Uitspraak 201608956/1/R1


Volledige tekst

201608956/1/R1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de Stichting Bewonerscomité Groenlanden, gevestigd te Ooij, gemeente Ubbergen,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Ooij, gemeente Ubbergen,

en

de raad van de gemeente Lingewaard,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Herinrichting Bemmelse Waard" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de Stichting en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

K3Delta B.V. heeft daartoe in de gelegenheid gesteld een nadere uiteenzetting gegeven.

De raad, de Stichting en [appellanten sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2017, waar de Stichting, vertegenwoordigd door M.A.H.M.A. Metze, T.A.M. Meulemans en F.H.M.A. Vreede, [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door mr. E.D.M. Knegt en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts zijn K3Delta, vertegenwoordigd door mr. R. Benhadi, als voormeld, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, vertegenwoordigd door G. Pieters, ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Het bestemmingsplan

1. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de Bemmelse Waard, een natuurgebied dat ten zuiden van Bemmel en ten noorden van de Waal ligt. Reeds in 2010 is men gestart met een herinrichting van de Bemmelse Waard die volgens de plantoelichting nodig was in verband met de veiligheidsdoelstellingen in het kader van Ruimte voor de Rivier. Daarbij zijn blijkens de plantoelichting twee oude fabrieksterreinen in het gebied opgeruimd en is er voor beide bedrijven één nieuw terrein aangelegd aan de Waal. Naast dit terrein is een overslaglocatie aangelegd om transport over het water (de Waal) zoveel mogelijk te faciliteren. Achter het terrein is blijkens de plantoelichting een grote geul aangelegd en is een extra waterplas gerealiseerd. De grondstoffen zand en grind liggen onder water en worden door K3Delta gewonnen en veredeld in de zandscheidingsinstallatie op het terrein.

De oorspronkelijk juridisch planologische basis voor deze herinrichting vormde het bestemmingsplan "Bemmelse Waard van de gemeente Lingewaard", vastgesteld door de raad op 31 januari 2008. Dat bestemmingsplan is nadien gedeeltelijk herzien met de vaststelling van het bestemmingsplan "Bemmelse Waard, herziening overslaglocatie" door de raad bij besluit van 3 juli 2009. Voormelde bestemmingsplannen zijn nu vervangen door het thans voorliggende bestemmingsplan, dat een juridisch planologische basis vormt voor de verdere herinrichting van de Bemmelse Waard. Zo is met dit bestemmingsplan onder meer de agrarische bestemming van gronden omgezet in een natuurbestemming.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De beroepen

3. De beroepen van de Stichting en [appellanten sub 2] zijn gericht tegen de planologisch voorziene herinrichting van de Bemmelse Waard voor zover daarbij wordt voorzien in bedrijfsactiviteiten.

Ontvankelijkheid

[appellanten sub 2]

4. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellanten sub 2]. Hiertoe voert de raad aan dat [appellanten sub 2] niet als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt, vanwege de afstand van hun woningen tot de door hen bestreden plandelen.

4.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

4.2. [appellant sub 2B] woont aan de [locatie 1] op een afstand van ongeveer 330 meter tot het plandeel met de bestemming "Water" met de aanduiding "rivier" alwaar op grond van artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder g, van de planregels bedrijfsverkeer te water is toegestaan. [appellant sub 2A] woont aan de [locatie 2] op een afstand van ongeveer 370 meter tot voormeld plandeel. De afstand van de [locatie 1] tot de voorziene bedrijfsbestemming bedraagt ongeveer 490 m. Tot de [locatie 2] bedraagt deze afstand ongeveer 530 m. Daargelaten of [appellanten sub 2] zicht hebben op de gronden met voormelde bestemmingen, acht de Afdeling, gelet op voormelde afstanden en de aard en omvang van de voorziene ruimtelijke ontwikkeling op de gronden met de bestemming "Water" en "Bedrijf", op voorhand niet uitgesloten dat [appellanten sub 2] ruimtelijke gevolgen van enige betekenis - zoals bijvoorbeeld geluidhinder - kunnen ondervinden op hun percelen.

Het betoog van de raad faalt.

De Stichting

5. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van de Stichting. Hiertoe voert de raad aan dat de feitelijke werkzaamheden van de Stichting slechts bestaan uit het voeren van juridische procedures.

5.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

Artikel 1:2, derde lid, luidt: "Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen."

