Uitspraak 201803268/2/R2


Volledige tekst

201803268/2/R2.
Datum uitspraak: 25 september 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Drimmelen,

en

de raad van de gemeente Drimmelen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, Veegplan 1" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2018, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, en de raad, vertegenwoordigd door P.J. Bastiaansen, zijn verschenen. Verder is ter zitting Oud Drimmelen Recreatie vof, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. De planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

3. [verzoeker A] en [verzoeker B] richten zich tegen het plan voor zover daarin aan de gronden ter plaatse van het perceel Oud Drimmelen 12 (hierna: het perceel) met de bestemming "Agrarisch-2" tevens de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - 32" is toegekend. Op basis van de planregeling is op het perceel een minicamping van maximaal 25 kampeerplaatsen toegestaan. Dit gebruik kan door middel van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid worden verruimd naar maximaal 50 kampeerplaatsen. Met het in dit plan opnemen van bedoelde functieaanduiding is het mogelijk voor het perceel toepassing te geven aan deze in het plan opgenomen bevoegdheid om bij omgevingsvergunning voor minicampings af te wijken van de gebruiksregels en een groter aantal standplaatsen voor kampeermiddelen, met bijbehorende voorzieningen, toe te staan. [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen op het naastgelegen perceel en vrezen een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van de verruimde gebruiksmogelijkheden op het perceel.

4. Aanleiding voor het verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] is een op 15 oktober 2015 verleende omgevingsvergunning voor het gebruik van de gronden ter plaatse van het perceel voor 50 kampeerplaatsen. Bij beslissing op bezwaar van 10 maart 2016 is deze verleende omgevingsvergunning herroepen. Het besluit op bezwaar is door de rechtbank Zeeland-West Brabant bij uitspraak van 5 september 2016 vernietigd, met de opdracht een nieuw besluit te nemen op het ingediende bezwaar. Er is nog geen nieuw besluit op bezwaar genomen. Met het verzoek willen [verzoeker A] en [verzoeker B] voorkomen dat dit plan als toetsingskader dient bij het door het college van de gemeente Drimmelen nieuw te nemen besluit op bezwaar. Zij betogen onder andere dat de raad bij de vaststelling van het plan niet heeft onderzocht wat de ruimtelijke gevolgen zijn voor hun woon- en leefklimaat ingeval gebruik wordt gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.1, van de planregels.

5. Het perceel heeft de bestemming "Agrarisch-2". Artikel 4, lid 4.1, onder 4.1.1, aanhef en sub c, van de planregels bepaalt dat de voor "Agrarisch-2" aangewezen gronden zijn bestemd voor nevenactiviteiten (voor zover in 4.1.2 of via omgevingsvergunning voor het afwijken van gebruiksregels kan worden toegestaan) en hieraan ondersteunende horeca. In de tabel behorende bij artikellid 4.1, onder 4.1.2, sub e, van de planregels is de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - 32" opgenomen, op basis waarvan op het perceel Oud Drimmelen 12 ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ naast de agrarische bedrijfsvoering een minicamping met maximaal 25 kampeerplaatsen is toegestaan. Daarnaast bevat het plan een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Artikellid 4.5, onder 4.5.1, van de planregels bepaalt dat het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan afwijken zoals bedoeld in 4.1.2, onder e, teneinde minicampings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan, waarbij aan een aantal voorwaarden waaronder maximaal 50 kampeerplaatsen moet worden voldaan.

6. Gezien de planregeling kan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid onder meer worden toegepast voor het perceel. Het opnemen van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in een bestemmingsplan houdt in dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de raad al bij de vaststelling van het plan moet hebben afgewogen of dat het geval is. Uit het verweerschrift blijkt en ter zitting is bevestigd dat de raad bij de vaststelling van het plan niet heeft afgewogen of de afwijkingsbevoegdheid in artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.1, van de planregels voor het perceel op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kan worden toegepast. Anders dan waarvan de raad uitgaat, mag een dergelijke afweging niet worden doorgeschoven naar de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat het om een specifieke afwijkingsbevoegdheid gaat die kan worden toegepast op een aantal specifieke locaties, waaronder het perceel in kwestie, echter zonder dat een afweging heeft plaatsgevonden van de ruimtelijke aanvaardbaarheid bij toepassing van deze bevoegdheid. Omdat een dergelijke ruimtelijke afweging niet is gemaakt en omdat verruiming van de gebruiksmogelijkheden op het perceel naar aard en omvang belastend kan zijn voor de omgeving, ziet de voorzieningenrechter in het verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] toe en treft de hierna vermelde voorlopige voorziening. De overige beroepsgronden van [verzoeker A] en [verzoeker B] zullen in de bodemprocedure worden behandeld.

