Uitspraak 201703676/1/A2


Volledige tekst

201703676/1/A2.
Datum uitspraak: 8 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F] en [appellant G] (hierna tezamen: [appellant] e.a.), wonend te Amersfoort,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 maart 2017 in zaak nr. 15/5400 in het geding tussen:

[appellant] e.a.

en

het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2015 heeft het college een verkeersbesluit genomen inhoudende verkeersmaatregelen ten behoeve van de Kersenbaan.

Bij besluit van 7 september 2015 heeft het college het door [appellant] e.a. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] e.a. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] e.a. hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2018, waar [appellant] e.a., bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, advocaat te Utrecht, en J.I. Haverman, deskundige, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. H. Maaijen, ing. P.A.B. Reffeltrath en ing. K.A.J. de Groote, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het verkeersbesluit van 2 april 2015, gehandhaafd bij besluit van 7 september 2015, is door het college genomen ten behoeve van de aanleg van het tweede deel van de Kersenbaan in Amersfoort. Het college heeft voorafgaand aan dit besluit onderzoek gedaan naar verschillende verkeersvarianten en heeft het besluit mede gebaseerd op het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak van 11 november 2011 (hierna: het StAB-advies) over het bestemmingsplan Leusderkwartier-Kersenbaan. Van de in totaal zeven varianten is variant 5 gekozen, nadat de gemeenteraad de voorkeur voor die variant had uitgesproken in het raadsbesluit van 3 maart 2015. In variant 5 is onder meer de afsluiting van het zuidelijke deel van de Arnhemseweg opgenomen. [appellant] e.a. wonen allen aan de Woestijgerweg waar als gevolg van het verkeersbesluit het aantal voertuigbewegingen zal toenemen. Volgens [appellant] e.a. heeft het college bij de voorbereiding van het besluit onvoldoende rekening gehouden met hun belangen en zijn alternatieven onvoldoende onderzocht.

2.    De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het college de belangen van [appellant] e.a. bij de besluitvorming heeft betrokken en daarmee rekening heeft gehouden. In het onderzoek zijn meerdere verkeersvarianten vergeleken en de gekozen variant 5 scoort op de beoordeelde aspecten, met uitzondering van het aspect "spreiding van het verkeer",  ten opzichte van de andere varianten zonder meer goed. Voorts zal de Woestijgerweg haar karakter als erftoegangsweg niet verliezen als gevolg van het verkeersbesluit. Het door [appellant] e.a. overgelegde rapport van BVA Verkeersadviezen van 26 juli 2016 (hierna: het BVA-advies) brengt, mede gezien de beoordelingsvrijheid die het college toekomt, de rechtbank niet tot een ander oordeel. [appellant] e.a. kunnen zich met dat oordeel niet verenigen en hebben hoger beroep ingesteld.

Hoger beroep

3.    [appellant] e.a. betogen dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het door hen overgelegde BVA-advies en ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het StAB-advies. Het StAB-advies is algemeen van aard en bevat geen analyse van de plaatselijke situatie op de Woestijgerweg. Het BVA-advies is specifieker en bevat wel een verkeerskundige analyse van de situatie ter plaatse. De rechtbank is tevens voorbijgegaan aan de toename van het aantal motorvoertuigen als gevolg van de Bilalschool en de autonome groei. Verder heeft de rechtbank ten onrechte betekenis gehecht aan de inspraakmogelijkheden voor bewoners bij de herinrichting van de Woestijgerweg na vervanging van de riolering. Door de uiteindelijke inrichting na het verkeersbesluit te bepalen is de besluitvorming dienaangaande aan de rechtsbescherming onttrokken, aldus [appellant] e.a.

Toetsingskader

4.    Artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) luidt:

"1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:

a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.

[…]"

Artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer luidt:

"De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen."