5.2. Blijkens haar statuten heeft de Stichting ten doel:

a. het in stand houden en waarborgen van het karakter van natuur- en stiltegebied Groenlanden, hierna te noemen "Groenlanden", gelegen in de Ooijpolder in de gemeente Ubbergen, alsmede het handhaven van de normen die gelden voor een dergelijk natuur- en stiltegebied;

b. het bevorderen van de leefomgeving van Groenlanden en de directe omgeving;

c. het voorkomen van verdergaande industrialisatie en de verdere ontzanding en ontgrinding van de directe omgeving van Groenlanden;

d. het bieden van een platform ten behoeve van en het in en buiten rechte behartigen van de belangen van bewoners van Groenlanden en andere personen, die belang hechten aan handhaving van het natuur- en stiltegebied Groenlanden en directe omgeving.

5.3. De Stichting komt blijkens haar doelstelling mede op voor de belangen van de bewoners van Groenlanden. Aannemelijk is dat verschillende bewoners van dit gebied gevolgen van de voorgenomen activiteit kunnen ondervinden. De Stichting brengt door het optreden in rechte aldus een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijke optreden van individuele natuurlijke personen die door dat besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. In de door de Stichting tot stand gebrachte bundeling van deze individuele belangen, kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht. Gelet op het vorenstaande dient de Stichting reeds daarom als belanghebbende bij het bestreden besluit te worden aangemerkt.

Het betoog van de raad faalt.

Inhoudelijke gronden

Ladder duurzame verstedelijking

6. [appellanten sub 2] betogen dat het bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro).

6.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidde ten tijde van belang: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld."

6.2. Aan het in de uiterwaard gelegen terrein van K3Delta en Wienerberger B.V., is de bestemming "Bedrijf" toegekend. Aan het westelijke gedeelte van dit bedrijfsbestemmingsvlak is tevens de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overslag" toegekend. Aan de strook grond met de bestemming "Bedrijf" direct ten oosten van voormeld plandeel is de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - zandverwerking" toegekend. Aan dit plandeel alsmede het resterende gedeelte van het bedrijfsbestemmingsvlak zijn tevens de aanduidingen "opslag" en "maximum bebouwingspercentage 60%" toegekend. Verder is aan de gronden met de bestemming "Bedrijf" tevens de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - steenfabriek" toegekend, behoudens aan de gronden waaraan de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overslag" is toegekend.

Ten zuiden van het bedrijfsbestemmingsvlak is de bestemming "Water" met de aanduiding "vrijwaringszone - vaarweg" en "rivier" toegekend.

Aan de gronden ten noorden, ten westen en ten oosten van het terrein zijn overwegend de bestemmingen "Water", "Bos" en "Natuur" toegekend. Aan de gronden ten noorden van het terrein met de bestemming "Water", "Natuur" en "Bos" zijn tevens de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - ontgronding" en gedeeltelijk de aanduiding "opslag" toegekend.

6.2.1. De relevante planregels van het thans voorliggende bestemmingsplan zijn als bijlage 1 bij deze uitspraak gevoegd. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

6.3. Voor de gronden van het terrein ter plaatse van de overslaglocatie, waaraan thans de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overslag" is toegekend, gold voorheen het bestemmingsplan "Bemmelse Waard, herziening overslaglocatie". In dat plan was aan de overslaglocatie de bestemming "Bedrijf - Overslag" toegekend.

Artikel 4, lid 4.1, van de planvoorschriften van dat plan luidde: "De voor Bedrijf - Overslag" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs en het vergroten van de afvoercapaciteit;
b. aanlegplaats van schepen ten behoeve van de overslag en verwerking van zand, grind en klei(producten);
c. de bescherming en het herstel van natuurwaarden en landschapswaarden;

met bijbehorende wegen en paden, bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder een zandclassificeerinstallatie en met dien verstande dat aanlegsteigers niet zijn toegestaan."

Lid 4.2.1 luidde: "Gebouwen mogen niet worden gebouwd."

Lid 4.2.2 luidde: "Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

a. bedrijfsinstallaties en lichtmasten 3 m;
b. zandclassificeerinstallatie 16 m;
c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m."

6.4. Voor het overige gedeelte van het plangebied gold voorheen het bestemmingsplan "Bemmelse Waard van de gemeente Lingewaard". In dat plan was aan het terrein de bestemming "Bedrijf - Overslag" toegekend. Aan het perceel Buitenpolder 20 dat op dit terrein ligt, was voorheen de bestemming "Wonen" toegekend. Aan de gronden ten zuiden van het terrein was de bestemming "Water" toegekend. Aan de gronden ten noordwesten, noorden en noordoosten van het plangebied waren onder meer de bestemmingen "Water", "Natuur" en "Bos" toegekend.

Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidde: "De op de plankaart voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs en het vergroten van de afvoercapaciteit;
b. een steenfabriek/fabricage van grofkeramische producten;
c. het bestaande aantal bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning;
d. opslag ter plaatse van de aanduiding opslag;
e. een zandclassificeerinstallatie ter plaatse van de aanduiding zandwinning;
f. een loswal met een maximale oppervlakte van 1.650 m² ter plaatse van de aanduiding loswal;

[…]

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven."

Lid 4.2.1 luidde: "Uitsluitend de volgende bebouwing is toegestaan:

a. gebouwen: de gebouwen zoals aangegeven in bijlage 1 bij deze voorschriften;
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde."

Lid 4.2.2 luidde: "Het geheel of gedeeltelijk ter plaatse vernieuwen, veranderen en/of vergroten van de in artikel 4.2.1 genoemde bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat:

a. de oppervlakte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan in de tabel in de bijlage bij deze voorschriften per gebouw onder de kolom "bij recht toelaatbaar in m²" is aangegeven;
b. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen niet meer mag bedragen dan 15 m;

[…]"

Lid 4.2.3 luidde: "Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

a. schoorsteen 60 m;
b. kranen 30 m:

[…]

f. zandclassificeerinstallatie 20 m;
g. overige bedrijfsinstallaties 25 m;
h. lichtmasten 11 m;

[…]"

Lid 4.2.4 luidde: "Het is niet toegestaan om een in artikel 4.2.1, onder a, genoemd gebouw geheel of gedeeltelijk te herbouwen, op dan wel geheel of gedeeltelijk te verplaatsen naar een andere dan de bestaande locatie."

Lid 4.2.5 luidde: "Het is niet toegestaan om meerdere in artikel 4.2.1 onder a genoemde gebouwen te vervangen door één nieuw gebouw, dan wel door een kleiner aantal gebouwen dan het aantal zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze voorschriften."

Artikel 5, lid 5.1, luidde: "De op de plankaart voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs en het vergroten van de afvoercapaciteit;
b. de waterhuishouding;
c. bos en bebossing;
d. de bescherming en het herstel van de natuur- en landschapswaarden;
e. het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied;

[…]

h. ontgrondingen ter plaatse van de aanduiding ontgrondingsgebied;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden."

Lid 5.2.1 luidde: "Gebouwen mogen niet worden gebouwd."

Artikel 7, lid 7.1, luidde: "De op de plankaart voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs en het vergroten van de afvoercapaciteit;
b. de waterhuishouding;
c. de bescherming en het herstel van de natuur- en landschapswaarden;
d. het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;

[…]

h. ontgrondingen ter plaatse van de aanduidingen ontgrondingsgebied;

[…]"

Lid 7.2.1 luidde: "Gebouwen mogen niet worden gebouwd."

Artikel 9, lid 9.1, luidde: "De op de plankaart voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs en het vergroten van de afvoercapaciteit;
b. de waterhuishouding;
c. waterstaatkundige doeleinden;
d. strandoever;
e. water met natuurfunctie;
f. het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied;
g. (bedrijfs)verkeer te water alsmede recreatief medegebruik ter plaatse van de aanduiding rivier;
h. ontgrondingen en opslag van zand en grind ter plaatse van de aanduiding ontgrondingsgebied;
i. de bescherming van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding cultuurhistorische waarde;

met bijbehorende werken, geen gebouwen zijnde."

Lid 9.2.1 luidde: "Gebouwen mogen niet worden gebouwd."

Lid 9.2.2 luidde: "Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

a. rivierbakens 6 m;

b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m."

6.5. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld welk planologisch beslag op de ruimte het voorliggende plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande plan, en in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een relevante functiewijziging. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op grond van een vergelijking van het voorheen geldende planologische regime voor het plangebied met het thans voorziene planologische regime terecht op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan niet voorziet in een vergroting van het ruimtelijk beslag of in een zodanige functiewijziging dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Hiertoe overweegt de Afdeling allereerst dat - in tegenstelling tot hetgeen de Stichting en [appellanten sub 2] hebben gesteld - geen uitbreiding van het bedrijfsterrein is voorzien. Het oppervlak van het bedrijfsbestemmingsvlak is ten opzichte van het voorgaande planologische regime immers niet vergroot en evenmin zijn de bouwmogelijkheden binnen de bedrijfsbestemming op noemenswaardige wijze verruimd ten opzichte van het voorheen geldende planologische regime. Zo is bijvoorbeeld de maximale bouwhoogte van de zandclassificeerinstallatie nog steeds 20 m.

