Uitspraak 201801652/1/R2


Volledige tekst

201801652/1/R2.
Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken, gevestigd te Zeist, gemeente Zeist (hierna: SMZ),

2.    [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Soesterberg, gemeente Soest (hierna: [appellant sub 2]),

3.    [appellant sub 3], wonend te Soesterberg, gemeente Soest,

4.    [appellant sub 4], wonend te Soesterberg, gemeente Soest,

5.    [appellant sub 5], wonend te Soesterberg, gemeente Soest,

6.    [appellant sub 6] en anderen, wonend te Soesterberg, gemeente Soest,

en

de raad van de gemeente Soest,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2017, kenmerk RU/1889562, heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Tempel" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben SMZ, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad, SMZ en [appellant sub 5] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2018, waar SMZ, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 5], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 6] en anderen, bij monde van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. I.J. Ietswaart, ing. S.G.T. Koekoek, ing. M.P. Smith-Bos, drs. R.J.A. Mooij, bijgestaan door mr. D. Korsse, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 300 woningen aan de noord-oostzijde van Soesterberg met een hoofdontsluiting aan de noordkant op de Oude Tempellaan. Het plangebied is ongeveer 16,3 ha groot en ligt in het zuidelijk deel van het landgoed waar een landgoedbos is gesitueerd. In het noorden wordt het plangebied begrensd door de landgoedtuin van het landgoed, in het oosten door de Korndorfferlaan en in het westen door de Oude Tempellaan. Aan de zuid- en westzijde van het plangebied ligt de bestaande bebouwing van Soesterberg. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 1] te Soesterberg, [appellant sub 3] aan de [locatie 2], [appellant sub 5] aan de [locatie 3] en [appellant sub 6] en anderen wonen aan de [locatie 4], [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7]. De Apollo is gesitueerd ten zuiden van het plangebied. [appellant sub 4] woont aan de [locatie 8] te Soesterberg. Zij vrezen dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast door de komst van een nieuwe woonwijk. [appellant sub 4] vreest dat de ontsluiting van het plangebied op de Oude Tempellaan leidt tot een onaanvaardbare verkeersdrukte en verkeersonveilige situatie op deze laan en tot geluidsoverlast en lichthinder in zijn woning. Verder vrezen deze appellanten en SMZ dat landschappelijke- en cultuurhistorische waarden in het gebied verloren gaan en dat behoud daarvan onvoldoende is gewaarborgd in het plan. Ook betogen zij dat er geen behoefte is aan de met het plan voorziene woningen en dat de Wet natuurbescherming in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een plan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het plan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.    De relevante planregels zijn bijgevoegd in de bijlage behorende bij deze uitspraak.

Procedureel

4.    [appellant sub 6] en anderen betogen dat de besluitvormingsprocedure niet correct is doorlopen. Zij voeren daartoe aan dat zij niet alle relevante stukken hebben kunnen bestuderen, omdat de raad niet heeft voldaan aan het door hen ingediende verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.

4.1.    De raad stelt dat de besluitvormingsprocedure voldoet aan artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

4.2.    Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

4.3.    Niettegenstaande hetgeen [appellant sub 6] en anderen aanvoeren, is niet gebleken dat bepaalde op de zaak betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig waren voor een beoordeling van het ontwerp, in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, niet ter inzage hebben gelegen. Het beroep op de Wet openbaarheid van bestuur is hier niet aan de orde. Het betoog faalt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

5.    Alle appellanten betogen dat het plan niet voldoet aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Kort samengevat voeren zij daartoe aan dat de raad is uitgegaan van een onjuiste marktregio, de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de voorziene woningen onvoldoende is onderzocht en er onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties. De Afdeling zal hierna, waar nodig, de verschillende argumenten van appellanten nader bespreken.

5.1.    De raad stelt dat met de uitgevoerde laddertoets de noodzaak en behoefte van de in het plan voorziene ontwikkeling zijn aangetoond en van een juist ruimtelijk verzorgingsgebied is uitgegaan. Hij stelt dat het plan onderdeel is van het project Hart van de Heuvelrug waarin het plangebied al jaren geleden is aangewezen als rode ontwikkeling. Tevens stelt de raad dat binnen het bestaand stedelijk gebied niet in de behoefte kan worden voorzien.

5.2.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt met ingang van

1 juli 2017:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

5.3.    Het project Hart van de Heuvelrug is een uit 2004 daterende samenwerking tussen 17 partijen, waaronder de provincie Utrecht en de gemeenten Soest en Zeist, met als doel om te komen tot het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de Heuvelrug door het ontwikkelen van 22 rode en groene projecten. Met de opbrengsten uit de rode projecten, die bestaan uit woningbouw en bedrijvigheid, wordt in het gebied op andere plaatsen de natuur versterkt en met elkaar verbonden. Het plangebied is als onderdeel van de woningbouwlocatie Apollo-Noord een van de rode ontwikkelingen uit het project Hart van de Heuvelrug.

5.4.    Ten aanzien van het betoog dat een onjuiste marktregio is aangehouden overweegt de Afdeling als volgt. Hoewel er in de tekst van het gewijzigde artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, zoals dat na 1 juli 2017 luidt, niet meer wordt gesproken over een 'actuele regionale’ behoefte maar over 'behoefte' is in de nota van toelichting van dit artikel opgenomen dat de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. Artikel 3.1.6, tweede lid, bepaalt dus niet in welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. Het is primair aan het bevoegd gezag om op basis van het ruimtelijke verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken, aldus de nota van toelichting. Anders dan [appellant sub 4] betoogt, betekent de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, niet dat de behoefte uitsluitend op gemeentelijk niveau dient te worden bezien.

