Windpark Fryslân mag worden aangelegd
Dit betekent dat er in het Friese deel van het IJsselmeer ter hoogte van Breezand 89 windturbines mogen komen, op zo'n 6,5 kilometer afstand van de Friese kust. Daarbij hoort ook de aanleg van een werk- en natuureiland van twee hectare. Tegen het windpark waren verschillende bezwaarmakers in beroep gekomen, waaronder watersportverenigingen en HISWA en natuurorganisaties zoals de IJsselmeervereniging.
Toerisme en werkgelegenheid
De bezwaarmakers wijzen op de mogelijke nadelige gevolgen van het windpark voor de scheepvaart en het watersporttoerisme en daarmee voor de werkgelegenheid van de watersportbedrijven rond het IJsselmeer. Maar uit onderzoeken blijkt dat het windpark "de gebruiksmogelijkheden van het IJsselmeer naar verwachting niet verslechtert" en daarom geen "relevante effecten zal hebben op het toerisme en de werkgelegenheid". De windturbines staan zo ver van elkaar dat de recreatievaart er veilig tussendoor kan varen. Zeil- en motorvaartuigen gebruiken de locatie van het windpark maar beperkt, omdat de belangrijkste vaarroutes over het IJsselmeer het windpark niet doorkruisen. Uit de onderzoeken blijkt ook dat de gevolgen van het windpark op de windcondities voor de kust van Makkum naar verwachting beperkt zijn, aldus de hoogste bestuursrechter.
Natuur
De bezwaarmakers vrezen daarnaast dat het windpark het Natura 2000-gebied IJsselmeer en de daar aanwezige vogels, vissen en vleermuizen aantast. Maar naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak hebben de ministers de zekerheid verkregen dat de 'natuurlijke kenmerken' van het gebied niet zullen worden aangetast door het windpark. Er is voldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen van de komst van het windpark voor de natuurwaarden en de dieren die in en rond het IJsselmeer leven.
De taak van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak legt in de uitspraak uit op welke manier zij het besluit van de ministers mag beoordelen. Zij kan daarbij niet haar eigen oordeel in de plaats stellen van dat van de ministers. Zij zou zich dan op het politieke vlak begeven, terwijl het de ministers zijn die over hun besluit verantwoording moeten afleggen aan de Tweede en Eerste Kamer. De taak van de Afdeling bestuursrechtspraak is om te beoordelen of het besluit rechtmatig is, "berust op voldoende kennis over de relevante feiten en belangen" en goed is gemotiveerd. Ook moeten de nadelige gevolgen van het besluit in verhouding zijn met het doel van het besluit. In dit geval is aan die criteria voldaan.
Lees hier de volledige uitspraak met zaaknummer 201608248/1.