Evenmin is sprake van een relevante functiewijzing. In dit verband overweegt de Afdeling dat - in tegenstelling tot hetgeen de Stichting en [appellanten sub 2] stellen - de overslagactiviteiten voorheen niet waren beperkt tot overslag ten behoeve van de steenfabriek. En in tegenstelling tot hetgeen de Stichting en [appellanten sub 2] stellen was het gebruik van de zandclassificeerinstallatie ten behoeve van zand dat elders is gewonnen ook onder het voorgaande planologische regime toegestaan.

Het betoog faalt.

6.6. Nu het bestemmingsplan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, behoeft hetgeen [appellanten sub 2] in zoverre hebben aangevoerd geen bespreking.

Aantasting natuur- en landschapswaarden

7. De Stichting en [appellanten sub 2] betogen dat het bestemmingsplan ten onrechte voorziet in een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten in het plangebied ten opzichte van het voorgaande planologische regime. Zo is onder meer de periode waarin zandwinning mag plaatsvinden verlengd tot 2026 en is naast overslagactiviteiten ten behoeve van de steenfabriek volgens hen nu ook voorzien in zelfstandige overslagactiviteiten. Daarnaast is het gebruik van de zandclassificeerinstallatie - anders dan voorheen - niet langer verbonden aan de zandwinning in de Bemmelse Waard, maar mag deze ook worden ingezet voor zand dat elders is gewonnen, aldus de Stichting en [appellanten sub 2].

Deze extra activiteiten leiden volgens de Stichting en [appellanten sub 2] tot extra vracht- en scheepvaartbewegingen en daarmee tot een onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden in het Natura 2000-gebied en de Ecologische hoofdstructuur (thans aangeduid als Nederlands Natuurnetwerk; hierna: NNN). Derhalve heeft de raad volgens de Stichting en [appellanten sub 2] ten onrechte geen waarborg opgenomen in het bestemmingsplan op grond waarvan de belangen bij natuurontwikkeling prevaleren boven de industriële belangen.

7.1. Vast staat dat het plangebied, ten tijde van belang, overwegend was aangewezen als Natura 2000-gebied, te weten het Natura 2000-gebied Rijntakken. De gronden met de bestemming "Bedrijf" waren ten tijde van belang, behoudens het gedeelte waaraan tevens de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overslag" is toegekend, uitgezonderd van die aanwijzing.

Voorts is het plangebied gedeeltelijk aangewezen als NNN. Het NNN wordt in de Omgevingsverordening Gelderland aangeduid als het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

7.2. Ten behoeve van het bestemmingsplan is het milieueffectrapport "MER Herinrichting Bemmelse Waard, gemeente Lingewaard" van 4 januari 2016, (hierna: het milieueffectrapport) opgesteld door SAB adviseurs. Hierin zijn de gevolgen van het bestemmingsplan voor het milieu, waaronder de milieuaspecten natuur, geluid, licht en luchtkwaliteit, beoordeeld. Geconcludeerd wordt dat het voornemen slechts beperkt negatieve milieueffecten heeft op onder meer de bodemopbouw, de fysieke landschappelijke kwaliteit en geluidbelasting, doch positieve effecten op het gebied van landschap en cultuurhistorie, water (kwel binnendijks) en vooral natuur.

Ten aanzien van de effecten van het voornemen op het Natura 2000-gebied Rijntakken wordt in het milieueffectrapport, kort gezegd, geconcludeerd dat de permanente gevolgen van het bestemmingsplan positief zijn, omdat het bestemmingsplan het bosareaal vergroot. Verder zijn volgens het milieueffectrapport tijdens de realisatiefase geen noemenswaardige effecten te verwachten.

Wat betreft de gevolgen voor het NNN wordt in het milieueffectrapport geconcludeerd dat een aantasting van de wezenlijke kenmerken van het NNN niet aan de orde is.

De Stichting en [appellanten sub 2] hebben de conclusies uit het milieueffectrapport niet gemotiveerd bestreden, noch hebben zij aannemelijk gemaakt dat het milieueffectrapport dusdanige gebreken of dusdanige leemten in kennis bevat dat de raad zich daar bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet op heeft kunnen baseren.

