Uitspraak 201900724/1/A3


Volledige tekst

201900724/1/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en AGRAFORCE Take 1 C.V., wonend onderscheidenlijk gevestigd te Veere, (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 januari 2019 in zaak nr. 17/7834 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Veere.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2017 heeft het college een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gedeeltelijk afgewezen.

Bij besluit van 28 november 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, een deel van de informatie alsnog openbaar gemaakt en haar een bedrag van € 990,00 toegekend voor de door haar in bezwaar gemaakte kosten.

Bij tussenuitspraak van 9 augustus 2018 heeft de rechtbank, naar aanleiding van het door [appellant] tegen het besluit van 28 november 2017 ingestelde beroep, het college in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek aan dat besluit te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij uitspraak van 9 januari 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 28 november 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 november 2017 vernietigd wegens strijd met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door A.H. van Leeuwen, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.E. Jansen-van der Hoek, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    In een brief van 4 mei 2017 heeft [appellant] het college verzocht om verstrekking en openbaarmaking van de dossiers van de 50 meest recente omgevingsvergunningaanvragen voor het bouwen op percelen met een agrarische bestemming.

1.1.    Ter zitting van de rechtbank is gebleken dat het college alle 50 dossiers op dezelfde wijze aan [appellant] heeft verstrekt en daarmee openbaar heeft gemaakt. Dit houdt onder meer in dat het college in alle dossiers de namen van medewerkers van de gemeente Veere heeft geweigerd openbaar te maken, met uitzondering van de namen van medewerkers die een openbare taak uitoefenen en persoonsgegevens van medewerkers aan wie mandaat is verleend voor het nemen van besluiten.

De tussenuitspraak

2.    Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het besluit van 28 november 2017 een algemene motivering gegeven, die bovendien zeer summier is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de commissie bezwaarschriften in haar advies van 14 september 2017 met juistheid overwogen dat het college steeds per geval moet motiveren waarom tot weglakken is overgegaan. Daaraan heeft het college niet voldaan. Onduidelijk is welk misbruik van de persoonsgegevens het college vreest en ook welke plaats die vrees van het college in de belangenafweging heeft. Het voorgaande leidt volgens de rechtbank tot de conclusie dat het besluit van 28 november 2017 een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek bevat.

Nadere motivering van het college

3.    In een brief van 19 september 2018 heeft het college het besluit van 28 november 2017 nader gemotiveerd. Bij deze brief heeft het college het Privacybeleid gemeente Veere, dat op 23 mei 2018 bekend is gemaakt, toegevoegd. Het college heeft hierover toegelicht dat dit beleid voor die tijd in de praktijk als vaste gedragslijn werd toegepast en dat het uitgangspunt van dit beleid is "privacy first". Ter motivering van de weigering om de namen van ambtenaren die niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden openbaar te maken, verwijst het college naar de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:321). Het heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van openbaarmaking van de namen van de medewerkers niet opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Volgens het college verhoogt iedere onnodige verstrekking het risico op onrechtmatig gebruik van deze gegevens. Daarbij ziet het niet in welk algemeen belang gediend wordt bij openbaarmaking van de namen van de betreffende medewerkers. Het college wijst erop dat de medewerkers van de gemeente Veere integer zijn en dat de bedrijfsprocessen daarvoor voldoende waarborgen geven. Als er al sprake is van willekeur, dan moet dat volgens het college blijken uit de besluiten die het neemt. Individuele medewerkers kunnen daar niet op worden aangesproken of verantwoordelijk voor worden gehouden. In dat kader wijst het college ook op de rechtsmiddelen die belanghebbenden naar aanleiding van die besluiten kunnen aanwenden en waarin de wijze van voorbereiding van die besluiten aan de orde kan komen.

De aangevallen einduitspraak

4.    De rechtbank heeft vastgesteld dat de door het college gehanteerde vaste gedragslijn in lijn is met de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018. Daarmee is deze gedragslijn volgens de rechtbank in beginsel ook in overeenstemming met de Wob. De rechtbank is verder van oordeel dat de vraagtekens van [appellant] bij de integriteit van de medewerkers van de gemeente Veere, niet zijnde medewerkers met een openbare taak of aan wie een ondertekeningsmandaat is verleend, geen voldoende zwaarwegend belang vormt dat maakt dat het college anders had moeten beslissen over de openbaarmaking van de in geschil zijnde namen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college met zijn nadere motivering van 19 september 2018 het in de tussenuitspraak geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek heeft hersteld.

Beoordeling van het hoger beroep

Omvang van het geschil

5.    In hoger beroep gaat het alleen om de vraag of het college op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, openbaarmaking van namen van medewerkers die zijn vermeld in de 50 door [appellant] opgevraagde dossiers, en die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden en aan wie geen mandaat is verleend voor het nemen van besluiten, mocht weigeren. Op grond van deze bepaling blijft het verstrekken van informatie ingevolge de Wob achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang bij eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Gronden

5.1.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met zijn nadere motivering het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. Zij is van mening dat het college de rechtbank op onjuiste wijze heeft geïnformeerd door te stellen dat het de vaste gedragslijn is van het college om openbaarmaking van namen van medewerkers te weigeren. Volgens [appellant] hanteert het college een lijn waarbij deze namen altijd openbaar worden gemaakt. In dat kader wijst zij erop dat een aantal namen al openbaar is, omdat deze namen te achterhalen zijn via de website van de gemeente en op LinkedIn.

[appellant] is verder van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van openbaarheid zwaarder moet wegen dan het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Zij voert aan dat openbaarmaking van belang is ter controle op de integriteit van de besluitvorming. Zij vermoedt dat de besluitvorming in dossiers waarin zij belanghebbende is, beïnvloed is door animositeit van een aantal medewerkers jegens haar en haar gemachtigde.

Oordeel Afdeling

5.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college met zijn nadere motivering van 19 september 2018 het in de tussenuitspraak geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek heeft hersteld. Daartoe is het volgende van belang.

In de uitspraak van 31 januari 2018 heeft de Afdeling overwogen dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door het college gehanteerde vaste gedragslijn in overeenstemming is met deze jurisprudentie. Het standpunt van [appellant] dat het college een andere lijn hanteert waarbij openbaarheid van namen van medewerkers het uitgangspunt is, volgt de Afdeling niet. Dat een aantal namen van medewerkers en hun werkzaamheden op LinkedIn in het openbaar worden gedeeld, maakt niet dat zij ook wegens hun functie in de openbaarheid treden. Deze informatie is op LinkedIn geplaatst door de medewerker zelf, als privépersoon, en niet namens of onder verantwoordelijkheid van het college. Dat verder een aantal namen van medewerkers op de website van de gemeente wordt genoemd, maakt evenmin dat zij wegens hun functie in de openbaarheid treden.

Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van openbaarheid zwaarder moet wegen dan het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Hierbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat [appellant] met de wel openbaar gemaakte informatie een voldoende basis heeft om te onderzoeken of er enige grond is voor het vermoeden dat in dossiers waarin zij belanghebbende is of haar gemachtigde betrokken is, niet objectief door het college wordt beslist. Indien [appellant] aan de orde zou willen stellen dat de besluitvorming in die dossiers niet objectief plaatsvindt, kan zij dat doen bij het instellen van een rechtsmiddel (bezwaar, beroep) tegen die besluiten.

Het voorgaande maakt dat het college openbaarmaking van namen van medewerkers die zijn vermeld in de 50 door [appellant] opgevraagde dossiers, en die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden en aan wie geen mandaat is verleend voor het nemen van besluiten, mocht weigeren.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Borman    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019

176-859.