Uitspraak 201608955/1/R3


Volledige tekst

201608955/1/R3.
Datum uitspraak: 9 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Boskoop,
2. [appellante sub 2A], gevestigd te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, en anderen,

en

de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2016 heeft de raad onder meer het bestemmingsplan "Buitengebied Boskoop, 3e actualisatie" vastgesteld.

Tegen dit besluit in zoverre hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2A] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2017, waar [appellant sub 1], bijgestaan door P. Meijer, rechtsbijstandverlener te Boskoop, [appellante sub 2A] en anderen, vertegenwoordigd door mr. R. den Uyl, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C], en de raad, vertegenwoordigd door R.A. Noorhoff en ing. R. Prins, zijn verschenen.

Overwegingen

Het beroep van [appellante sub 2A] en anderen

Ontvankelijkheid

1. De raad stelt dat het beroep van [appellante sub 2A] en anderen niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht.

1.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

[appellante sub 2A] en anderen hebben geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellante sub 2A] en anderen gestelde omstandigheid dat [appellant sub 2B] (directeur) ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan thuis en in Zwitserland moest revalideren van een langdurige ziekenhuisopname en dat zijn zoon [appellant sub 2C] (eigenaar van de percelen en gebouwen en in loondienst van de B.V.), zoals ook bevestigd in een overgelegde verklaring van de huisarts van [appellant sub 2B], zijn mantelzorger is.

Voor zover [appellante sub 2A] en anderen als gevolg van de ziekte van [appellant sub 2B], zijn verblijf in het ziekenhuis en zijn verblijf thuis en in Zwitserland om te revalideren, niet in staat konden worden geacht om tijdig een zienswijze naar voren te brengen, mocht van hen worden verwacht dat zij een ander in hadden geschakeld ter behartiging van hun belangen. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de indiener van zienswijzen om er voor zorg te dragen dat ook in geval van afwezigheid of ziekte wordt voldaan aan de wettelijke vereisten in verband met het naar voren brengen van zienswijzen, door bijvoorbeeld een derde in te schakelen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er geen enkele mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen, kan daarop in verband met het dwingende karakter van termijnen zoals de zienswijzentermijn een uitzondering worden aanvaard. Dat zich een dergelijke zeer uitzonderlijke situatie voordeed is niet aannemelijk gemaakt.

Een rechtvaardiging voor het niet indienen van een zienswijze is evenmin gelegen in de door [appellante sub 2A] en anderen gestelde omstandigheid dat zij van gemeentewege niet persoonlijk zijn ingelicht over het niet langer opnemen van de betrokken wijzigingsbevoegdheid in het ontwerpbestemmingsplan, terwijl bij een vorige bestemmingsplanherziening nog wel een inventarisatie door de toenmalige gemeente Boskoop plaatsvond. In de Wet ruimtelijke ordening noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan. De Afdeling overweegt voorts dat niet is gebleken van aan het bestuursorgaan toe te rekenen toezeggingen, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.

Het beroep van [appellante sub 2A] en anderen is niet-ontvankelijk.

1.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het beroep van [appellant sub 1]

Inleiding

2. [appellant sub 1] is eigenaar van een kwekerij op de [locatie] te Boskoop. Hij kan zich er niet mee verenigen dat de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3, lid 3.7.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Boskoop", vastgesteld op 30 juni 2011, is komen te vervallen. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid kon het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen teneinde een eerste agrarische bedrijfswoning toe te staan bij volwaardige agrarische bedrijven. [appellant sub 1] heeft op 18 augustus 2015 een principeverzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ingediend. Op 4 februari 2016 heeft ABC-advies hierover een advies uitgebracht. Op 19 april 2016 heeft het college het principeverzoek afgewezen.

3. Artikel 3, lid 3.7.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Boskoop" luidde:

"3.7.1 Ten behoeve van de bouw van een 1e bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de realisatie van een 1e bedrijfswoning, met inachtneming van het volgende:

a, planwijziging wordt slechts toegepast ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf;

b. planwijziging wordt slechts toegepast indien een doelmatige bedrijfsvoering, mede gelet op de aard, inrichting en de omvang van het betrokken bedrijf, de vestiging van ten minste één volwaardige arbeidskracht in een woning op de bedrijfsgrond duurzaam noodzakelijk maakt;

c. de bedrijfswoning dient bestemd te zijn voor de huisvestiging van degene die met de dagelijkse bedrijfsvoering is belast en daadwerkelijk als volwaardige arbeidskracht als bedoeld onder b op het betrokken bedrijf werkzaam is;

d. binnen het bedrijf mag nog geen bedrijfswoning aanwezig zijn;

e. het netto aaneengesloten bedrijfsoppervlak dient minimaal 2 ha te bedragen;

f. de bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;

g. de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning dient zich te bevinden op een afstand van 20 tot 30 m uit de as van die weg, vermeerderd met de breedte van de zich eventueel tussen de weg en de bedrijfswoning bevindende waterloop, of op de afstand die ten minste dient te worden aangehouden in verband met de Wet geluidhinder;

h. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);

i. omtrent het bepaalde in sub a, b en c dient advies te worden gevraagd bij een agrarisch deskundige;

j. voor het overige zijn de bepaling ten aanzien van de bedrijfswoning uit dit artikel van overeenkomstige toepassing."

