Uitspraak 201608665/1/R1


Volledige tekst

201608665/1/R1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Thorn, gemeente Maasgouw,
2. [appellant sub 2], wonend te Thorn, gemeente Maasgouw,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Maasgouw,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Vijverbroek" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2017, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.M. Smits, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door ir. P. Donners en mr. E.J.T.H.M. Savelkoul, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Euroresorts, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1. De (wettelijke) bepalingen en relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Inleiding

2. Het plan ziet op de bestaande camping "Vijverbroek" in het buitengebied van Thorn. Het plan beoogt deze camping te transformeren. In de bestaande situatie zijn er 75 kampeerplaatsen en er is een horecaonderneming aanwezig die deel uitmaakt van de camping. Het plan voorziet erin dat er maximaal 45 verplaatsbare chalets en een zelfstandige horecavoorziening worden gerealiseerd.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen in de Beekstraat in Thorn op onderscheidenlijk nr. [.] en nr. [.]. Zij vrezen met name geluidhinder in hun woningen als gevolg van de verkeerstoename die het plan met zich brengt. [appellant sub 1] betoogt daarnaast dat het plan onaanvaardbare gevolgen heeft voor de "bronsgroene landschapszone", als bedoeld in artikel 2.7.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (hierna: de Omgevingsverordening).

Ontvankelijkheid

3. De raad betoogt dat de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet-ontvankelijk zijn, omdat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Daartoe voert de raad aan dat hun woningen op een aanzienlijke afstand van de camping zijn gelegen. De raad heeft gesteld dat vanwege de transformatie van de camping en de realisering van een zelfstandige horecavoorziening weliswaar sprake zal zijn van een toename van maximaal 166 verkeersbewegingen per etmaal op de Beekstraat ten opzichte van de huidige situatie, maar dat deze toename van het verkeer ter hoogte van de Beekstraat niet meer kan worden toegerekend aan de camping, aangezien het verkeer dan al is opgegaan in het heersende verkeersbeeld. Dit houdt in dat het af- en aanrijdende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag nog niet dan wel niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg kan bevinden.

3.1. Voor de beantwoording van de vraag of [appellant sub 1] en [appellant sub 2] belanghebbenden zijn, is bepalend of zij feitelijke gevolgen kunnen ondervinden van het plan. Blijkens onderzoek kiest het verkeer van en naar de camping "Vijverbroek" voor het merendeel de route die over een smalle weg direct langs hun woningen voert. Er is weinig doorgaand verkeer vanuit andere wegen. Gelet op de voorziene toename van 166 motorvoertuigbewegingen per etmaal ten opzichte van 30 in de bestaande situatie, kan niet worden staande gehouden dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen feitelijke gevolgen van het plan kunnen ondervinden. Het verweer van de raad inzake de ontvankelijkheid faalt.

Toetsingskader

4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Verkeer en geluid

5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat de raad het plan onzorgvuldig heeft voorbereid, nu hij geen onderzoek heeft gedaan naar de geluidhinder ter hoogte van hun woningen aan de Beekstraat als gevolg van de toename van het verkeer van en naar de camping. Hierbij wijzen zij op een notitie van 30 augustus 2016 van DPA Cauberg-Huygen, waaruit naar voren komt dat in het kader van de toetsing aan een goede ruimtelijke ordening de invloed van het verkeer van en naar de camping bij deze woningen zou moeten worden beoordeeld. [appellant sub 1] voert aan dat de bewoners van de woningen aan de Beekstraat in de bestaande situatie al veel geluidhinder ondervinden van het verkeer dat langs komt.

[appellant sub 2] wijst daarbij ook op de aanwezigheid van een hoge stenen muur tegenover haar woning. Zij vreest voor extra geluidhinder in haar woning als gevolg van weerkaatsing van het geluid tegen die muur.

5.1. De raad heeft bij de besluitvorming verwezen naar het rapport van 20 juli 2015 van Windmill inzake de gevolgen van de verkeersaantrekkende werking van de omvorming van de camping "Vijverbroek". In bijlage I van dit rapport zijn de invoergegevens voor het rekenmodel opgenomen. Hierop is te zien dat de toetspunten alleen liggen op de Kessenicherweg. Omdat het verkeer ter hoogte van de Beekstraat is opgegaan in het heersende verkeersbeeld zijn de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet bij het onderzoek van Windmill betrokken, aldus de raad.