8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Drimmelen van 1 februari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, Veegplan 1", voor zover de afwijkingsbevoegdheid in artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.1, van de planregels betrekking heeft op de gronden ter plaatse van het perceel Oud Drimmelen 12 te Drimmelen;

II. veroordeelt de raad van de gemeente Drimmelen tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III. gelast dat de raad van de gemeente Drimmelen aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Reichardt, griffier.

w.g. Helder w.g. Reichardt
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2018

772.


Bijlage

Planregels behorende bij het bestreden besluit

Artikel 4, lid 4.1, onder 4.1.1., van de planregels luidt:

"De voor "Agrarisch - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

c. nevenactiviteiten (voor zover in 4.1.2 of via omgevingsvergunning voor het afwijken van gebruiksregels kan worden toegestaan) en hieraan ondersteunende horeca;

[…]."

Artikel 4, lid 4.1, onder 4.1.2., sub e, van de planregels luidt:

"Afhankelijk van de opgenomen aanduiding zijn ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voorts uitsluitend de volgende nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsvoering toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen, waarbij voor de betreffende activiteit maximaal de bestaande gebruiksvloeroppervlakte danwel de in de tabel opgenomen vloeroppervlakte is toegestaan. Voor zover geen oppervlakte in de tabel is opgenomen geldt de bestaande vloeroppervlakte als maximum:

Artikellid 4.5, onder 4.5.1, van de planregels luidt:

"Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken zoals bedoeld in 4.1.2 onder k (en e voorzover van toepassing) en 4.2.2 teneinde minicampings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. het kampeerterrein is, voorzover behorend bij een agrarisch bedrijf, uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ en/of aansluitend aan de aanduiding ‘bouwvlak’ en op een afstand van minimaal 25 m van het bestemmingsvlak en/of de aanduiding ‘bouwvlak’ van derden;

b. het kampeerterrein is, voorzover behorend bij een bestemmingsvlak Wonen, Bedrijf of Bedrijf-Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf, aansluitend op het eigen bestemmingsvlak gelegen en op een afstand van minimaal 25 m van het bestemmingsvlak en/of de aanduiding ‘bouwvlak’ van derden;

c. de omvang van het kampeerterrein mag niet meer bedragen dan 10000 m2;

d. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans);

e. er zijn maximaal 50 standplaatsen voor kampeermiddelen toegestaan;

f. gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of bijbehorend bestemmingsvlak, met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 200 m2, waarbij geldt dat het oppervlakte aan bestaande bedrijfsbebouwing niet mag toenemen;

g. ondergeschikte en ondersteunende horeca, met dien verstande dat de inpandige horecagebruiksruimte niet meer mag bedragen dan 100 m2 uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of bijbehorend bestemmingsvlak, alsmede een buitenterras van maximaal 70 m2;

h. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, inclusief inpandige statische opslag, mag maximaal 1000 m2 bedragen, met dien verstande dat het totaal aan nevenactiviteiten ondergeschikt moet blijven aan de hoofdactiviteit; de oppervlakte die nodig is voor het plaatsen van kampeermiddelen bij een minicamping wordt hierbij niet meegerekend;

i. kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan in de periode 1 maart tot 1 december;

j. er wordt voorzien in de realisatie en instandhouding van landschappelijke inpassing;

k. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

l. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuregelgeving;

m. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishoudkundige situatie;

n. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de ecologische waarden;

o. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

p. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

q. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

r. ter plaatse van de aanduiding of nabij de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied zoekgebied watersysteem' mag uitsluitend een minicamping worden gesitueerd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;

s. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden."