Uitspraak 201607953/6/A1


Volledige tekst

201607953/6/A1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Bewonersvereniging de Brekken Sneek, gevestigd te Sneek,
appellante,

en

de minister van Economische Zaken,
verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1096, heeft de Afdeling de minister opgedragen binnen 8 weken na verzending van deze uitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit tot instemming met het winningsplan "Oppenhuizen" te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 1 juni 2017 heeft de minister artikel 3 van het besluit tot instemming met het winningsplan gewijzigd.

De Bewonersvereniging is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Beroep tegen het winningsplan

1. Bij op 23 september 2016 ter inzage gelegd besluit heeft de minister ingestemd met het winningsplan "Oppenhuizen". Artikel 3 van dat besluit luidde:

"Vermilion Energy Netherlands B.V. informeert de burgers van de gemeente Súdwest-Fryslân over de werkelijk ontstane bodemdaling in relatie tot de verwachte bodemdaling, en over de maatregelen die getroffen worden om schade te voorkomen, evenals over het al dan niet optreden van bodemtrillingen door de gaswinning Oppenhuizen. De frequentie waarmee dit moet gebeuren dient in overeenstemming te zijn met de frequentie waarin nieuwe inzichten over de actuele bodemdaling beschikbaar zijn."

2. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 18.2 overwogen dat de frequentie van de in artikel 3 voorschreven verplichting tot het informeren van burgers van de gemeente Súdwest-Fryslân is gekoppeld aan het beschikbaar zijn van nieuwe inzichten over de actuele bodemdaling. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de Bewonersvereniging terecht betoogd dat niet duidelijk is wat onder dergelijke nieuwe inzichten moet worden verstaan. Het voorschrift in artikel 3 van het instemmingsbesluit is dan ook in strijd met de rechtszekerheid.

Onder 36 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de overige beroepsgronden die de Bewonersvereniging heeft aangevoerd, falen.

3. Gelet op deze overwegingen van de tussenuitspraak is het beroep van de Bewonersvereniging tegen het besluit tot instemming met het winningsplan "Oppenhuizen" gegrond.

Beroep tegen het besluit van 1 juni 2017

4. De Afdeling heeft de minister in de tussenuitspraak opgedragen binnen 8 weken na verzending van deze uitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit tot instemming met het winningsplan "Oppenhuizen" te herstellen.

5. Bij besluit van 1 juni 2017 heeft de minister artikel 3 gewijzigd. Het gewijzigde artikel luidt:

"Vermilion Energy Netherlands B.V. informeert vanaf de start van de gaswinning de burgers van de gemeente Súdwest-Fryslân jaarlijks over de werkelijk ontstane bodemdaling in relatie tot de verwachte bodemdaling, en over de maatregelen die getroffen worden om schade te voorkomen, evenals over het al dan niet optreden van bodemtrillingen door de gaswinning Oppenhuizen."

6. De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 1 juni 2017 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van de Bewonersvereniging tegen het besluit tot instemming met het winningsplan "Oppenhuizen", aangezien bij het besluit van 1 juni 2017 niet alsnog is geweigerd instemming te verlenen. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit van 1 juni 2017 daarom van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

7. De Bewonersvereniging heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, tegen het besluit van 1 juni 2017 geen zienswijze naar voren gebracht. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen dit besluit heeft aangevoerd. Het van rechtswege ontstane beroep van de Bewonersvereniging tegen het besluit van 1 juni 2017 is daarom ongegrond.

Conclusie

8. Het beroep tegen het besluit tot instemming met het winningsplan "Oppenhuizen" is gegrond en het beroep tegen het besluit van 1 juni 2017 is ongegrond. Aangezien de minister het gebrek in het oude artikel 3 van het besluit tot instemming met het winningsplan heeft hersteld, zal de Afdeling alleen dat artikel en niet het gehele besluit vernietigen.

Proceskostenveroordeling

9. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van Bewonersvereniging de Brekken Sneek tegen het op 23 september 2016 ter inzage gelegde besluit tot instemming met het winningsplan "Oppenhuizen" van de minister van Economische Zaken gegrond;

II. vernietigt artikel 3 van het op 23 september 2016 ter inzage gelegde besluit tot instemming met het winningsplan "Oppenhuizen" van de minister van Economische Zaken;

III. verklaart het van rechtswege ontstane beroep van Bewonersvereniging de Brekken Sneek tegen het besluit van de minister van Economische zaken van 1 juni 2017 ongegrond;

IV. veroordeelt de minister van Economische Zaken tot vergoeding van bij Bewonersvereniging de Brekken Sneek in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 115,28 (zegge: honderdvijftien euro en achtentwintig cent);

V. gelast dat de minister van Economische Zaken aan Bewonersvereniging de Brekken Sneek het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Van Roessel
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017

457.