Bij de voorbereiding van het plan is de behoefte aan woningen door Stec-groep onderzocht. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de door Stec-groep opgestelde rapporten Ladder voor duurzame verstedelijking uit 2016 en een actualisering Laddertoets Oude Tempel Update uit 2017. Tevens is door de raad een aanvullende memo Verduidelijking ruimtelijk verzorgingsgebied van Stec-groep overgelegd waarin het gehanteerde ruimtelijke verzorgingsgebied, ook wel de marktregio genoemd, nader is onderbouwd. In de laddertoets is onderbouwd waarom de gemeente Soest zelf niet het juiste schaalniveau heeft om de behoefte aan de voorziene woningen te bezien en dat als het ruimtelijke verzorgingsgebied de regio Soest, Baarn, Amersfoort en Zeist moet worden aangehouden. Dit is niet gestoeld op een bestuursconvenant waar [appellant sub 4] op wijst. De keuze van de raad is gebaseerd op de centrale ligging van Soest in de Utrechtse regio en de verhuisdynamiek en migratiestromen op de nieuwbouwmarkt tussen de gemeenten Soest, Baarn, Amersfoort en Zeist, welke feiten en omstandigheden betrokken zijn bij het project Hart van de Heuvelrug. In de laddertoets is naar voren gekomen dat de omvang van de verhuisbewegingen tussen de desbetreffende gemeenten wijzen op een onderlinge samenhang tussen deze gemeenten. De verhuisbewegingen naar Soest naar herkomst in de periode 2011-2016 betreffen voor 49% bewoners uit Soest, vanuit Amersfoort 8%, Baarn 4% en Zeist 3%. Voor de overige onderzochte gemeenten betreft dit aantallen van 0 of 1%. Tevens is in de laddertoets naar voren gekomen dat de migratiestromen op de nieuwbouwkoopmarkt vooral migratiestromen vanuit Baarn, Zeist en Amersfoort naar Soest tonen en zeer beperkte stromen vanuit Utrecht en Amsterdam naar Soest. De herkomst van kopers van nieuwbouwwoningen in Soest in de periode 2005-2014 betreft voor 62% bewoners uit Soest, vanuit Amersfoort 6%, vanuit Baarn 3% en vanuit Zeist 5%. Voor de andere gemeenten in het gebied zoals Amsterdam en Utrecht betreft dit slechts 0% of 1%. Mede gelet hierop zijn deze laatste twee gemeenten dan ook niet in aanmerking genomen bij de gehanteerde marktregio. Tevens is in de laddertoets terecht de gehele gemeente Soest, bestaande uit de kernen Soest en Soesterberg, in aanmerking genomen. Voor het betoog van appellanten dat de behoefte uitsluitend in een van kernen moeten worden bezien, bestaat geen grondslag. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee de keuze voor deze marktregio voldoende onderbouwd.

5.5.    Voor zover appellanten betogen dat er geen behoefte is aan de voorziene woningen in Soest, overweegt de Afdeling dat deze betogen niet kunnen slagen reeds omdat de behoefte moet worden bezien in de in de laddertoets gehanteerde marktregio en niet zoals zij stellen enkel in Soest. Voor zover is betoogd dat er binnen de marktregio geen behoefte is aan de voorziene woningen, overweegt de Afdeling als volgt. In de laddertoets is op basis van de huishoudenontwikkeling en recente bevolkingsprognose en het huidige totale harde planaanbod in de betrokken marktregio vastgesteld dat er kwantitatief voor de komende periode van tien jaar ruim voldoende behoefte is aan de met het plan voorziene woningen. Uit de vergelijking van de becijferde woningvraag en het harde planaanbod volgt dat er binnen de marktregio een kwantitatieve behoefte bestaat aan 5.045 woningen waarin het plan (gedeeltelijk) kan voorzien. De huishoudenontwikkeling en bevolkingsprognoses zijn berekend op grond van het Primos prognosemodel van ABF Research. Dit betreft een landelijk demografisch rapport van ABF Research dat een landelijk erkende prognose bevat voor het bepalen van de woningvraag in gebieden. De raad heeft bij het bepalen van de vraag naar woningen kunnen uitgaan van deze prognose. Het rapport "Wonen in Soest Woningmarkt in perspectief (Soest, 2012)" waar SMZ op wijst heeft geen betrekking op de behoefte aan woningen in de gehanteerde marktregio. In de laddertoets is tevens onderbouwd dat er een kwalitatieve behoefte bestaat in de marktregio aan grondgebonden woningen in een centrum-dorps of landelijk woonmilieu. Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is het niet nodig om de behoefte aan andere soorten/typen woningen zoals de starters- of seniorenwoningen erbij te betrekken, zoals [appellant sub 4] heeft bepleit. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in een behoefte.

5.6.    Het plangebied ligt niet in bestaand stedelijk gebied. Derhalve moet op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro worden beoordeeld of de raad toereikend heeft gemotiveerd dat niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

Ten aanzien van de betogen dat de raad hier niet aan heeft voldaan, overweegt de Afdeling als volgt. In de laddertoets zijn verschillende alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied bezien. Daarbij is niet alleen beoordeeld of het plan qua programma en omgevingskwaliteit redelijkerwijs ook op de alternatieve locaties is in te passen maar ook of die alternatieven beschikbaar zijn of komen. Voor enkele locaties waren al onherroepelijke plannen beschikbaar en deze locaties zijn derhalve als harde plancapaciteit meegenomen bij het bepalen van de behoefte. Ten aanzien van Kamp Zeist heeft de raad onderbouwd dat dat redelijkerwijs niet beschikbaar is of geschikt is te maken en het daarmee geen geschikt alternatief is. Ten aanzien van de Willem Arntsz Hoeve is toegelicht dat het geen realistisch alternatief is omdat er voor het gebied al concrete andere plannen in voorbereiding zijn om te komen tot herontwikkeling van het gebied. Ten aanzien van de ontwikkeling van de stationslocatie in Amersfoort heeft de raad toegelicht dat die is gesitueerd in een

(centrum-)stedelijk woonmilieu en niet zal kunnen voorzien in de kwalitatieve behoefte aan dorpse en landelijke woonmilieus. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende gemotiveerd dat niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de woningen kan worden voorzien.

