Uitspraak 200201179/1


Volledige tekst

200201179/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats]
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats]
4. [appellanten sub 4], beiden wonend te [woonplaats]
5. [appellanten sub 5], beiden wonend te [woonplaats]

en

de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Verweerder heeft op grond van artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet op 28 december 2001 vastgesteld het Tracébesluit A4, Dinteloord - Bergen op Zoom, 2001 (hierna te noemen: het tracébesluit 2001). Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 20 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2002, [appellant sub 2], bij brief van 1 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2002, [appellant sub 3] bij telefaxbericht van 4 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2002, [appellanten sub 4] bij brief van 5 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2002, en [appellanten sub 5], bij brief van 4 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2002, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 6 mei 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 1]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2002, waar appellanten [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. M.J.C. Mol, gemachtigde, [appellant sub 3], in persoon, [appellanten sub 4], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.A.J. Gierveld, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. Voorts is als partij de gemeenteraad van Steenbergen, vertegenwoordigd door drs. A. Niemansverdriet, ambtenaar van de gemeente, het woord gevoerd. [appellant sub 2] is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1 Op 9 september 1998 is vastgesteld het Tracébesluit A4,

Dinteloord - Bergen op Zoom door de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna te noemen: tracébesluit 1998).

Bij uitspraak van 22 januari 2001, no. E01.98.0552, heeft de Afdeling onder meer beslist op tegen het tracébesluit 1998 ingediende beroepen. Dit tracébesluit besluit is op vier onderdelen vernietigd.

Verweerder heeft bij het hier voorliggende besluit ten aanzien van twee onderdelen een nieuw besluit genomen. Het betreft de volgende onderdelen:

- de gronden met de aanduiding “Verkeersdoeleinden” tussen km 14.7 -

km 14.9;

- de gronden met de aanduiding “Verkeersdoeleinden” tussen km 18.1 -

km 18.3.

2.2. De Afdeling stelt vast dat hier slechts ter beoordeling staan de hierboven genoemde tracédelen. De overige tracédelen van het tracébesluit 1998, met uitzondering van het tracédeel tussen km 6.3 – km 13.4 (dat wil zeggen tussen de Steenbergsche Vliet en de Stierenweg) waarvoor een afzonderlijk tracébesluit zal worden opgesteld, zijn reeds onherroepelijk geworden.

2.3. [appellant sub 1], die een tuinbouwbedrijf aan de [locatie sub 1] exploiteert, voert in beroep aan dat verweerder het tracébesluit 2001 ten onrechte heeft vastgesteld. Hij stelt dat er alternatieven aanwezig zijn voor de verbinding Dinteloord – Bergen op Zoom en dat onderzoek daartoe achterwege is gelaten. Door de huidige keuze wordt hij in zijn bedrijfsbelang geschaad. Het is dan ook niet nodig om 0,5 hectare van zijn bedrijfsgrond in te leveren voor een snelweg waarvan vaststaat dat deze niet nodig is.

2.3.1. Appellant heeft ook beroep ingesteld tegen het tracébesluit 1998. Bij meergenoemde uitspraak van 22 januari 2001 heeft de Afdeling het beroep van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard en een onderdeel van het tracébesluit vernietigd. Hierbij heeft de Afdeling het volgende overwogen:

”2.5.10. [appellant sub 1], die een gemengd bedrijf met vollegrondsgroenteteelt aan de [locatie sub 1] exploiteert, kan zich niet met het bestreden besluit verenigen in verband met de gevolgen voor de bedrijfsvoering. Hij heeft bezwaar tegen het moeten afstaan van gronden voor de aanleg van de A4 en de parallelweg. Hij meent dat de bocht van de parallelweg minder flauw moet worden aangelegd, zodat een gunstiger perceelsvorm overblijft. Appellant wil vervangende grond in de omgeving, omdat bij verdere inkrimping het telen van aardbeien met milieukeur niet meer rendabel zal zijn.

Voorts voert hij aan dat hij thans een bedrijfswoning bouwt op het perceel. Hij wenst dat de kosten van de geluidwerende voorzieningen vergoed worden.

