Uitspraak 201806694/1/A3


Volledige tekst

201806694/1/A3.
Datum uitspraak: 1 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], zonder bekende woon- of verblijfplaats,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 juni 2018 in zaak nr. 17/3450 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Nuth, thans: de burgemeester van Beekdaelen.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2017 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Nuth voor een periode van zes maanden te sluiten en gesloten te houden.

Bij besluit van 11 september 2017 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.G.L. Heuts en P.M.L. Lemans, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] was huurder van de woning aan de [locatie] te Nuth. Uit het politierapport van 8 april 2017 blijkt dat tijdens een huiszoeking 0,8 gram netto cocaïne en 0,3 gram netto hennep zijn aangetroffen. Mede gelet op andere bevindingen die in het politierapport zijn vermeld, heeft de burgemeester het standpunt ingenomen dat deze drugs bestemd waren om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Hierin heeft de burgemeester aanleiding gezien de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten voor de duur van zes maanden. Ingevolge die bepaling is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Cocaïne staat op lijst I, betreffende harddrugs. Hennep staat op lijst II, betreffende softdrugs.

Volgens het politierapport was bij het Team Criminele Inlichtingen bekend dat [appellant] al langere tijd handelde in cocaïne in Heerlen en zijn voorraad in de woning van zijn vriendin in Heerlen had verstopt. Daarnaast was bij de politie een anonieme melding binnengekomen dat zijn vriendin vanuit haar woning in verdovende middelen handelde. Op 7 april 2017 hebben politiemedewerkers voorafgaand aan de binnentreding in de woning van [appellant] waargenomen dat hij in zijn auto van de woning van zijn vriendin naar een café in Heerlen reed, dat hij voor dat café stopte en dat een persoon uit het café kwam en in de auto van [appellant] plaatsnam op de bijrijdersstoel. Vervolgens zijn de politiemedewerkers naar de auto gegaan, waarbij zij zagen dat [appellant] snowseals met cocaïne in zijn schoen trachtte te verstoppen. De persoon die plaats had genomen naast [appellant] heeft verklaard dat hij reeds twee jaar cocaïne kocht van [appellant] en dit toen ook van plan was. Vervolgens heeft de politie de woning van [appellant] onderzocht. Daarbij werden twee snowseals met cocaïne en een gripzakje met hennep aangetroffen. Onder een matras werd contant geld ter waarde van € 1.500,- aangetroffen. De woning maakte geen bewoonde indruk, aangezien de kasten geen inhoud hadden. Mede gezien de wijze van verpakken, zijn de aangetroffen drugs bestemd voor handel, aldus het politierapport.

Gronden hoger beroep

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om sluiting van de woning te gelasten. Daartoe voert hij aan dat de aangetroffen drugs niet bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking, maar voor eigen gebruik. De aangetroffen hoeveelheid harddrugs lag net boven de door het openbaar ministerie voor eigen gebruik vastgestelde grens van 0,5 gram. De snowseals zijn geen indicatie voor handel in of vanuit de woning. Daarnaast heeft de politie geen attributen aangetroffen die verband hebben met drugshandel. Het aangetroffen geld wordt ten onrechte toegeschreven aan drugshandel. Verder volgt uit het politierapport dat de handel plaatsvond in Heerlen en dat de voorraad cocaïne in de woning van zijn vriendin in Heerlen lag. De conclusie dat zijn woning er niet bewoond uitzag, is onvoldoende onderbouwd, aangezien meubels, een bed en een televisie aanwezig waren, aldus [appellant].

Oordeel Afdeling

3.    Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362, heeft overwogen, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of 5,0 gram softdrugs, de door het openbaar ministerie gehanteerde grenzen voor eigen gebruik, de aangetroffen drugs in beginsel geacht worden deels of geheel bestemd te zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, betekent dit dat, indien het om een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens of 5,0 gram-grens gaat en de rechthebbende feiten en omstandigheden kan noemen waaruit volgt dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik zou kunnen gaan, er in beginsel toch geen bevoegdheid tot sluiting van de woning is. Dit kan doordat de rechthebbende een helder en consistent betoog heeft over zijn eigen gebruik dat een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens of 5,0 gram-grens vanwege dat gebruik aannemelijk maakt, geen andere zaken in het pand zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden. De burgemeester zal dan moeten motiveren waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid drugs bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking, zodat hij niettemin bevoegd is om ter zake van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.

De aangetroffen hoeveelheid cocaïne overschrijdt de voor eigen gebruik van harddrugs toegepaste grens van 0,5 gram en wordt dus in beginsel geacht deels of geheel bestemd te zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Ondanks de geringe overschrijding heeft [appellant] het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Uit het politierapport volgt immers dat [appellant] cocaïne verkocht. Die verkoop heeft [appellant] ter zitting erkend. Dat volgens hem en het politierapport de verkoop in Heerlen plaatsvond en daar de voorraad werd aangehouden, is geen reden om de aangetroffen cocaïne los te zien van zijn handelsactiviteiten, gelet op hetgeen in zijn woning is geconstateerd. Zo is contant geld ter waarde van € 1.500,- aangetroffen. Weliswaar heeft [appellant] gesteld dat hij dit bedrag in het casino had gewonnen, maar die stelling heeft hij niet met bewijs onderbouwd. Bovendien is van belang dat het geld verstopt was onder een matras. Verder is van belang dat de woning volgens het politierapport een onbewoonde indruk maakte, aangezien de kasten geen inhoud hadden, zodat de woning, zoals de burgemeester heeft toegelicht, de schijn van een uitvalsbasis had.

Gelet op het voorgaande, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om sluiting van de woning te gelasten. Het betoog faalt.

Conclusie

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Proceskosten

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019

582-893.