31.    De raad stelt dat de bijgebouwen dienen ten behoeve van beveiliging en dergelijke. Hij ziet niet in waarom dergelijke gebouwen niet mogelijk zouden mogen worden gemaakt.

31.1.    Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder g, van de planregels luidt: "De voor ‘Gemengd - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - domein', kleine gebouwen, zoals kiosken, paviljoens en follies;"

Lid 3.2.1, aanhef en onder a, luidt: "Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels: gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;"

Lid 3.2.1, aanhef en onder n, luidt: "in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - domein' gebouwen en overkappingen gebouwd worden, zoals bedoeld in lid 3.1 onder g, met dien verstande dat:

1. Het gezamenlijk oppervlak van de in lid 3.1, onder g genoemde kleine gebouwen ten hoogste 100 m2 bedraagt;

2. de eigen bouwhoogte ten hoogste 4,1 m bedraagt;"

31.2.    De raad stelt dat de bijgebouwen niet mogen worden gebruikt voor feesten en partijen. Voor zover [appellant sub 3] en anderen vrezen voor geluidoverlast overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving is die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Herhalen en inlassen zienswijzen

32.    Voor zover [appellant sub 3] en anderen voor het overige verzoeken de inhoud van hun zienswijzen als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de bij het bestreden besluit behorende zienswijzennota is ingegaan op de zienswijzen. [appellant sub 3] en anderen hebben in hun beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen onjuist zou zijn.

Conclusie

33.    Het beroep van [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit van de raad van 5 juli 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hotel en Résidence Oranje" is gegrond. Gelet op hetgeen hiervoor in 23.5 is overwogen ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen tegen het herstelbesluit van de raad van 16 april 2019 is ongegrond.

34.    Het beroep van [appellant sub 3] en anderen tegen de besluiten van het college van 26 juli 2018 en 30 april 2019 is ongegrond.

Proceskosten

35.    De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 3] en anderen te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 3B], niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Noordwijk van 5 juli 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan gegrond;

III.    vernietigt het besluit van 5 juli 2018, waarbij de raad van de gemeente Noordwijk het bestemmingsplan "Hotel en Residence Oranje" heeft vastgesteld, voor zover aan de gronden met de bestemming "Gemengd - 3" tegenover de woningen aan de Parallel Boulevard 308 en 310 niet de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - op- en afrit uitgesloten" is toegekend;

IV.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

V.    verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Noordwijk van 5 juli 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan ongegrond;

VI.    verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit van de raad van 16 april 2019 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Hotel en Residence Oranje" ongegrond;

VII.    verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van 26 juli 2018 en 30 april 2019 ongegrond;

VIII.    veroordeelt de raad van de gemeente Noordwijk tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1295,70 (zegge: twaalfhonderdvijfennegentig euro en zeventig cent), waarvan € 1280,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IX.    gelast dat de raad van de gemeente Noordwijk aan [appellant sub 3] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. S.J.E. von Horstink-von Meyenfeldt en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Helder    w.g. Priem
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019

646.