5.7.    De betogen van appellanten dat het plan niet voldoet aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro falen.

Wet Natuurbescherming

6.    SMZ, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 6] en anderen voeren aan dat het plan niet uitvoerbaar is omdat in het plangebied beschermde vleermuizen, de das, de hazelworm, de eekhoorn en buizerd voorkomen en dat de voorziene ontwikkeling negatieve invloed heeft op deze soorten. SMZ voert aan dat er voor de gewone grootoorvleermuis, de das en de hazelworm een ontheffing als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet Natuurbescherming (hierna: de Wnb) is aangevraagd en verleend maar dat zij daartegen op 6 december 2017 bezwaar heeft gemaakt. Zij stelt dat de ontheffing niet in stand zal blijven omdat de gunstige staat van instandhouding in het geding komt door het wegnemen en verplaatsen van de das en de hazelworm uit het plangebied en dat nog geen oplossing is gevonden voor de migratie van de aanwezige dassenburcht. Op de voorziene uitzetlocatie komen al dassen voor. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 6] en anderen voeren aan dat geen ontheffing kan worden verleend omdat met de ontwikkeling geen openbaar belang wordt gediend.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat zich geen ecologische belemmeringen voordoen voor het uitvoeren van het plan. Voor de gewone grootoorvleermuis, de das en de hazelworm die in het plangebied voorkomen is een ontheffing op grond van de Wnb verleend. Uit de natuuronderzoeken is gebleken dat er geen nadelige effecten zijn voor de overige vleermuizen die in het plangebied foerageren. Tevens is daaruit gebleken dat de buizerd in 2017 niet meer in het gebied voorkwam en uit het geactualiseerd onderzoek is gebleken dat dit in 2018 ook niet meer het geval was. Daarmee is de status van jaarrond beschermd nest vervallen, aldus de raad.

6.2.    De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

6.3.    Bij de voorbereiding van het plan zijn de ecologische gevolgen van het plan door het bureau Ecologisch Adviesbureau Viridis onderzocht. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport "Strikt beschermde diersoorten in de Oude Tempel Soesterberg, onderzoeksresultaten" en in het rapport "Natuurtoets Wet natuurbescherming Oude Tempel" (hierna: de natuurtoetsen).

Bij besluit van 30 oktober 2017, voor het bestreden besluit, zijn voor de gewone grootoorvleermuis, de das en de hazelworm die in het plangebied voorkomen ten behoeve van de uitvoering van het plan ontheffingen als bedoeld in artikel 3.8 van de Wnb verleend.

Met betrekking tot de vleermuizen staat in de natuurtoetsen dat het plangebied door de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger en de ruige dwergvleermuis uitsluitend als foerageergebied wordt gebruikt. Andere soorten als de watervleermuis trekken incidenteel door het gebied. Alleen van de rosse vleermuis is een verblijfplaats binnen het plangebied aangetroffen. In de natuurtoetsen staat dat er geen nadelige effecten voor deze soorten zijn omdat na de herinrichting van het plangebied een gevarieerd foerageergebied zal ontstaan. Verder staat in de natuurtoetsen dat het paarverblijf van de rosse vleermuis en ook het marginale foerageergebied van deze soort niet wordt aangetast. Ten aanzien van de eekhoorn is vermeld dat het niet aannemelijk is dat deze soort een vaste rust- of verblijfplaatsen heeft in de bomen in het plangebied voor de verstoring waarvan een ontheffing ingevolge de Wnb is vereist. Met betrekking tot de buizerd is in de natuurtoetsen vermeld dat de buizerd in 2016 met één broedpaar in het plangebied aanwezig was maar dat dit in 2017 niet meer het geval was. Het onderzoek dat na het bestreden besluit heeft plaatsgevonden bevestigt het standpunt dat de buizerd de broedlocatie na 2016 heeft verlaten. SMZ, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 6] en anderen hebben hun stellingen verder niet onderbouwd en niet aannemelijk gemaakt dat de natuurtoetsen zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat de raad zich niet hierop heeft kunnen baseren.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Overigens is het door SMZ op 6 december 2017 gemaakte bezwaar tegen de bij besluit van

30 oktober 2017 verleende ontheffingen zoals in het beroep is vermeld na het bestreden besluit bij besluit van 15 mei 2018 ongegrond verklaard. Tevens heeft de raad omdat de in de ontheffing opgenomen uitzetlocatie voor de das niet geschikt bleek te zijn en de in het plangebied aanwezige das niet op tijd kon worden gevangen, verzoeken tot wijziging van de ontheffing voor de das ingediend die zijn verleend. De betogen falen.

Gasloos bouwen

7.    SMZ en [appellant sub 4] betogen dat het voornemen om gasloos te bouwen in het plan had moeten worden geregeld en gewaarborgd.

7.1.    De raad heeft toegelicht dat in de woonwijk Oude Tempel gasloos zal worden gebouwd. De raad wenst dit niet in het plan te regelen omdat dit niet een passend kader is. Hij wijst erop dat er specifieke regelgeving aan komt.

7.2.    De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien om in het plan vast te leggen dat gasloos zal worden gebouwd in het plangebied. De invulling van gronden met leidingen die al dan niet geschikt zijn voor het transporteren van gas betreft primair de uitvoering van het plan hetgeen in deze procedure niet aan de orde kan komen. De betogen falen.