Bestuurlijke lus

4. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Toetsingskader

5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Principeverzoek

6. [appellant sub 1] betoogt dat het college een verkeerde afweging heeft gemaakt door het principeverzoek af te wijzen. Hierbij is het college volgens hem uitgegaan van allerlei verkeerde aannames. Ook heeft de bespreking in de raadscommissie niet op juiste wijze plaatsgevonden. Verder voldeed hij aan artikel 3, lid 3.7.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Boskoop Buitengebied".

6.1. De beslissing van het college van 19 april 2016 tot afwijzing van het principeverzoek om toepassing van de thans vervallen wijzigingsbevoegdheid staat los van het besluit tot herziening van het bestemmingsplan. Deze beslissing staat in deze procedure niet ter beoordeling.

Het betoog faalt.

Blijvende rechten?

7. [appellant sub 1] betoogt dat hij erop mocht rekenen dat hij op zijn minst door het behoud van de wijzigingsbevoegdheid zou worden gefaciliteerd. Deze verwachting is volgens hem ook gewekt door het gemeentebestuur. Hij voert aan dat hij op 18 augustus 2015, op aanraden van het gemeentebestuur, zijn principeverzoek heeft ingediend en er op 4 februari 2016 een positief ABC-advies is uitgebracht. Pas op 19 april 2016 heeft het college het principeverzoek afgewezen, kennelijk met het oog op het besluit van het college van juni 2016 om het beleid te veranderen en de wijzigingsbevoegdheid te laten vervallen. [appellant sub 1] betoogt dat hij zich ruim voor het collegebesluit zich heeft gemeld en zelfs tijdig een positief advies heeft verkregen. Met het oog op de kosten van ongeveer € 20.000 kon van hem niet worden verlangd dat hij onmiddellijk een definitief verzoek indiende, aldus [appellant sub 1].

[appellant sub 1] betoogt voorts dat de raad met twee maten meet, nu ten aanzien van het perceel Loeteweg 4b wel toepassing is gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid.

7.1. De raad stelt dat met het plan alleen een algemene wijzigingsbevoegdheid voor een eerste agrarische bedrijfswoning is geschrapt. Het wel of niet voldoen aan de voorheen geldende wijzigingsbevoegdheid en in het verlengde hiervan het wel of geen medewerking verlenen aan een eerste agrarische bedrijfswoning op het perceel [locatie] is in onderhavige beroepsprocedure dan ook geen onderwerp van discussie. Ten aanzien van het principeverzoek van [appellant sub 1] van 19 augustus 2015 is op 19 april 2016 meegedeeld dat er geen intentie bestaat om medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan. Het had volgens de raad op de weg van [appellant sub 1] gelegen om een formeel verzoek voor een eerste bedrijfswoning in te dienen.

De raad stelt verder dat voor het perceel Loeteweg 4b te Hazerswoude-Dorp op 19 januari 2016 een wijzigingsplan is vastgesteld met toepassing van de toenmalige wijzigingsbevoegdheid van artikel 3, lid 3.7.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Sierteeltgebied". Het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan is genomen naar aanleiding van een verzoek van de eigenaar van 27 oktober 2014. In het wijzigingsplan is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van een eerste bedrijfswoning. Voor toepassing van deze bevoegdheid geldt dat de noodzaak voor een bedrijfswoning aanwezig moet zijn. De raad staat dan ook op het standpunt dat er niet met twee maten is gemeten.

7.2. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

7.3. Dat [appellant sub 1] meent dat hij voldeed aan de aan de voorwaarden van artikel 3, lid 3.7.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Boskoop", laat onverlet dat voor de toepassing daarvan een besluit van het college nodig was. [appellant sub 1] heeft in 2015 een principeverzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gedaan, maar dit was nog geen formeel verzoek. Bovendien heeft het college naar aanleiding van het principeverzoek, al voordat het onderhavige plan werd vastgesteld, laten weten dat bij hem geen intentie bestond om medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem door of namens het gemeentebestuur is toegezegd dat op zijn perceel een bedrijfswoning mogelijk zou worden gemaakt. Nu in het wijzigingsplan dat op 19 januari 2016 is vastgesteld voor het perceel Loeteweg 4b te Hazerswoude-Dorp een eerste bedrijfswoning niet rechtstreeks is toegestaan, maar daarvoor een binnenplanse afwijkingsbevoegheid geldt, is die situatie niet vergelijkbaar met de onderhavige. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd vormt geen omstandigheid op grond waarvan hij rechten zou kunnen ontlenen aan het bestemmingsplan "Buitengebied Boskoop". De raad was daarom niet gehouden bij de vaststelling van het thans voorliggende plan rekening te houden met bestaande rechten aan de kant van [appellant sub 1].

