Uitspraak 201902993/2/A3


Volledige tekst

201902993/2/A3.
Datum beslissing: 11 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 maart 2019 in zaak nr. 17/2682 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Procesverloop

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 maart 2019 in zaak nr. 17/2682. Het geding betreft een verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).

De minister heeft twee gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft een zienswijze van derde-belanghebbende Belas Asbestverwijdering Uden B.V. van 23 maart 2017 en een reactie van Belas Asbestverwijdering Uden B.V. van 29 augustus 2017 (hierna: de zienswijzen).

Overwegingen

1.    De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de zienswijzen kennis zal nemen. Deze zienswijzen vallen niet onder het bereik van het verzoek van [appellant] op grond van de Wob, zodat de Afdeling hierover een beslissing dient te nemen.

2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.    Zoals de minister in zijn verzoek om beperking van de kennisneming heeft vermeld, wordt in de zienswijzen inhoudelijk ingegaan op geheim te houden passages uit de stukken ten aanzien waarvan door de minister jegens [appellant] is geweigerd informatie te verschaffen. De vraag of het achterwege blijven van (volledige) inzage in deze stukken terecht is, staat ter beoordeling in het geschil in de bodemprocedure. Reeds omdat de vraag of het achterwege blijven van het verstrekken van deze informatie terecht is het onderwerp van geschil vormt, kan deze informatie niet gedurende de loop van de procedure aan [appellant] worden verstrekt. Met verstrekking zou in zoverre worden vooruitgelopen op het oordeel van de Afdeling in de bodemprocedure; die procedure zou door de verstrekking in zoverre zinloos worden.

4.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe;

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019