7.3.    Overigens is op 9 april 2018, na het nemen van het bestreden besluit, de wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie) in werking getreden. Op grond van deze wet zullen nieuwbouwprojecten in principe gasloos gebouwd moeten worden waartoe onder meer ook het Bouwbesluit 2012 is gewijzigd.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Utrecht 2013

Natuurnetwerk Nederland

8.    SMZ betoogt dat de in het plangebied voorziene ontwikkelingen leiden tot aantasting van beschermde dieren die in het nabij gelegen

Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) leven. Zij stelt dat het plan daarom ten onrechte niet is getoetst aan de nee-tenzij benadering die is neergelegd in artikel 2.4 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Utrecht 2013 (hierna: de PRV).

8.1.    De raad stelt dat de aanwezigheid van het NNN niet betekent dat het plan in strijd is met de PRV.

8.2.    Artikel 2.4, leden 1 t/m 3, van de PRV luiden als volgt:

"1. Als ‘Natuur Netwerk Nederland’ wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Natuur.

2. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Natuur Netwerk Nederland’ bevat bestemmingen en regels die de wezenlijke kenmerken en waarden beschermen en in stand houden. Onder wezenlijke kenmerken en waarden worden zowel actuele als potentiële waarden verstaan.

3. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Natuur Netwerk Nederland’ bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

(…..)"

8.3.    Uitsluitend een strook van 2 m diep in het noorden van het plangebied ligt in een gebied dat in de PRV is aangewezen als NNN. De Afdeling stelt vast dat op deze gronden een bestemming rust die de wezenlijke kenmerken en waarden als bedoeld in artikel 2.4 van de PRV beschermen en in stand houden. Verder grenst de noordzijde van het plangebied aan het NNN. De Afdeling stelt vast dat artikel 2.4 van de PRV zich uitsluitend richt op ruimtelijke besluiten voor gronden die zijn aangewezen als NNN. De nee-tenzij benadering die is neergelegd in artikel 2.4 van de PRV strekt zich niet uit tot de gronden in het plangebied waar zal worden gebouwd omdat deze gronden niet zijn aangewezen als NNN. In de stelling van SMZ ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan op dit punt geen strijd oplevert met de PRV. Het betoog faalt.

Landelijk gebied

9.    [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat in strijd met de PRV wordt gebouwd in landelijk gebied. Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor een uitzondering op dat verbod want er is geen sprake van een bestaande bebouwingsenclave of -lint zoals omschreven in artikel 3.5 van de PRV. Ook worden de omringende functies onevenredig aangetast.

Het plangebied is op de kaart behorende bij de PRV aangewezen als stedelijk gebied. Het afwegingskader voor een landelijk gebied is dan ook niet van toepassing. Het betoog mist feitelijke grondslag.

Landschappelijke- en cultuurhistorische waarden

10.    SMZ stelt dat het landgoed Oude Tempel met het plangebied en de aangrenzende voormalige sorties Korndorfferlaan en de Oude Tempellaan in de PRV zijn aangewezen als "Cultuurhistorische hoofdstructuur" en "Historische buitenplaatszone". Mede gelet hierop dient het plan het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden te regelen en waarborgen. Alle appellanten betogen voorts dat in vrijwel het gehele plangebied bomen en ander groen voorkomen die landschappelijke- en cultuurhistorische waarden hebben en dat deze - ook in bosvak 2 - ten onrechte worden gekapt om plaats te maken voor woningen. Voorts betogen zij dat in het plan het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden onvoldoende zijn gewaarborgd. Zij voeren daartoe aan dat dit in de planregels niet dan wel onvoldoende is uitgewerkt en dat ten onrechte geen voorwaardelijke verplichting is opgenomen. Ook betogen zij dat de door de gemeente uit te geven kavelpaspoorten geen zekerheid bieden. SMZ voert tevens aan dat op de gronden met de bestemming "Woongebied-Oude Tempel" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten-hoofdgebouw", die zijn gesitueerd langs de voormalige sorties Korndorfferlaan en de Oude Tempellaan, ten onrechte niet alle bebouwing is uitgesloten. Tevens voert SMZ aan dat de strook grond met de betreffende aanduiding langs de Oude Tempellaan ten onrechte maar 10 m breed is in plaats van 15 m breed zoals bij de Korndorfferlaan.

10.1.    De raad stelt dat de woningen zodanig worden gepositioneerd dat in het gebied enerzijds de zichtassen behouden blijven en anderzijds de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden, die zijn geïnventariseerd in een boomtechnisch- en cultuurhistorische onderzoek, behouden blijven. Volgens de raad is een van de pijlers van het plan het instandhouden, versterken en ontwikkelen van de waardevolle bomenlanen en zichtassen, de bomen, bomenstructuren en ander groen behorende bij de voormalige sorties Korndorfferlaan en Oude Tempellaan en de individuele bomen en bomengroepen in het plangebied die landschappelijke- en cultuurhistorische waarden hebben. In het plan is dit geregeld en gewaarborgd, aldus de raad. Tussen de in stand te houden bomenlanen bevindt zich een productiebos. Deze bomen zullen deels worden gekapt en hier zijn de woningen voorzien, aldus de raad.

10.2.    Artikel 1.7, eerste en tweede lid, van de PRV luiden als volgt:

"1. Als ‘Cultuurhistorische hoofdstructuur’ wordt aangewezen de gebieden ‘Historische buitenplaatszones’, ‘Militair erfgoed’, ‘Agrarisch cultuurlandschap’ en ‘Archeologie’ waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Cultuurhistorie.

2. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Cultuurhistorische hoofdstructuur’ bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie.

De ontwikkeling is voorzien op gronden die in de PRV zijn aangewezen als "Historische buitenplaatszone". Volgens de toelichting op artikel 1.7, tweede lid, is voor de historische buitenplaatszone behoud door ontwikkeling het uitgangspunt. Er is ruimte voor ontwikkelingen indien deze bijdragen aan het herstel en versterking van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone."