Het betoog faalt.

Saldo 0-beleid

8. [appellant sub 1] betoogt dat het onduidelijk is of volgens de raad nu wel of geen noodzaak kan bestaan voor een bedrijfswoning. Onder verwijzing naar de praktijk acht hij de opstelling van het gemeentebestuur in dit verband niet consequent. Hij betoogt dat hij als jonge kweker een bedrijfswoning nodig heeft om zijn bedrijf te ontwikkelen en een bijdrage aan herstructurering te leveren. Als er één teelt is die de noodzaak van een bedrijfswoning rechtvaardigt dan is het wel de Skimmiateelt, aldus [appellant sub 1]. Ter zitting heeft hij toegelicht dat permanente aanwezigheid op het bedrijf noodzakelijk is, vanwege situaties met veel neerslag, nachtvorst en ten behoeve van de bemesting. Volgens [appellant sub 1] lopen bedrijven waar de telers bij wonen goed en valt de rest op den duur o[appellant sub 1] wijst er verder op dat in het plan bedrijfswoningen aan de sierteelt worden onttrokken, terwijl hij juist een bedrijfswoning nodig heeft.

8.1. De raad verwijst voor het schrappen van de wijzigingsbevoegdheid voor een eerste bedrijfswoning naar het project Modernisering teeltareaal Greenport West en het door de raad vastgestelde Uitvoeringsprogramma Greenport Boskoop West 2016-2020 (hierna: het Uitvoeringsprogramma). Hierin staat aangegeven dat er in het teeltgebied een overschot is aan agrarische bedrijfswoningen en deze soms een belemmering vormen om tot schaalvergroting te komen. Het toevoegen van agrarisch bedrijfswoningen in het productiegebied is niet wenselijk. Dit betekent dat een saldo-nul bepaling wordt gehanteerd voor agrarisch bedrijfswoningen in het sierteeltgebied, behoudens bestaande rechten. Het schrappen van de wijzigingsbevoegdheid is hiervan een uitwerking.

8.2. Bij besluit van 16 juni 2016 heeft de raad het Uitvoeringsprogramma van 27 januari 2016 vastgesteld voor die onderdelen waarvoor de gemeente verantwoordelijk is (hoofdstuk 5 uitvoeringsagenda), met uitzondering van punt 4.1.e (verlengde Roemer).

In paragraaf 4.4 Wonen wordt vermeld:

"a) In het teeltgebied is een overschot aan agrarische bedrijfswoningen. Deze woningen vormen soms een belemmering om tot schaalvergroting te komen.

b) Het toevoegen van agrarische bedrijfswoningen in het productiegebied is niet wenselijk, alhoewel bestaande rechten uiteraard gerespecteerd dienen te worden."

In hoofdstuk 5. De uitvoeringsagenda wordt onder Wonen vermeld: "Een gevolg van de steeds verdergaande schaalvergroting is dat er al een flink aantal agrarische bedrijfswoningen overbodig zijn geworden. Immers, een kweker die zijn buurmans kwekerijperceel koopt, heeft doorgaans geen behoefte aan nóg een agrarische bedrijfswoning. De overtollige bedrijfswoningen worden omgezet naar burgerwoningen of plattelandswoningen en kunnen daardoor belemmerend gaan werken op de bedrijfsvoering van de kwekerijen (klagers, milieuwetgeving). Daarom is een aantal maatregelen gewenst en nodig om te voorkomen dat er meer agrarische woningen bij komen en te voorzien in een verplaatsingsmogelijkheid."

In het bijbehorende schema wordt als maatregel vermeld:

"Hanteer een saldo 0 bepaling voor agrarische bedrijfswoningen in het sierteeltgebied (behoudens bestaande rechten)."