5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1431) komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

Beoordeling hoger beroep

5.1.    Het college heeft met het verkeersbesluit de verkeerssituatie in Amersfoort aangepast aan de aanleg van het tweede deel van de Kersenbaan. De Kersenbaan is een verbindingsweg tussen het centrum van Amersfoort en de rijksweg A28. Met de aanleg is beoogd een verbetering van de verkeersdruk en de druk op de leefbaarheid in het zuiden van Amersfoort en een verbetering van de verkeersveiligheid voor alle weggebruikers.

5.2.    Het college heeft aan het verkeersbesluit een onderzoek naar meerdere verkeersvarianten ten grondslag gelegd. Deze varianten zijn vergeleken op basis van hun gevolgen voor de spreiding van het verkeer, de doorstroming, de bereikbaarheid, de verkeersstructuur en de verkeersveiligheid. Bij iedere variant zou het verkeer op de Woestijgerweg toenemen ten opzichte van de voorheen bestaande situatie.

5.3.    In de gekozen variant neemt het verkeer in de Woestijgerweg naar verwachting toe tot 1800 motorvoertuigen per dag. Niet in geschil is dat dit een toename is van ruim 1300 motorvoertuigen per dag ten opzichte van de bestaande situatie. Uit het StAB-advies blijkt dat als vingerwijzing kan worden gezegd dat erftoegangswegen dat karakter niet verliezen bij een intensiteit van niet meer dan 4000 motorvoertuigen per dag. Zelfs als wordt aangenomen dat deze waarde voor de Woestijgerweg gelet op de plaatselijke situatie lager zou moeten zijn, zoals wordt beargumenteerd in het BVA-advies, dan is een toename tot 1800 voertuigen per dag nog steeds ruimschoots lager dan de waarde als aangegeven in die vingerwijzing. Het college heeft daarnaast ter zitting toegelicht dat de toename van het verkeer als gevolg van de autonome groei en de opening van de Bilalschool is meegenomen in de verkeersmodellen bij de voorbereiding van het verkeersbesluit, en dat uit recente tellingen blijkt dat het verwachte aantal van 1800 motorvoertuigen per dag nog niet is bereikt. Er zit volgens het college nog voldoende rek in de prognose. Daarbij zegt het college toe dat maatregelen zullen worden genomen indien op enig moment mocht blijken dat de verkeerstoename als gevolg van de autonome groei en de Bilalschool boven het verwachte aantal van 1800 motorvoertuigen per dag zal uitkomen. Het college zal met het oog daarop het aantal vervoersbewegingen in de Woestijgerweg dan ook blijven monitoren. Er is naar het oordeel van de Afdeling daarom geen reden om aan te nemen dat de Woestijgerweg als gevolg van het verkeersbesluit niet langer het karakter van erftoegangsweg zal hebben.

5.4.    Bij de belangenafweging heeft het college tevens de verkeersveiligheid betrokken. Hoewel de verkeerssituatie in de Woestijgerweg merkbaar zal veranderen en in het BVA-advies wordt gewezen op gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid, volgt daaruit niet dat sprake zal zijn van een dermate onveilige situatie dat het college niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de situatie uit het oogpunt van verkeersveiligheid niet aanvaardbaar is en het verkeersbesluit daarom niet in stand kan blijven. Het college is ter zitting uitvoerig en gedetailleerd ingegaan op de bezwaren in het BVA-advies en de uitvoerbaarheid van het verkeersbesluit. Het college heeft toegelicht dat bij de nieuwe inrichting van de Woestijgerweg de breedte van de weg in samenspraak met de bewoners is bepaald en dat verkeersdrempels en passeerstroken zijn voorzien. Hierdoor kan de maximumsnelheid niet worden gehaald en kunnen fietsers en motorvoertuigen elkaar veilig passeren. Zo blijft naar het oordeel van het college in de Woestijgerweg ook met de voorziene toename van het aantal voertuigbewegingen sprake van een vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbare situatie.

5.5.    Uit het vorenstaande blijkt niet dat het college de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit voor [appellant] e.a. onevenredig had moeten achten in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

5.6.    Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.

w.g. Sevenster
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019

343-882.