10.3.    Aan de gronden waar de woningen zijn voorzien is de bestemming "Woongebied-Oude Tempel" toegekend. Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming "Waarde-Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht". Aan de gronden waar de bomenlanen liggen is de bestemming "Groen-Wijkgroen" toegekend. Aan een strook grond die deel uitmaakt van de voormalige sortie Korndorfferlaan, die binnen het plangebied is gelegen, is de bestemming "Natuur" toegekend. Tevens is van de gronden die grenzen aan de buiten het plangebied gelegen voormalige sortie Oude Tempellaan een strook van 10 m breed en van de gronden die grenzen aan de Korndorfferlaan een strook van 15 m breed bestemd als "Woongebied-Oude Tempel" met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten-hoofdgebouw". Aan de gronden ter plaatse van de overige waardevolle bomen en bomengroepen is de bestemming "Woongebied-Oude Tempel" toegekend.

10.4.    In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een dichtbegroeid bos met verschillende typen bomen en ander groen. Door de inrichting met woningen zal een groot aantal bomen en ander groen verloren gaan. Bij het voorbereiden van het plan zijn de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden geïnventariseerd door Copijn Boomspecialisten BV en BAAC. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport Boomtechnische studie Open Ankh, Soesterberg en het rapport Plangebied Apollo-Noord te Soesterberg, Archeologisch en Cultuurhistorisch bureauonderzoek. Daaruit is naar voren gekomen dat de meergenoemde bomenlanen, de voormalige sorties en de individuele waardevolle bomen en bomengroepen, zoals die zijn opgenomen op een kaart in paragraaf 5.4.4. van de plantoelichting, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden hebben. Ten aanzien van bosvak 2 van het productiebos is gebleken dat dit deels moet wijken voor het versterken van de sortie Korndorfferlaan. Ten aanzien van het deels te kappen productiebos is vastgesteld dat dit geen landschappelijke- en cultuurhistorische waarden heeft. Appellanten hebben hun betoog dat in vrijwel het gehele plangebied bomen en ander groen voorkomen die landschappelijke- en cultuurhistorische waarden hebben niet onderbouwd. Zij hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat de genoemde onderzoeken in zoverre zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren. De betogen falen.

10.5.    Wat betreft de betogen over het waarborgen van de in het plangebied voorkomende landschappelijke- en cultuurhistorische waarden overweegt de Afdeling als volgt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende onderbouwd dat in het plan het instandhouden, versterken en ontwikkelen van de bomenlanen met zichtassen, de bomen, bomenstructuren en ander groen behorende bij de voormalige sorties en de overige waardevolle bomen en bomengroepen is verzekerd. Daarbij neemt de Afdeling het volgende in aanmerking. Aan de gronden in het plangebied is ter plaatse van de waardevolle bomenlanen de bestemming "Groen-Wijkgroen" toegekend waarbinnen ingevolge artikel 3 van de planregels naast openbaar groen tevens wegen en diverse voorzieningen mogelijk zijn. Het instandhouden, versterken en ontwikkelen van de aanwezige landschappelijke- en cultuurhistorische waarden is echter niet geregeld. Datzelfde geldt voor de gronden met de bestemming "Woongebied-Oude Tempel. Voor de gronden met de bestemming "Natuur" ter plaatse van de sortie Korndorfferlaan heeft de raad wel gestreefd naar een zekere borging van de zich ter plaatse bevindende landschappelijke- en cultuurhistorische waarden door in artikel 4, lid 4.1, van de planregels de gronden onder meer te bestemmen voor instandhouding en ontwikkeling van de ter plaatse landschappelijke- en cultuurhistorische waarden. Het versterken van die waarden is echter weer niet geregeld. Op de gronden die direct aan de sorties grenzen zijn ingevolge de planregels gelet op de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten-hoofdgebouw" weliswaar hoofdgebouwen uitgesloten maar zijn bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken van respectievelijk 5 en 10 m hoog, die zijn omschreven in artikel 6, leden 6.2.2 en 6.2.3, van de planregels, toegestaan. De raad heeft hiermee beoogd de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden van de sorties te waarborgen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad echter onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat tot de grens van de sorties bijbehorende bouwwerken tot een hoogte van 5 m en andere bouwwerken tot 10 m kunnen worden opgericht. Daarbij tekent de Afdeling aan dat de raad ervan is uitgegaan dat omgevingsvergunningsvrij bouwen niet kan worden uitgesloten. De Afdeling heeft evenwel in haar uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571, overwogen dat de planwetgever in bepaalde situaties omgevingsvergunningvrij bouwen kan uitsluiten.

Ook de voor het gehele plangebied geldende dubbelbestemming "Waarde-Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht", zoals omschreven in artikel 7 van de planregels, biedt geen waarborgen als hiervoor bedoeld.

Voorts acht de Afdeling bij haar oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat in het plan de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden zijn gewaarborgd, van belang dat geen voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor de gronden binnen het plangebied die zullen worden uitgegeven aan derden.

Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat andere publiekrechtelijke middelen, in het bijzonder de Algemene Plaatselijke Verordening Soest, bestaan waarin bijvoorbeeld de verplichting tot herplant van bomen is geregeld. Hiermee is evenwel niet vast komen te staan dat deze publiekrechtelijke middelen zullen waarborgen dat de aanwezige landschappelijke- en cultuurhistorische waarden zullen worden behouden, versterkt en ontwikkeld. Voor zover de raad voor de uit te geven kavels verwijst naar een in de toekomst op te stellen kavelpaspoort overweegt de Afdeling dat een kavelpaspoort is aan te merken als een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente en de toekomstige eigenaar van een kavel. Dit biedt appellanten geen zekerheid dat de aanwezige landschappelijke- en cultuurhistorische waarden zullen worden behouden, ontwikkeld en hersteld.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd omtrent het waarborgen van de in het plangebied voorkomende landschappelijke- en cultuurhistorische waarden, ziet de Afdeling gelet op het vorenstaande aanleiding voor het oordeel dat in het plan, anders dan door de raad kennelijk is beoogd, in zoverre niet inzichtelijk is gemaakt dat aan artikel 1.7, tweede, van de PRV wordt voldaan. Tevens is het besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het besluit tot vaststelling van het plan, behoudens voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Verkeer", is derhalve vastgesteld in strijd met artikel 1.7, tweede lid, van de Verordening en met artikel 3:2 van de Awb. De betogen slagen.