7.3. Voor zover het betoog van de Stichting en [appellanten sub 2] aldus moet worden begrepen dat in het milieueffectrapport onvoldoende is onderkend dat het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten ten opzichte van het voorgaande planologische regime, overweegt de Afdeling het volgende. In tegenstelling tot hetgeen de Stichting en [appellanten sub 2] stellen, waren de overslagactiviteiten op de gronden van het terrein waaraan thans de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overslag" is toegekend in het voorgaande bestemmingsplan "Bemmelse Waard, herziening overslaglocatie", gelet op artikel 4, lid 4.1, van de planvoorschriften van dat plan, niet beperkt tot overslagactiviteiten ten behoeve van de steenfabriek. Evenmin was het gebruik van de zandclassificeerinstallatie, gelet op artikel 4, lid 4.1, onder e, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Bemmelse Waard van de gemeente Lingewaard" beperkt tot de verwerking van zand voor een bepaald project of tot de verwerking van zand afkomstig uit de Bemmelse Waard. Noch waren onder het voorgaande planologische regime voorwaarden gesteld omtrent de duur van de voorziene bedrijfsactiviteiten. Ook anderszins is niet gebleken van een uitbreiding van de voorziene bedrijfsactiviteiten ten opzichte van het voorgaande planologische regime. Dat deze indruk mogelijk wel wordt gewekt door de plantoelichting in samenhang bezien met de plantoelichting bij voorgaande bestemmingsplannen, maakt dat, wat daar ook van zij, niet anders, omdat de plantoelichting geen juridisch bindend onderdeel van een bestemmingsplan betreft. Het betoog faalt.

7.4. Voor zover de Stichting en [appellanten sub 2], onder verwijzing naar artikel 4, lid 4.2.3, van de planregels, betogen dat het bestemmingsplan voorziet in een ongelimiteerde aanleg van lichtmasten van 11 m, overweegt de Afdeling dat dit betoog feitelijke grondslag mist. De aanleg van lichtmasten van 11 meter is slechts toegestaan op de gronden met de bestemming "Bedrijf". In hoofdstuk 9 van het milieueffectrapport staan de gevolgen van de lichthinder beschreven die als gevolg van het bestemmingsplan kunnen optreden en wordt geconcludeerd dat wat betreft lichthinder sprake is van een neutraal milieueffect. De Stichting en [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het milieueffectrapport in zoverre niet is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Het betoog faalt.

7.5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen de Stichting en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan geen verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied tot gevolg heeft en dat het bestemmingsplan geen significant verstorend effect heeft op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Evenmin ziet de Afdeling in hetgeen de Stichting en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan geen onaanvaardbare aantasting van de wezenlijke kenmerken van het NNN tot gevolg heeft. Het betoog faalt.

Stiltegebied

8. De Stichting en [appellanten sub 2] vrezen een onaanvaardbare aantasting van het stiltegebied "De Oude Waal" vanwege geluidhinder veroorzaakt door de voorziene bedrijfsactiviteiten. Hiertoe voeren zij aan dat de voorziene uitbreiding van bedrijfsactiviteiten zal leiden tot een toename van het aantal vrachtwagenbewegingen en het aantal scheepvaartbewegingen. Voorts betogen zij dat in de akoestische onderzoeken onvoldoende aandacht is besteed aan laagfrequent geluid als gevolg van de scheepvaart.

8.1. Artikel 3.5.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland luidt: "De gebieden waarvoor regels gelden ter voorkoming of beperking van geluidhinder betreffen het als stiltegebied aangeduide gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing zijn vastgelegd in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVOmgverordening-vst en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Regels Water en Milieu."

Artikel 3.5.3, eerste lid, luidt: "In een gebied dat in artikel 3.5.2 aangewezen, gelden de in de artikel 3.5.4 tot en met 3.5.5 omschreven regels."

8.2. [appellanten sub 2] wonen in een stiltegebied als bedoeld in artikel 3.5.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland, te weten het stiltegebied "De Oude Waal", gelegen ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van de Waal. Vast staat dat in het plangebied geen gronden liggen die zijn aangewezen als een stiltegebied. Dit brengt met zich dat de artikelen 3.5.4 en 3.5.5 van de Omgevingsverordening niet van toepassing zijn op het plangebied. Dat betekent naar het oordeel van de Afdeling echter niet dat de raad bij de vaststelling van het plan geen rekening behoefde te houden met de ligging van deze gronden ten opzichte van de het stiltegebied. De afwegingen die de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te maken brengen immers ook met zich dat de gevolgen van het plan niet onaanvaardbaar mogen zijn voor de omgeving.

8.3. Hetgeen de Stichting en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geeft naar het oordeel van de Afdeling echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van het plangebied ten opzichte van het stiltegebied. Hiertoe overweegt de Afdeling dat in het milieueffectrapport staat dat de geluidhinder op woningen aan de buitenrand van het stiltegebied (het dichtst bij het plangebied gelegen) in beeld is gebracht en dat naar verwachting de geluidbelasting aldaar beperkt zal zijn, te weten niet meer dan 40 dB(A). Om die reden is volgens het milieueffectrapport sprake van een niet noemenswaardig milieueffect ('0') op het stiltegebied. De Stichting en [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat aan het milieueffectrapport in zoverre dusdanige gebreken kleven of dat deze dusdanige leemten in kennis bevat dat de raad zich daar bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet op heeft kunnen baseren. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het akoestisch rapport "Akoestisch onderzoek herinrichting zandwinning, Bemmelse Waard", van 31 juli 2015, opgesteld door Ecopart B.V., dat ten grondslag is gelegd aan het milieueffectrapport, expliciet is ingegaan op de effecten van laagfrequent geluid voor de omgeving en dat de Stichting en [appellanten sub 2] niet hebben geconcretiseerd waarom de conclusies omtrent laagfrequent geluid onjuist of niet volledig zouden zijn.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen de Stichting en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in zoverre niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan geen onaanvaardbare aantasting van het stiltegebied tot gevolg heeft. Het betoog faalt.