2.5.10.1. Het perceel van appellant grenst aan het tracé, terwijl de te bouwen woning op circa 175 m van het tracé is gelegen. Uit het tracébesluit blijkt dat de geluidbelasting op de gevel op respectievelijk 1,5 m, 4,5 m en 7,5 m 49, 53 en 54 dB(A) zal bedragen. In verband daarmee wordt gebruik gemaakt van de door de Wet geluidhinder geboden mogelijkheid een hogere geluidwaarde vast te stellen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder sub 1 de geluidbelasting aanvaardbaar kunnen achten.

2.5.10.2. Uit het deskundigenbericht blijkt dat appellant aan de [locatie sub 1] een perceel van 71.230 m2 in eigendom heeft, waarvan hij 6.324 m2 zal moeten afstaan. Een deel van deze gronden is bedoeld voor de aanleg van een parallelweg.

Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder sub 1 de parallelweg met een minder flauwe bocht zal aanleggen, hetgeen betekent dat appellant 1.296 m2 minder grond behoeft af te staan. Gelet op het vorenoverwogene is de Afdeling van oordeel dat verweerder sub 1 zich bij het voorbereiden van het bestreden besluit met het oog op de af te wegen belangen onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de situatie van appellant en de eventuele alternatieven voor situering van de parallelweg, zodat het tracébesluit zich in zoverre niet verdraagt met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.5.10.3. De Afdeling is verder niet gebleken dat de bedrijfsvoering van appellant op onaanvaardbare wijze zal worden aangetast. Zij neemt daarbij tevens in aanmerking dat het grondverlies als gevolg van het verleggen van de parallelweg zal worden beperkt. Voorts is uit het verweerschrift gebleken dat getracht zal worden compenserende gronden voor appellant te vinden. De Afdeling is dan ook van oordeel dat in zoverre aan de belangen van appellant tegemoet kan worden gekomen.

Ten aanzien van de eventuele schade kan worden gewezen op de door verweerder sub 1 genoemde daartoe bestaande regelingen. Niet is gebleken dat via die regelingen niet aan het schade-aspect kan worden tegemoet gekomen.

2.5.10.4. Het vorenstaande in aanmerking genomen is het beroep van appellant gedeeltelijk gegrond en bestaat er aanleiding het tracébesluit te vernietigen voor zover dat een deel van de gronden met de aanduiding "Verkeersdoeleinden" betreft, zoals nader aangegeven in het dictum onder III.2.”

2.3.2. Bij het tracébesluit 2001 heeft verweerder de parallelweg verlegd, waardoor er van appellant minder gronden nodig zullen zijn. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verlegging van de parallelweg en de aanpassing van de benodigde gronden van appellant niet overeenkomstig hetgeen in evengenoemde uitspraak is overwogen, heeft plaatsgevonden. Evenmin ziet de Afdeling thans aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van het verlies van gronden de bedrijfsvoering op onaanvaardbare wijze zal worden aangetast.

Voor zover appellant aanvoert dat er alternatieven zijn voor de A4 tussen Dinteloord en Bergen op Zoom en derhalve de aanleg van deze weg niet nodig is, wijst de Afdeling erop dat zij in meergenoemde uitspraak ook is ingegaan op de aanwezige alternatieve tracés en oplossingen. Hierin heeft zij geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de noodzaak van de aanleg van dit onderdeel van de A4 niet noodzakelijk zou zijn. De Afdeling ziet geen aanleiding thans tot een ander oordeel te komen.

In de bezwaren van appellant ziet de Afdeling onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid het tracébesluit 2001 in zoverre heeft kunnen vaststellen. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

2.4. [appellant sub 2] woont aan de [locatie sub 2]. Hij voert in beroep aan dat verweerder het tracébesluit 2001 ten onrechte heeft vastgesteld en stelt daartoe dat hij reeds eerder beroep heeft ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van 17 juli 1990 van het bestemmingsplan “Wegverbinding Bergen op Zoom-Halsteren-Steenbergen” van de gemeenteraad van Steenbergen. De daar aangevoerde bezwaren gelden nog steeds. Na 15 jaar weet appellant nog niet wat er met het tracé ter hoogte van zijn woning zal gebeuren. Appellant meent dat de aanleg van de A4 zal leiden tot een vernietiging van natuurwaarden en tot een onaanvaardbare geluidhinder en milieuvervuiling. Hij vreest ook schade te zullen ondervinden.