5.2. Met verwijzing naar de uitspraak van 30 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2013:BY9920, rechtsoverweging 3.6, overweegt de Afdeling dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat vanwege de geluidsbelasting ter plaatse van een woning betekenis toekomt aan alle relevante geluidsbronnen. De raad had dan ook - in het kader van de vraag of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening - de geluidhinder ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan de Beekstraat als gevolg van de toename van het verkeer van en naar de camping bij de beoordeling moeten betrekken. Dit geldt te meer nu de Beekstraat smal is, deze woningen dicht op de weg staan en het wegdek bestaat uit kobbelkeien. Ten aanzien van de woning van [appellant sub 2] is tevens de aanwezigheid van een hoge stenen muur tegenover haar woning van belang vanwege de eventuele extra geluidhinder in haar woning als gevolg van weerkaatsing van geluid tegen die muur. Omdat de raad geen beoordeling heeft verricht van de geluidhinder op de daarvoor in aanmerking komende gevels van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], is het plan in zoverre onzorgvuldig voorbereid. De Afdeling merkt hierbij op dat [appellant sub 1] in beroep een rapport van DPA Cauberg-Huygen van 23 juni 2017 heeft ingebracht, waaruit volgt dat in de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de bestaande situatie sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de circulaire "Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening w.m." (hierna: de Circulaire). In dit rapport is de conclusie getrokken dat als gevolg van het plan het geluidniveau in de aan de orde zijnde woningen gedurende de dagperiode toeneemt met 4 dB(A) en gedurende de avond- en nachtperiode met 8 dB(A) toeneemt. De raad heeft ter zitting gesteld dat DPA Cauberg-Huygen aan deze conclusie geen deugdelijke berekening ten grondslag heeft gelegd en dat de toename van de geluidsbelasting voor de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] slechts gering is. De Afdeling overweegt hieromtrent dat de raad het aldus gestelde niet, bijvoorbeeld met een deskundigenrapport, inzichtelijk heeft gemaakt. Evenmin heeft de raad inzichtelijk gemaakt wat de betekenis is van de toename van de geluidsbelasting - ook als die toename gering mocht zijn - voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], in het licht van de bestaande akoestische situatie in hun woningen, waarbij volgens DPA Cauberg-Huygen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Circulaire.

Het betoog slaagt.

Artikel 2.7.2 van de Omgevingsverordening

6. [appellant sub 1] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 2.7.2 van de Omgevingsverordening. Volgens hem leidt het plan tot negatieve effecten voor de kernkwaliteiten van de "bronsgroene landschapszone". [appellant sub 1] stelt dat de raad niet duidelijk heeft gemaakt hoe de negatieve effecten van het plan worden gecompenseerd. Hij wijst erop dat de openheid wordt aangetast door de voorziene chalets.

6.1. Primair stelt de raad zich op het standpunt dat artikel 8:69a van de Awb zich verzet tegen vernietiging van het bestreden besluit vanwege het onder 6 genoemde betoog van [appellant sub 1], zodat dit betoog buiten beschouwing kan blijven. Ter zitting heeft de raad hierbij erop gewezen dat de kernkwaliteiten van de "bronsgroene landschapszone" niet verweven zijn met de belangen van [appellant sub 1].

Subsidiair stelt de raad zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.7.2 van de Omgevingsverordening.

6.2. Uit artikel 2.7.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening volgt dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de "bronsgroene landschapszone" een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Uit het tweede lid blijkt dat de kernkwaliteiten van de "bronsgroene landschapszone" het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf zijn.

6.3. Uit artikel 8:69a van de Awb volgt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaat tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

6.4. De Afdeling overweegt dat uit de kernkwaliteiten, in relatie met de door artikel 2.7.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening vereiste beschrijving daarvan, kan worden afgeleid dat met artikel 2.7.2 van de Omgevingsverordening beoogd wordt het algemene belang van het landschap, specifiek de "bronsgroene landschapszone", te beschermen. Daarnaast merkt de Afdeling op dat de woning van [appellant sub 1] op een afstand van ongeveer 20 m staat van de grens van de "bronsgroene landschapszone", als bedoeld in artikel 2.7.2 van de Omgevingsverordening.

De afstand tussen het plangebied, dat in de "bronsgroene landschapszone" valt, en deze woning bedraagt ongeveer 270 m. De Afdeling is onder deze omstandigheden van oordeel dat de "bronsgroene landschapszone" ter hoogte van het plangebied deel uitmaakt van de directe leefomgeving van [appellant sub 1]. Gelet hierop is sprake van een verwevenheid tussen het individuele belang van [appellant sub 1] bij behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving en het algemene belang dat artikel 2.7.2 van de Omgevingsverordening beoogt te beschermen. Artikel 8:69a van de Awb staat aan de vernietiging van het bestreden besluit op dit punt dan ook niet in de weg. De Afdeling volgt het primaire standpunt van de raad derhalve niet, zodat zij het onder 6 genoemde betoog van [appellant sub 1] thans inhoudelijk zal beoordelen.

6.5. In de plantoelichting is in paragraaf 2.2.1 gesteld dat het plangebied ligt in de "bronsgroene landschapszone". Dit zijn beekdalen en gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies. Dergelijke gebieden zijn in hoge mate bepalend voor het beeld van het Limburgse landschap, aldus de plantoelichting. Uit de plantoelichting komt naar voren dat de realisatie van chalets geen negatieve effecten heeft op de kernkwaliteiten binnen de "bronsgroene landschapszone", aangezien in de huidige situatie het gehele plangebied reeds is aangewezen als recreatieterrein, waarop zich reeds een recreatie-inrichting met horecavoorziening bevindt, die in oppervlakte niet wordt uitgebreid. In de plantoelichting wordt voorts gesteld dat er weliswaar sprake is van een nieuwe ontwikkeling, maar dat geen sprake is van nieuw ruimtebeslag.

6.6. De Afdeling stelt vast dat ten tijde van het voorheen geldende, op 18 december 2014 door de raad vastgestelde "Reparatieplan" het plangebied reeds recreatief in gebruik was en dat met de mogelijkheid van realisatie van chalets - die geen vaste verankering in de grond hebben en binnen 24 uur demontabel zijn - geen sprake is van een nieuw ruimtebeslag ten opzichte van de mogelijkheden die het "Reparatieplan" bood. Immers, op grond van artikel 14 van de planregels gelezen in samenhang met lid 1.65 en 1.66 van de planregels van het "Reparatieplan" waren binnen het plangebied - waaraan de bestemming "Recreatie - Kampeerterrein" was toegekend - kampeermiddelen, zoals tent, tentwagen, kampeerauto en/of caravan, gedurende het gehele jaar toegelaten. Mede gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen grond om aan te nemen dat het plan negatieve effecten heeft op de kernkwaliteiten binnen de "bronsgroene landschapszone", zodat de door [appellant sub 1] bedoelde compensatie niet aan de orde is. Hierbij acht de Afdeling ook van belang dat, zoals uit paragraaf 3.3 van de plantoelichting naar voren komt, met een landschappelijk inpassingsplan - waarvan de uitvoering en instandhouding is gewaarborgd met de voorwaardelijke verplichting van artikel 4, lid 4.4.2 van de planregels - wordt voorzien in een houtwal, die ervoor zorgt dat het zicht op de chalets wordt weggenomen en die de zichtlijnen richting Thorn zo veel mogelijk respecteert. Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.7.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening.

Het betoog faalt.

De dubbelbestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht

7. [appellant sub 1] voert aan dat lid 7.2.1 en lid 7.2.2 van artikel 7 van de planregels, betreffende de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht", onverenigbaar zijn, aangezien lid 7.2.2 bouwwerken toelaat die ingevolge lid 7.2.1 niet gebouwd mogen worden.

7.1. Primair stelt de raad zich op het standpunt dat artikel 8:69a van de Awb zich verzet tegen vernietiging van het bestreden besluit vanwege het betoog van [appellant sub 1] over de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht", zodat dit betoog buiten beschouwing kan blijven.

Subsidiair stelt de raad zich op het standpunt dat lid 7.2.1 en lid 7.2.2 zien op verschillende situaties en derhalve niet onverenigbaar zijn.

Ter zitting heeft de raad toegelicht dat lid 7.2.1 ziet op bouwen met het oog op de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht", waarbij kan worden gedacht aan de bouw van een wegkruis, terwijl lid 7.2.2 ziet op het bouwen volgens de onderliggende bestemming.

7.2. In artikel 7, lid 7.2.1, van de planregels wordt het volgende vermeld:

"7.2.1 Bouwen volgens de dubbelbestemming

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die geen gebouwen zijn en die nodig zijn voor het behoud of het herstel van het beschermd dorpsgezicht en voor het behoud of herstel van het cultuurhistorisch evenwicht daarin zoals gegeven met het beeldkwaliteitsplan voor het beschermd dorpsgezicht.