Groenwal

9. De Stichting en [appellanten sub 2] betogen dat de aanleg en de instandhouding van de groenwal met artikel 4, lid 4.1, onder h, in samenhang bezien met artikel lid 4.5, van de planregels onvoldoende is gewaarborgd. Ook ontbreekt volgens hen ten onrechte een specifieke omschrijving van de groenwal (zoals ligging, hoogte, breedte en samenstelling). Een groenwal is volgens hen uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening noodzakelijk, in verband met de landschappelijke inpassing en het tegengaan van geluidhinder.

9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de aanleg van de groenwal uit akoestisch oogpunt niet noodzakelijk is. Evenmin acht de raad de aanleg van de groenwal noodzakelijk in verband met de landschappelijke inpassing van de voorziene bedrijfsactiviteiten.

9.2. De planregeling ter zake van de groenwal houdt in dat binnen de bestemming "Bedrijf" de gronden ter plaatse van de aanduiding "groen" uitsluitend bestemd zijn voor zowel de realisering als ook de instandhouding van een groenwal. Het plan maakt een groenwal derhalve ter plaatse mogelijk. Tevens is in het plan als specifieke gebruiksregel opgenomen dat tot een gebruik in strijd met deze bestemming in ieder geval wordt gerekend het verwijderen van de groenwal ter plaatse van de aanduiding "groen". Ter zitting is gebleken dat op de gronden met de aanduiding "groen" reeds een groenwal is aangelegd. Reeds daarom heeft de raad in redelijkheid kunnen volstaan met een verbod de groenwal te verwijderen. Het betoog faalt in zoverre.

Voor zover de Stichting en [appellanten sub 2] betogen dat met de thans aanwezige groenvoorzieningen op de gronden met de aanduiding "groen" redelijkerwijs niet kan worden volstaan en dat derhalve ten onrechte geen voorwaarden in de planregels zijn gesteld aan het uiterlijk van deze groenwal, overweegt de Afdeling het volgende. In artikel 4, lid 4.1, onder h, van de planregels is voorzien in een bestemming die ter plaatse van de aanduiding "groen" uitsluitend de realisering en instandhouding van een groenwal mogelijk maakt conform de 'camouflagezone tussen fabrieksterrein en waal' op de inrichtingskaart welke als bijlage 5 bij de planregels is gevoegd. Daarnaast is niet in geschil dat ten behoeve van de ontgrondingsactiviteiten in de Bemmelse Waard op 12 oktober 2016 een ontgrondingsvergunning is verleend door het college van gedeputeerde staten Gelderland. Het college van gedeputeerde staten heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de Stichting en [appellant sub 2A] en Janssen geen beroep hebben ingesteld tegen deze ontgrondingsvergunning. De raad heeft onweersproken gesteld dat in de voorschriften van de ontgrondingsvergunning is opgenomen dat de oevers worden afgewerkt tot een peil van 7 m +NAP en dat de verdere inrichting van het terrein buiten de plas overeenkomstig het inrichtingsplan "Bemmelse Waard - Uitwerking Voorkeursmodel Bemmelse Waard" (hierna: het inrichtingsplan), van juni 2016, opgesteld door BWZ ingenieurs, wordt afgewerkt binnen 1 jaar na aanvang van de werkzaamheden. In dit inrichtingsplan, dat als bijlage 6 bij de plantoelichting is opgenomen, is onder meer een beplantingsplan opgenomen voor de groenzone aan de zuidkant van het fabrieksterrein. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de uitvoering van het inrichtingsplan voldoende publiekrechtelijk is gewaarborgd. In de enkele stelling van de Stichting en [appellanten sub 2] dat het inrichtingsplan onduidelijk is, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het in het inrichtingsplan beschreven beplantingsplan kan worden volstaan. Voor zover het standpunt van de Stichting en [appellanten sub 2] voor het overige aldus moet worden begrepen dat de aanwezige groenvoorziening niet overeenstemt met het inrichtingsplan, heeft de raad ter zitting toegelicht dat de aanwezige groenvoorzieningen nog niet helemaal volgroeid zijn. Dit komt de Afdeling niet onaannemelijk voor. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om in de planregels juridisch bindende voorwaarden te stellen aan het uiterlijk van de groenwal (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2506). Het betoog faalt ook in zoverre.