Verkeer

11.    [appellant sub 4] en [appellant sub 6] en anderen betogen dat aan het plan ten onrechte geen verkeersonderzoek met deugdelijke verkeerscijfers ten grondslag ligt. Voorts stellen zij dat onvoldoende is onderzocht of de Oude Tempellaan het extra autoverkeer dat het plangebied genereert op een verkeersveilige manier kan verwerken. [appellant sub 4] voert aan dat de raad niet deugdelijk heeft onderbouwd hoe hij is gekomen tot de toekomstige berekende verkeersintensiteit inclusief plan van 5.045 motorvoertuigen per etmaal (mve). [appellant sub 4] stelt dat die veel hoger ligt. In de stukken varieert de berekende toekomstige verkeersintensiteit ten gevolge van de nieuwe woonwijk van 1.000 mve tot 2.100 mve en onduidelijk is van welk aantal de raad uiteindelijk is uitgegaan. Voorts betoogt [appellant sub 4] dat onduidelijk is welke telgegevens aan de berekende huidige verkeersintensiteit ten grondslag liggen. Hij voert aan dat als het de tellingen van oktober 2016 betreft deze geen representatief beeld geven omdat deze tellingen een te korte periode met de herfstvakantie bestrijken. Tevens stelt [appellant sub 4] dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een aantal (plan)ontwikkelingen die leiden tot aanzienlijk meer mve op de Oude Tempellaan. Wat de verkeersveiligheid betreft voert [appellant sub 4] aan dat naast autoverkeer de Oude Tempellaan ook wordt gebruikt door veel fietsers waaronder veel scholieren. Als er aanzienlijk meer autoverkeer komt kan dit leiden tot een onveilige situatie ook omdat geen sprake is van een fysiek gescheiden weg en fietspad en daar ook geen ruimte voor is.

[appellant sub 4] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft gekozen voor een alternatieve ontsluiting via de andere kant van de woonwijk aan de Korndorfferlaan. Hij voert aan dat deze laan niet van zulk historisch belang is dat die daarom niet in aanmerking komt. Ook de mogelijkheid van een ondergrondse doorgang naar de Frits Koolhovenweg is ten onrechte niet onderzocht.

[appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat niet voldoende is ingegaan op de wijze van ontsluiting voor fietsers en voetgangers van het nieuw te realiseren woongebied.

[appellant sub 6] en anderen betogen dat een in het plan voorziene ontsluiting voor langzaam verkeer uitkomt op een mandelig pad dat privéterrein is en niet mag worden gebruikt als openbare ontsluiting van het plangebied.

11.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat een toekomstige aantal van 5.045 mve op de Oude Tempellaan niet leidt tot een onaanvaardbare verkeersdrukte en verkeersonveilige situatie. Voor ontsluitingen voor het langzaam verkeer naar de omliggende wijken zal worden gezocht naar een verkeersveilige oplossing die recht doet aan de eigendomsgrenzen en de aanpalende percelen, aldus de raad. Thans is daarvoor een globale regeling opgenomen en ligt de locatie nog niet vast.

11.2.    Het nieuwe woongebied wordt ontsloten op de Oude Tempellaan. In het plan is ten behoeve van de ontsluiting aan de gronden in het noorden van het plangebied een verkeersbestemming toegekend die uitkomt op de Oude Tempellaan. De Oude Tempellaan is een tweebaansweg met aan weerszijden fietsstroken, die zijn aangeduid op de hoofdrijbaan. Voor de Oude Tempellaan geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur.

11.3.    De Afdeling overweegt dat de raad beleidsruimte heeft bij het bepalen van de gedetailleerdheid van een vast te stellen plan.

De raad heeft gelet op de gewenste flexibiliteit bij de uitvoering van het plan locaties voor ontsluitingen van het langzaam verkeer (voetgangers, fietsers en bromfietsers) van de wijk Oude Tempel naar de bestaande woonwijk Apollo niet specifiek bestemd. Binnen de bestemming "Woongebied-Oude Tempel" is de aanleg van wegen en paden mogelijk. Het vervolgproces is dat op basis van het stedenbouwkundig kader een inrichtingsplan voor de openbare ruimte wordt opgesteld, waarin onder meer de locatie wordt bepaald van de verkeersverbindingen voor langzaam verkeer. De Afdeling acht dit niet onredelijk. De betogen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 6] en anderen falen.

11.4.    De raad is uitgegaan van een toekomstige aantal van 5.045 mve op de Oude Tempellaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat dit een juist aantal is. De Afdeling stelt vast dat de raad geen verkeersonderzoek heeft uitgevoerd. [appellant sub 4] heeft terecht aangevoerd dat in de stukken de berekende toekomstige verkeersintensiteit ten gevolge van de nieuwe woonwijk verschillende uitkomsten laat zien, variërend van 1.000 mve tot 2.100 mve en onduidelijk is van welk aantal de raad is uitgegaan. Verder is de raad bij het berekenen van de toekomstige verkeersdrukte uitgegaan van verkeerstellingen van het actuele aantal verkeersbewegingen op de Oude Tempellaan van oktober 2016. De raad heeft evenwel in een nader stuk onderkend dat bij de berekening van de toekomstige verkeersdrukte ten onrechte niet een ontwikkeling aan de Oude Tempellaan 1 te Soest in aanmerking is genomen die 483 extra verkeersbewegingen genereert. Tevens heeft de raad de stelling van [appellant sub 4] dat zich in de periode voor het vaststellen van het plan ook nog andere (plan)ontwikkelingen hebben voorgedaan in de omgeving die tot extra verkeer op de Oude Tempellaan leiden niet gemotiveerd weersproken.