7.2.2 Bouwen volgens de onderliggende bestemming

Op de gronden mogen bouwwerken worden gebouwd volgens de regels van de onderliggende bestemming die op die gronden rust, mits het beschermd dorpsgezicht en het cultuurhistorisch evenwicht daarin daarmee niet worden aangetast."

7.3. De Afdeling stelt vast dat artikel 7 van de planregels de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Dorpsgezicht" betreft en dat de in lid 7.2.1 en lid 7.2.2 neergelegde normen dienen ter bescherming van het beschermd dorpsgezicht. De Afdeling stelt vast dat de woning van [appellant sub 1] onder het beschermd dorpsgezicht valt. Gelet hierop is sprake van een verwevenheid tussen het individuele belang van [appellant sub 1] bij behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving en het algemene belang dat de genoemde normen beogen te beschermen, zodat niet kan worden geoordeeld dat die normen kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1]. Artikel 8:69a van de Awb staat aan de vernietiging van het bestreden besluit op dit punt dan ook niet in de weg. De Afdeling volgt het primaire standpunt van de raad derhalve niet, zodat zij het onder 7 genoemde betoog van [appellant sub 1] thans inhoudelijk zal beoordelen.

7.4. De Afdeling stelt vast dat lid 7.2.1 betrekking heeft op de situatie dat er met het oog op de dubbelbestemming wordt gebouwd. Dit betreft - zoals de raad bij wijze van subsidiair standpunt terecht heeft gesteld - een andere situatie dan die waarop lid 7.2.2 ziet, namelijk dat er met het oog op de onderliggende bestemming wordt gebouwd. Gelet hierop kan [appellant sub 1] niet worden gevolgd in zijn betoog dat lid 7.2.1 onverenigbaar is met lid 7.2.2. Het betoog faalt.

8. [appellant sub 1] voert aan dat de verwijzing in artikel 7, lid 7.2.1, van de planregels naar het beeldkwaliteitsplan rechtsonzeker is.

8.1. De Afdeling overweegt - ten aanzien van de verwijzing in artikel 7, lid 7.2.1, van de planregels naar het beeldkwaliteitsplan voor het beschermd dorpsgezicht - dat het, gelet op onder meer het ontbreken van een datum van het beeldkwaliteitsplan en ontbreken van een vindplaats, onduidelijk is om welk stuk het gaat. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met het beginsel van de rechtszekerheid.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

9. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen zesentwintig weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

Daartoe dient de raad met inachtneming van overweging 5.2 alsnog een beoordeling te verrichten van de geluidhinder als gevolg van het plan voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2], waarbij de raad mede het door [appellant sub 1] als nader stuk ingebrachte rapport van DPA Cauberg-Huygen van 23 juni 2017 moet betrekken. Daarbij dient de raad inzichtelijk te maken wat de betekenis van de mogelijke geluidhinder is voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], in het licht van de bestaande akoestische situatie in hun woningen. De door de raad te verrichten beoordeling kan ertoe leiden dat de raad het besluit nader motiveert dan wel het besluit wijzigt door een andere planregeling vast te stellen.

Verder dient de raad met in achtneming van overweging 8.1 artikel 7, lid 7.2.1, van de planregels te wijzigen. Aangezien - zoals ter zitting is gebleken - de raad heeft beoogd te verwijzen naar het beeldkwaliteitsplan van 14 juli 2015 dat als bijlage 2 bij de plantoelichting is gevoegd, ligt het in de rede dat de raad dit alsnog in dit artikellid tot uitdrukking brengt.

De raad dient de Afdeling en de andere partijen de uitkomst van de opdracht mede te delen. De raad dient het gewijzigde besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Bij de voorbereiding van dit besluit behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast.

Samenhangende beroepsgronden

10. De beroepsgrond van [appellant sub 2] dat als gevolg van het plan de verkeersveiligheid ter plaatse van de Beekstraat wordt aangetast, hangt inhoudelijk samen met het onder 5.2 geconstateerde gebrek.

Die beroepsgrond zal - zonodig - in de einduitspraak worden beoordeeld.

Ook de beroepsgrond van [appellant sub 2] dat alleen een bestemming als (natuur)camping conform de bestaande feitelijke situatie passend is, zal - zonodig - in de einduitspraak worden beoordeeld.

Proceskosten en griffierecht

11. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Maasgouw op om binnen zesentwintig weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

1. met inachtneming van overweging 9 de in de overwegingen 5.2 en 8.1 geconstateerde gebreken te herstellen;

2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst van de opdracht mede te delen en het gewijzigde besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Van Loo
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017

418.