Woon- en leefklimaat

10. De Stichting en [appellanten sub 2] vrezen als gevolg van het bestemmingsplan een aantasting van hun woon- en leefklimaat in het natuurgebied Groenlanden, door geluid- en lichthinder. Gelet op hetgeen reeds hiervoor is overwogen in 7.4 en 8 tot en met 8.3, ziet de Afdeling in hetgeen de Stichting en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van bewoners in het gebied Groenlanden - waaronder [appellanten sub 2] - vanwege licht- en geluidhinder, teweegbrengt. Het betoog faalt.

Eindtermijn

11. De Stichting en [appellanten sub 2] betogen dat altijd de indruk is gewekt dat de voorziene herinrichting van de Bemmelse Waard de natuurontwikkeling zou dienen en bovenal noodzakelijk was in verband met het creëren van ruimte voor de rivier. De voorziene bedrijfsactiviteiten zouden slechts een tijdelijk karakter hebben. Dit tijdelijke karakter was volgens de Stichting en [appellanten sub 2] voorheen planologisch gewaarborgd, hetgeen volgens hen in het voorliggende bestemmingsplan ten onrechte niet is gebeurd.

11.1. Nog daargelaten dat in het algemeen aan een geldend plan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend, voorzag het voorgaande planologische regime - in tegenstelling tot hetgeen [appellanten sub 2] stellen - niet in een eindtermijn voor de voorziene bedrijfsactiviteiten. Dat door de plantoelichting bij voorgaande bestemmingsplannen mogelijk een andere indruk is gewekt, maakt dat, wat daar ook van zij, naar het oordeel van de Afdeling niet anders, nu de plantoelichting geen juridisch bindend onderdeel betreft van een bestemmingsplan.

11.2. Niet in geschil is dat in de voorschriften van de ontgrondingsvergunning is opgenomen dat de zandwinning in het gebied uitgevoerd en opgeleverd dient te zijn vóór 21 januari 2026. De Afdeling begrijpt het standpunt van de raad ter zitting aldus dat hij met het voorliggende plan het ontgrondingsproject waarvoor deze ontgrondingsvergunning is verleend, planologisch heeft willen verankeren, doch dat hij K3Delta daarbij niet heeft willen vastpinnen op de in de ontgrondingsvergunning opgenomen einddatum. Dit teneinde K3Delta enige flexibiliteit te bieden bij de uitvoering van haar werkzaamheden. De Afdeling acht dit in het onderhavige geval niet onredelijk. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad, onder verwijzing naar het milieueffectrapport, heeft betoogd dat de milieugevolgen van het bestemmingsplan volgens hem niet nopen tot de opname van een eindtermijn in de planregels voor de voorziene bedrijfsactiviteiten en dat de Stichting en [appellanten sub 2], mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 7.1 en verder, niet aannemelijk hebben gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad er op heeft gewezen dat het gebruik van de zandclassificeerinstallatie is beperkt ten opzichte van het voorgaande planologische regime, nu op grond artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, van de planregels, verwerking van zand slechts is toegestaan zolang er binnen de Bemmelse Waard ontgrondingen plaatsvinden. Dat daarbij niet tevens nadrukkelijk het vereiste is gesteld dat na beëindiging van de ontgrondingen in de Bemmelse Waard de zandclassificeerinstallatie dient te worden verwijderd en niet mag worden teruggeplaatst, acht de Afdeling niet onredelijk, nu door de Stichting en [appellanten sub 2] niet aannemelijk is gemaakt dat het uit planologisch oogpunt noodzakelijk is bij recht te verplichten tot het alsdan zonder meer en onmiddellijk verwijderen van deze installatie.

Voor zover de Stichting en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd dat lid 4.1, aanhef en onder d, van de planregels onverlet laat dat in de toekomst ook op andere locaties in de Bemmelse Waard ontgrondingen kunnen gaan plaatsvinden dan waaraan thans de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - ontgronding" is toegekend, overweegt de Afdeling dat het voorliggende bestemmingsplan slechts ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - ontgronding" (bij recht) voorziet in ontgrondingen in de Bemmelse Waard en dat voor ontgrondingen elders in de Bemmelse Waard eerst een bestemmings(plan)wijziging nodig is.

