Uitspraak 201702004/1/R6


Volledige tekst

201702004/1/R6.
Datum uitspraak: 25 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Wijdewormer, gemeente Wormerland,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Wormerland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Neck Zuid" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

BPD Ontwikkeling B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2017, waar de raad, vertegenwoordigd door W. Hilboezen en S.T. Kartopawiro, bijgestaan door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn, zijn verschenen. Voorts is ter zitting BPD Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door Haakmeester, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een woningbouwlocatie en de herstructurering van een sportpark. Aan de gronden in het plangebied waarop thans woningen zijn voorzien, waren in het voorgaande bestemmingsplan een agrarische bestemming en een sportbestemming toegekend. [appellant A] en [appellant B] kunnen zich niet vinden in deze bestemmingswijziging. Zij wonen op het perceel [locatie] en richten zich tegen het plandeel direct grenzend aan hun woning. Zij vrezen dat het plan leidt tot een aantasting van hun uitzicht.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroepsgronden

3. [appellant A] en [appellant B] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Groen" dat direct aan hun perceel grenst. Zij voeren aan dat ter plaatse van dit plandeel ten onrechte bomen mogen worden geplant waardoor hun uitzicht in de richting van Zaandam en Amsterdam verloren gaat. In dit verband voeren [appellant A] en [appellant B] aan dat alternatieve invullingen van het plan mogelijk zijn waardoor hun uitzicht niet verloren zal gaan. Het is namelijk mogelijk om het plangebied naar het zuidoosten te verplaatsen of geen bomen toe te staan ter plaatse van het bestreden plandeel, aldus [appellant A] en [appellant B].

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het ongewenst is om het plangebied te verplaatsen naar het zuidoosten. Als het plangebied wordt verschoven dan komen de voorziene woningen namelijk dichterbij de snelweg A7 te liggen. Dit heeft tot gevolg dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen onaanvaardbaar wordt. Met betrekking tot het niet toestaan van bomen voert de raad aan dat nadere invulling van het desbetreffende perceel in overleg met het bewonerscomité kan plaatsvinden.

3.2. Aan het plandeel dat grenst aan het perceel van [appellant A] en [appellant B] is de bestemming "Groen" toegekend.

Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen, bermen, beplanting en plantsoenen;

b. paden;

c. speelvoorzieningen;

d. nutsvoorzieningen;

e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

f. parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeren"."

3.3. Vast staat dat [appellant A] en [appellant B] op dit moment een vrij uitzicht hebben aan de zijkant van hun woning. Het toegestane gebruik van deze gronden kan dit uitzicht belemmeren. De Afdeling stelt voorop dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Dit neemt niet weg dat de raad het belang dat [appellant A] en [appellant B] hebben bij het behoud van hun uitzicht moet betrekken in zijn belangenafweging. Dit belang is door de raad in zijn belangenafweging onderkend. De raad heeft echter een zwaarder gewicht toegekend aan het belang dat is betrokken bij het realiseren van dit plan waardoor in een woningbehoefte wordt voorzien en waarbij een groenvoorziening met bomen en een waterpartij worden aangelegd. Ook heeft de raad in zijn afweging betrokken dat slechts aan één zijde van de woning van [appellant A] en [appellant B] het uitzicht kan worden aangetast als gevolg van dit plan. Voorts heeft de raad bezien of een alternatieve invulling van het plan mogelijk is waardoor het uitzicht van [appellant A] en [appellant B] minder wordt aangetast. Met betrekking tot het door [appellant A] en [appellant B] voorgestelde alternatief om het plangebied te verplaatsen naar het zuidoosten heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daardoor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ontstaat ter plaatse van de voorziene woningen, doordat deze woningen dichter bij de snelweg A7 komen te liggen. [appellant A] en [appellant B] hebben niet gemotiveerd waarom in dit geval aan hun belang bij het behoud van hun uitzicht meer gewicht had moeten worden toegekend. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad geen zwaarder gewicht heeft hoeven toekennen aan het belang van [appellant A] en [appellant B] bij het behoud van hun uitzicht dan de raad heeft gedaan. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Groen" heeft kunnen toekennen aan het plandeel dat grenst aan het perceel van [appellant A] en [appellant B].

Het betoog faalt.

4. [appellant A] en [appellant B] hebben voorts aangevoerd dat door de werkzaamheden schade aan hun woning kan ontstaan als gevolg van het heien. Zij geven aan dat deze schade voorkomen kan worden indien gebruik wordt gemaakt van boorpalen in plaats van heipalen. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten beschouwing blijven.

Het betoog faalt.

5. Verder voeren [appellant A] en [appellant B] aan dat tien woningen aan de Leeghwaterstraat niet onderheid zijn. Dit is evenwel geen aspect dat geregeld kan worden in een bestemmingsplan. Reeds om die reden kan deze beroepsgrond niet leiden tot een geslaagd beroep.

Het betoog faalt.

6. [appellant A] en [appellant B] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant A] en [appellant B] hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W.A.M.M. Delauw, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Delauw
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017

812.