Ten aanzien van de verkeersveiligheid stelt de Afdeling vast dat de raad, in het licht van hetgeen hieromtrent is aangevoerd, in bijzonder ook het gebrek aan ruimte voor verbreding van de weg, niet inzichtelijk heeft gemaakt of het plangebied op een verkeersveilige wijze kan worden ontsloten op de Oude Tempellaan en de toekomstige verkeersintensiteit aanvaardbaar is.

Gelet op het voorgaande is het besluit tot vaststelling van het plan voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Woongebied-Oude Tempel" en de bestemming "Verkeer" niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De betogen slagen.

Geluidhinder

12.    [appellant sub 4] betoogt dat niet is onderbouwd dat voor woningen langs de Oude Tempellaan inclusief zijn woning een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd omdat de berekende geluidsbelasting op de woningen tussen de 42 en 53 dB en derhalve boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. Ten onrechte is niet voorzien in extra geluidwerende voorzieningen voor de bestaande woningen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

SMZ betoogt dat voor een aantal woningen in het noorden van het plangebied geen deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar de cumulatieve geluidsbelasting.

12.1.    Wat betreft het betoog van [appellant sub 4] overweegt de Afdeling dat voor de Oude Tempellaan met een maximumsnelheid van 30 km/uur, ingevolge artikel 74, tweede lid, van de Wgh geen geluidszone geldt. Dit neemt echter niet weg dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden vastgesteld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om vast te stellen of daarvan sprake is, is in opdracht van de raad een akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van de in de omgeving van de weg aanwezige woningen vanwege het wegverkeer. Tevens is in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek gedaan naar de cumulatieve geluidsbelasting van alle relevante (zoneplichtige en niet-zoneplichtige) wegen op het plangebied ook van de Oude Tempellaan. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Oude Tempel Soesterberg, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai" van 19 december 2016 en de notitie "Invloed actualisering verkeersgegevens" van 19 november 2016. In de notitie "Invloed actualisering verkeersgegevens" van 19 november 2016 is op grond van verkeerstellingen die ook in het kader van het onderzoek naar de verkeersintensiteit zijn gehanteerd, de geluidsbelasting op de gevels van de bestaande woningen berekend. Tevens hebben die gegevens een rol gespeeld bij het berekenen van de cumulatieve geluidsbelastingen waar het betoog van SMZ betrekking op heeft. Gelet op hetgeen in 11.4 is overwogen omtrent de toekomstige verkeerssituatie, waaruit blijkt dat de gegevens waarvan ook is uitgegaan in het kader van het akoestisch onderzoek ter discussie staan, is onzeker of sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 4]. Ook het onderzoek naar de cumulatieve geluidsbelasting schiet in zoverre tekort. Daarmee is het besluit in zoverre niet deugdelijk onderbouwd. De betogen slagen.

Lichthinder

13.    [appellant sub 4] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare toename van lichthinder als gevolg van het inschijnen van koplampen van auto’s in zijn woning en tuin. Hij doelt daarbij met name op auto’s die vanaf de nieuwe ontsluitingsweg op de Oude Tempellaan uitkomen.

13.1.    De raad stelt dat geen sprake is van een onaanvaardbare toename van hinder door inschijnende koplampen omdat de woning van [appellant sub 4] niet in het verlengde van de nieuwe ontsluitingsweg ligt en op meer dan 20 m vanuit het midden van de wegas van de Oude Tempellaan. Verder is geconstateerd dat in de huidige situatie de woning is afgeschermd van de weg door heggen, bomen en ander groen.

13.2.    De Afdeling stelt vast dat op basis van de stukken niet is uitgesloten dat [appellant sub 4] gedurende bepaalde momenten in een etmaal enige hinder van inschijnende koplampen kan ondervinden in zijn woning. Gezien het feit dat de lichtinval niet direct zal zijn omdat de ontsluitingsweg niet in het verlengde van de woning komt te liggen, de afstand tot de woning meer dan 20 m bedraagt en de aanwezige beplanting, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op dit punt geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Het betoog faalt.

Inkijk/aantasting privacy

14.    De appellanten die wonen aan de Apollo betogen dat het plan ter plaatse van hun woningen leidt tot een onevenredig verlies aan privacy en rust en uitzicht op het groene bos. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] vrezen voor inkijk ten gevolge van een brom- en fietspad in de nabijheid van hun woningen, de nieuwe woningen en het verdwijnen van bosgebied. [appellant sub 6] en anderen betogen dat de ontwikkelingen op te korte afstand van hun percelen zijn voorzien omdat tot op de plangrens bijgebouwen met een hoogte tot 5 m kunnen worden gerealiseerd. Zij betogen dat het plan dient te voorzien in een bufferzone van ten minste 50 m en dat een bomenrij die is gesitueerd in het zuiden aan de rand van het plangebied moet worden gehandhaafd. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat bij aankoop van hun woningen is toegezegd dat deze bomenrij behouden zou blijven maar het plan daar ten onrechte niet in voorziet.

14.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het woon- en leefklimaat van de betreffende appellanten niet onevenredig wordt aangetast. Tevens stelt de raad dat hij geen toezegging heeft gedaan dat de bomenrij behouden zou blijven.

14.2.    Over het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden omtrent de bomenrij, overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat de betreffende bomenrij behouden zou blijven. De bevoegdheid van het vaststellen van een plan berust bij de raad. Gelet hierop heeft de raad het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. De betogen falen.

14.3.    [appellant sub 5] woont op de kortste afstand tot het plangebied. De afstand tussen zijn woning en het plangebied met de gronden met de bestemming "Woongebied-Oude Tempel" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten-hoofdgebouw" bedraagt ongeveer 10 m en tot het plandeel met de bestemming "Woongebied-Oude Tempel" zonder deze aanduiding ongeveer 25 m. De afstanden tussen de woningen van de andere appellanten en het plangebied bedragen 15 m tot 60 m en tot het plandeel met de bestemming "Woongebied-Oude Tempel" 30 tot 75 m. De Afdeling stelt vast dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] wat de aspecten uitzicht, privacy en rust betreft als gevolg van het plan zal veranderen. Wat betreft het aspect uitzicht neemt de Afdeling in aanmerking dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Gelet op de afstanden die hiervoor zijn genoemd, de maximale bouwhoogte van 5 m voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en 10 m voor andere bouwwerken en het verbod van het realiseren van hoofdgebouwen op de gronden met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten-hoofdgebouw", de maximale bouwhoogte van 15 m die op grotere afstand geldt op de gronden met de bestemming "Woongebied-Oude Tempel" en de inrichting van het plangebied heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verwezenlijking van het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. De betogen falen.

Relativiteit

15.    Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van de Awb van toepassing is.

Conclusie en proceskostenveroordeling

16.    Gelet op hetgeen is overwogen onder 10.5, 11.4 en 12.1 ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan, behoudens voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Verkeer", is vastgesteld in strijd met de PRV en artikel 3:2 van de Awb en wat betreft de plandelen met de bestemmingen "Woongebied-Oude Tempel" en "Verkeer" in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De beroepen van SMZ, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en [appellant sub 6] en anderen zijn gegrond.

17.    Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

18.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van SMZ en [appellant sub 6] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] en anderen gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Soest van 21 december 2017, kenmerk RU/1889562;

III.    draagt de raad van de gemeente Soest op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Soest tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten als volgt:

a. voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b. voor [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c. voor [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1057,10 (zegge: duizendzevenenvijftig euro en tien cent), waarvan een bedrag van € 1024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

d. voor [appellant sub 5] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Soest aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:

a. voor de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken een bedrag van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro);

b. voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] een bedrag van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

c. voor [appellant sub 3] een bedrag van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro);

d. voor [appellant sub 4] een bedrag van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro);

e. voor [appellant sub 5] een bedrag van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro);

f. voor [appellant sub 6] en anderen een bedrag van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, voorzitter, mr. E.A. Minderhoud en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

w.g. Van den Broek    w.g. Ouwehand
Voorzitter    Griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019

224.

Bijlage

Planregels

Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt als volgt:

"De voor 'Groen - Wijkgroen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. openbaar groen;

met de daarbij behorende:

b. speelvoorzieningen, verblijfsgebied en geluidwerende voorzieningen;

c. wegen, uitsluitend doorkruisend en haaks op de kortste stukken in de bestemming 'Groen - Wijkgroen';

d. overige voorzieningen, zoals watergangen en waterpartijen, waterbergingen, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals duikers, bruggen en stuwen, alsmede voet- en fietspaden, ontsluitingsverhardingen, openbare verlichting, nutsvoorzieningen, open terreinen en landschappelijke beplantingen."

Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt als volgt:

"De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. instandhouding en ontwikkeling van de ter plaatse voorkomende landschappelijke-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

b. instandhouding van de ter plaatse voorkomende watergangen, sloten en andere waterpartijen;

c. extensieve recreatie met bijbehorende voorzieningen en picknickplaatsen, mits de ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet wezenlijk worden verstoord;

d. fiets- en voetpaden met daarbij behorende voorzieningen;

e. ontsluitingen die haaks staan op Korndorfferlaan ten behoeve van het openbaar vervoer met een totale breedte van maximaal 20 meter;

alsmede voor:

f. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - sortie', een sortie;

met de daarbij behorende:

g. groenvoorzieningen;

h. waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals duikers, bruggen en stuwen."

Artikel 6 Woongebied - Oude Tempel luidt als volgt:

"De voor 'Woongebied - Oude Tempel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen, met daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;

b. al dan niet met een beroep of bedrijf aan huis;

met de daarbij behorende

c. tuinen en erven;

d. openbaar groen;

e. water;

f. wegen en paden,

met dien verstande dat wegen, voor zover deze de bestemming 'Groen - Wijkgroen' (artikel 3) doorkruisen, haaks op de kortste afstanden in de bestemming 'Groen - Wijkgroen' dienen te worden aangelegd;

g. parkeervoorzieningen met bijbehorende ontsluitingsverhardingen;

h. bij de bestemming behorende overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, geluidsvoorzieningen, verblijfsgebieden en straatmeubilair, waaronder wordt mede begrepen (ondergrondse) containers voor vuil- en/of glasinzameling en daarmee vergelijkbare afvalstoffen;

i. andere binnen een woongebied voorkomende functies."

Artikel 6, lid 6.2, aanhef en onder o, van de planregels luidt als volgt:

"ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - hoofdgebouw' zijn géén hoofdgebouwen toegestaan."

Artikel 7 luiden als volgt:

"7.1

De voor 'Waarde - Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het gemeentelijk beschermde dorpsgezicht, waarbij de bestemming 'Waarde - Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht ' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

7.2

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken vanwege de instandhouding van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermde dorpsgezicht.

7.3.1

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

a. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, kavelsloten, greppels en andere wateren;

b. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld.

7.3.2

Het in 7.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

a. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;

b. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;

c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

7.3.3

De in 7.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;

b. de werken en/of werkzaamheden verenigbaar zijn met de belangen van het beschermde stadsgezicht en de Commissie voor welstand en monumenten daarover heeft geadviseerd."