2.4.1. Zoals hiervoor in 2.2. reeds is overwogen, heeft het tracébesluit 2001 enkel betrekking op twee onderdelen van het tracé, die deel uitmaakten van de vernietigingen door de Afdeling in eerdergenoemde uitspraak van 22 januari 2001. Het besluit ziet niet op onderdelen van het tracé waarop de door appellant bedoelde bezwaren betrekking hebben. Deze onderdelen zijn onherroepelijk geworden. De bezwaren van appellant dienen derhalve buiten behandeling te worden gelaten. Reeds in verband hiermee is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.

2.5. [appellant sub 3], die woonachtig is aan de [locatie sub 3], voert in beroep aan dat verweerder het tracébesluit 2001 ten onrechte heeft genomen. Hij heeft opnieuw beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat er nieuwe feiten zijn. Het besluit is destijds genomen zonder dat er gelden zijn gereserveerd. De weg zal als tolweg worden aanlegd, hetgeen zal leiden tot een toename op de bestaande wegen door Halsteren.

2.5.1. Appellant heeft ook beroep ingesteld tegen het tracébesluit 1998. Dit beroep is ongegrond verklaard. Zoals hiervoor in 2.2. reeds is overwogen, heeft het tracébesluit 2001 enkel betrekking op twee onderdelen van het tracé, die deel uitmaakten van de vernietigingen door de Afdeling in eerdergenoemde uitspraak van 22 januari 2001. Het besluit ziet niet op onderdelen van het tracé waarop de door appellant bedoelde bezwaren betrekking hebben. Deze onderdelen zijn onherroepelijk geworden. De bezwaren van appellant dienen derhalve buiten behandeling te worden gelaten. Voorts is de Afdeling niet gebleken dat verweerder, nu hij hiertoe niet door een rechterlijke uitspraak werd gedwongen, de door appellant aangevoerde nieuwe feiten, wat daar ook van zij, opnieuw in de beoordeling had moeten betrekken. Het beroep van [appellant sub 3] is derhalve ongegrond.

2.6. [appellant sub 4], die woonachtig zijn aan de [locatie sub 4], voeren in beroep aan dat verweerder ten onrechte het tracébesluit 2001 heeft vastgesteld, omdat zij van de aanleg van de A4 nadelige gevolgen zullen ondervinden. Hun uitzicht zal worden beperkt als gevolg van de aanleg van een geluidwal en er zal overlast ontstaan, mede door de overige infrastructuur.

2.6.1. Zoals hiervoor in 2.2. reeds is overwogen heeft het tracébesluit 2001 enkel betrekking op twee onderdelen van het tracé, die deel uitmaakten van de vernietigingen door de Afdeling in eerdergenoemde uitspraak van 22 januari 2001. Het besluit ziet niet op onderdelen van het tracé waarop de door appellant bedoelde bezwaren betrekking hebben. Deze onderdelen zijn onherroepelijk geworden. De bezwaren van appellanten dienen derhalve buiten behandeling te worden gelaten. Reeds in verband hiermee is het beroep van [appellant sub 4] ongegrond.

2.7. [appellanten sub 5] voeren in beroep aan dat verweerder ten onrechte het tracébesluit 2001 hebben vastgesteld. Zij wonen aan de [locatie sub 5] en stellen thans reeds geluidoverlast te ondervinden van de A4 tussen Bergen op Zoom en Antwerpen. Zij vrezen dat als gevolg van de aanleg van de A4 tussen Bergen op Zoom en Dinteloord de overlast nog verder zal toenemen.

2.7.1. Zoals hiervoor in 2.2. reeds is overwogen, heeft het tracébesluit 2001 enkel betrekking op twee onderdelen van het tracé, die deel uitmaakten van de vernietigingen door de Afdeling in eerdergenoemde uitspraak van 22 januari 2001. Het besluit ziet niet op onderdelen van het tracé waarop de door appellant bedoelde bezwaren betrekking hebben. Deze onderdelen zijn onherroepelijk geworden. De bezwaren van appellanten dienen derhalve buiten behandeling te worden gelaten. Reeds in verband hiermee is het beroep van [appellanten sub 5] ongegrond.

2.8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G.L. de Vette, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. De Vette
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002

196.