Voor zover de Stichting en [appellanten sub 2] aldus moeten worden begrepen dat lid 4.1, onder d, van de planregels er niet aan in de weg staat dat, zolang ontgrondingen plaatsvinden in de Bemmelse Waard, zand afkomstig van andere locaties op het terrein kan worden verwerkt, overweegt de Afdeling dat de raad met de opname van lid 4.1, onder d, van de planregels ook niet heeft beoogd om dit tegen te gaan.

Het betoog faalt.

Overig

12. In hetgeen de Stichting en [appellanten sub 2] voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door hen bestreden plandelen strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of dat het besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Conclusie

13. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van de Stichting en [appellanten sub 2] ongegrond.

Proceskosten

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Koziolek-Stoof, griffier.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Koziolek-Stoof
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017

749.


Bijlage 1 Planregels bestemmingsplan "Herinrichting Bemmelse Waard"

Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt: "De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. een steenfabriek/fabricage van grofkeramische producten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - steenfabriek';
b. het bestaande aantal bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
c. opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
d. een zandclassificeerinstallatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandverwerking', met dien verstande dat het verwerken van zand alleen is toegestaan zolang er binnen de Bemmelse Waard ontgrondingen plaatsvinden;
e. een aanlegplaats van schepen ten behoeve van de overslag van zand, grind en klei(producten) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overslag';
f. een radarmast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - radarmast';
g. de bescherming van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorie';
h. groenvoorzieningen met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'groen' uitsluitend bestemd zijn voor de realisering en instandhouding van een groenwal conform de 'camouflagezone tussen fabrieksterrein en waal' op de inrichtingskaart welke als bijlage 5 bij de regels is gevoegd;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen ten behoeve van de landschappelijke inpassing, tuinen en erven."

Lid 4.2.1 luidt: "Uitsluitend de volgende bebouwing is toegestaan:

a. gebouwen: de gebouwen zoals aangegeven in bijlage 1 bij deze regels;
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde."

Lid 4.2.2 luidt: "Het geheel of gedeeltelijk ter plaatse vernieuwen, veranderen en/of vergroten van de in artikel 4.2.1 onder a genoemde gebouwen is toegestaan, met dien verstande dat:

a. de oppervlakte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan in de tabel in de bijlage 1 bij deze regels per gebouw onder de kolom "bij recht toelaatbaar in m2" is aangegeven;
b. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen niet meer mag bedragen dan 15 m;
c. de inhoud van de woning, voor zover kleiner dan 600 m3, tot maximaal 600 m3 mag toenemen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder a;
d. de inhoud van een bedrijfswoning voor zover groter dan 600 m3, met 10% mag toenemen met een maximum van 100 m3, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder a;
e. de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfswoning niet meer mogen bedragen dan 6 m respectievelijk 9 m;
f. de bouwhoogte van bijgebouwen bij bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan 4 m.

Lid 4.2.3 luidt: "Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

a. schoorsteen 60 m;
b. kranen 30 m;

[…]

f. zandclassificeerinstallatie 20 m;
g. overige bedrijfsinstallaties 15 m;
h. lichtmasten 11 m

[…]"

Lid 4.5 luidt: "Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het verwijderen van de groenwal ter plaatse van de aanduiding 'groen'."

Artikel 6, lid 6.1, luidt: "De voor "Bos" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de waterhuishouding;
b. bos en bebossing;
c. de bescherming en het herstel van de natuur- en landschapswaarden;
d. het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied;

[…]

g. ontgrondingen met behulp van een elektrisch aangedreven zandzuiger ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - ontgronding";

[…]"

Lid 6.2.1 luidt: "Gebouwen mogen niet worden gebouwd."

Artikel 8, lid 8.1, luidt: "De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarisch natuurbeheer;
b. de waterhuishouding;
c. de bescherming en het herstel van de natuur- en landschapswaarden;
d. het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied;

[…]

h. ontgrondingen met behulp van een elektrisch aangedreven zandzuiger ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - ontgronding";

[…]."

Lid 8.2.1 luidt: "Gebouwen mogen niet worden gebouwd."

Artikel 10, lid 10.1, luidt: "De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de waterhuishouding;
b. waterstaatkundige doeleinden;
c. strandoever;
d. water met natuurfunctie;
e. het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied;
f. de bescherming en het herstel van de natuurwaarden;
g. (bedrijfs-)verkeer te water alsmede recreatief medegebruik ter plaatse van de aanduiding 'rivier';
h. ontgrondingen met behulp van een elektrisch aangedreven zandzuiger ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ontgronding';
i. opslag van zand en grind ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
j. de bescherming van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorie';

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde."

Lid 10.2.1 luidt: "Gebouwen mogen niet worden gebouwd."