8.3. In paragraaf 3.2 van de plantoelichting staat dat de praktijk leert dat een bedrijfswoning ten goede komt aan een doelmatige bedrijfsvoering maar dat noodzaak ontbreekt. Een voorname reden voor een bedrijfswoning in deze tijd is dat de grond al in eigendom is en hiermee relatief goedkoop een woning kan worden gerealiseerd. Daarnaast is het makkelijk om bij het bedrijf te wonen en zo toezicht te houden. De stand der techniek en de verdergaande professionalisering en automatisering maakt echter dat het niet noodzakelijk is dat permanent iemand aanwezig is om toezicht te houden. Daarnaast is door schaalvergroting in de sector in de loop der jaren ook een toenemend aantal agrarische bedrijfswoningen overbodig geworden. Deze schaalvergroting is onder andere ingegeven doordat een ondernemer op meerdere locaties gronden in bezit heeft gekregen, met vaak daarbij ook een bedrijfswoning. Aangezien de ondernemer al een bedrijfswoning heeft, heeft hij de aangekochte bedrijfswoning niet nodig. Deze wordt dan omgezet naar plattelandswoning en verkocht. Deze ontwikkeling waarbij de gemeente aan de ene kant nieuwe eerste bedrijfswoningen vergunt en aan de andere kant bedrijfswoningen omzet naar burger- en/of plattelandswoning kan een belemmering zijn voor de toenemende schaalvergroting. Om de ontwikkeling van schaalvergroting niet te frustreren, acht het gemeentebestuur eerste nieuwe bedrijfswoningen niet meer gewenst. Hieraan verleent het gemeentebestuur dan ook geen medewerking meer. Er wordt een saldo 0-beleid gevoerd. Dit betekent dat de huidige wijzigingsbevoegd voor een eerste bedrijfswoning uit het bestemmingsplan "Buitengebied Boskoop" wordt geschrapt.

8.4. De Afdeling overweegt dat de raad de wijzigingsbevoegd voor een eerste bedrijfswoning heeft laten vervallen wegens gewijzigde planologische inzichten. Uit het Uitvoeringsprogramma en de plantoelichting blijkt dat de raad ten aanzien van eerste agrarische bedrijfswoningen thans een saldo 0-beleid voert. Reden hiervoor is volgens de plantoelichting dat agrarische bedrijfswoningen in het sierteeltgebied bij de huidige stand van de techniek niet langer noodzakelijk zijn, overbodig raken bij schaalvergroting en bij omzetting naar burger- en/of plattelandswoningen een belemmering kunnen vormen voor verdere schaalvergroting.

Hoewel in de plantoelichting is vermeld dat de noodzaak voor een eerste bedrijfswoning ontbreekt, gelet op de stand der techniek en de verdergaande professionalisering en automatisering, heeft de raad niet nader onderbouwd dat dit voor alle betrokken bedrijven in het plangebied het geval is. Het ontbreken van de noodzaak wordt volgens de plantoelichting bevestigd door diverse agrarische makelaars en adviseurs met wie overleg heeft plaatsgevonden, en blijkt volgens de plantoelichting uit adviezen van de agrarische adviescommissie, maar nadere gegevens over dit overleg ontbreken. Volgens de plantoelichting heeft de Stichting Belangenbehartiging Greenport regio Boskoop aangegeven dat het aantal verzoeken voor nieuw te bouwen bedrijfswoningen beperkt zal zijn en dat er nog maar weinig bedrijven zijn die voldoen aan de criteria voor een nieuwe bedrijfswoning. Daargelaten dat hierover nadere gegevens ontbreken, geldt dit standpunt hoe dan ook niet voor alle bedrijven. In het Uitvoeringsprogramma wordt op het ontbreken van de noodzaak van een eerste bedrijfswoning niet ingegaan. Ter zitting heeft de raad gesteld dat het niet zo is dat de noodzaak voor een eerste bedrijfswoning in geen enkel geval kan worden aangetoond, en dat dit per situatie moet worden beoordeeld.

Nu de raad de noodzaak van een eerste bedrijfswoning ter plaatse van de gronden van [appellant sub 1] niet per definitie uitsluit, acht de Afdeling het bestreden besluit, wat het laten vervallen van de wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming "Agrarisch" voor de gronden van [appellant sub 1] betreft, niet deugdelijk gemotiveerd. Het bestreden besluit verdraagt zich in zoverre niet met artikel 3:46 van de Awb.

Het betoog slaagt.

9. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 13 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 8.4 alsnog het laten vervallen van de wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming "Agrarisch" voor de gronden van [appellant sub 1] toereikend te motiveren, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen, alsmede de Afdeling en de andere partij de uitkomst zo spoedig mogelijk mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

10. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellante sub 2A] en anderen niet-ontvankelijk;

II. draagt de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn op:

- om binnen 13 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen onder 8.4 en 9. is overwogen het daar omschreven gebrek in het besluit van 13 oktober 2016, kenmerk 2016/23603, te herstellen,

- de Afdeling en de andere partij de uitkomst zo spoedig mogelijk mede te delen, en

- een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Helder w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2017

271.