BIJLAGE

• Bij de rechtsoverwegingen 3-3.1, 6.1-6.3, 7.1-7.3 en 9

Artikel 1:2

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. […].

Artikel 8:1

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Artikel 8:51d

Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen […].

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

• Bij rechtsoverweging 2 en verder

Planregels bij het bij besluit van 13 oktober 2016 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Vijverbroek"

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.34 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.35 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en/of trekkershutten, tenthuisjes en chalets ten behoeve van recreatief (nacht)verblijf.

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. regulier kampeerterrein met chalets voor personen die elders hun hoofdverblijf hebben en waarvan de exploitatie bedrijfsmatig is;

b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrumvoorziening' een receptie en ondersteunende voorzieningen ten dienste van de bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie, zoals een aan de hoofdfunctie ondergeschikt kantoor en voorzieningen ten behoeve van beheer en onderhoud;

[…].

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen

Bij het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een bouwvlak;

b. het maximum aantal chalets bedraagt 45;

c. chalets dienen binnen 24 uur demontabel te zijn;

d. het materiaalgebruik van chalets dient overwegend te bestaan uit hout;

e. chalets mogen geen vaste verankering in de grond hebben;

f. de maximale oppervlakte per chalet bedraagt 70 m2;

g. de maximale bouwhoogte van een chalet bedraagt 3,80 meter;

h. een chalet bestaat uit ten hoogste 1 bouwlaag;

i. bij een chalet is een berging uitsluitend inpandig toegestaan, binnen de maximale oppervlakte van de chalet;

j. de onderlinge afstand tussen chalets bedraagt ten minste 5 meter;

k. de maximale oppervlakte van gebouwen, geen chalets zijnde en/of geen gebouwen zoals bedoeld in de artikelen 4.2.3, 4.2.4 en/of 4.2.5 zijnde , bedraagt in totaal 100 m2 en de maximale bouwhoogte bedraagt 3,80 meter.

[…]

4.4.2 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van gronden met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" conform deze bestemming is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in Bijlage 1 "Inpassingsplan" bij deze regels, is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.

Artikel 7 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.1.1 Omschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het dorpsgezicht in cultuurhistorische, beeldkwalitatieve, bouwkundige of anderszins ruimtelijke zin.

7.1.2 Relatie onderliggende bestemming(en)

De gronden waarop de dubbelbestemming rust mogen worden gebruikt volgens de regels van de onderliggende bestemming, mits:

a. het gebruik van de onderliggende bestemming niet in strijd is met de hierna gegeven regels van de dubbelbestemming; en

b. het gebruik van de onderliggende bestemming niet zodanig is dat daarmee de verwezenlijking van de dubbelbestemming of het gebruik van die dubbelbestemming in de toekomst onmogelijk wordt gemaakt, wordt bemoeilijkt of wordt beperkt.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Bouwen volgens de dubbelbestemming

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die geen gebouwen zijn en die nodig zijn voor het behoud of het herstel van het beschermd dorpsgezicht en voor het behoud of herstel van het cultuurhistorisch evenwicht daarin zoals gegeven met het beeldkwaliteitplan voor het beschermd dorpsgezicht.

7.2.2 Bouwen volgens de onderliggende bestemming

Op de gronden mogen bouwwerken worden gebouwd volgens de regels van de onderliggende bestemming die op die gronden rust, mits het beschermd dorpsgezicht en het cultuurhistorisch evenwicht daarin daarmee niet worden aangetast.

• Bij de rechtsoverwegingen 6.5 en 6.6

Planregels bij het bij besluit van 18 december 2014 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Reparatieplan"

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.65 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen met uitzondering van chalets of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.66 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en/of trekkershutten, tenthuisjes en chalets ten behoeve van recreatief (nacht)verblijf.

Artikel 14 Recreatie - Kampeerterrein

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Kampeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. een regulier kampeerterrein voor uitsluitend kampeermiddelen;

[…]

c. gemeenschappelijke recreatievoorzieningen en aan de verblijfsrecreatie ondergeschikte horeca;

[…].

• Bij de rechtsoverwegingen 2 en 6-6.6

Omgevingsverordening Limburg 2014

Paragraaf 2.7. Bronsgroene landschapszone

[…]

Artikel 2.7.2 Bronsgroene landschapszone

1. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden (kernkwaliteit "Groene karakter") wordt de beleidsregel als bedoeld in artikel 2.6.7, tweede lid, gevolgd.

2. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.

3. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn nader uitgewerkt in de bijlage bij dit artikel.