Uitspraak 201504041/2/R3


Volledige tekst

201504041/2/R3.
Datum uitspraak: 12 juli 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Kedichem, gemeente Leerdam,
2. [appellant sub 2], wonend te Kedichem, gemeente Leerdam,
3. [appellant sub 3], wonend te Kedichem, gemeente Leerdam,

en

de raad van de gemeente Leerdam,
verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1249 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 5 maart 2015 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 1 september 2016 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "[locatie], Kedichem" gewijzigd vastgesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] een zienswijze naar voren gebracht.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1], de raad en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak wederom ter zitting behandeld op 28 maart 2017, waar [appellant sub 1], bijgestaan door ir. A.C.W.M. Appels, geluidsadviseur bij SPA WNP Ingenieurs, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. R.T.M. Lagerweij, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.J. Wildeboer, advocaat te Utrecht, H.K.I. Schefferlie, M.K. Moerman en E. de Bos, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende], bijgestaan door mr. M.C. van Meppelen Scheppink, advocaat te Rotterdam.

Overwegingen

Besluit van 5 maart 2015

1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 10.2.3 overwogen dat het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek van SAB van 11 februari 2015 (hierna: het akoestisch onderzoek van 11 februari 2015) voor de berekening van het geluid afkomstig van terrassen gebruik heeft gemaakt van de Duitse VDI-richtlijn 3770 "Emissionkennwerte von Schallquellen Sport- und Freizeitanlagen" (hierna: de VDI-richtlijn). Uitgangspunt van deze richtlijn is dat de helft van het aantal personen op een terras tegelijk spreekt. In het akoestisch onderzoek van 11 februari 2015 is evenwel ervan uitgegaan dat een kwart van de personen op het terras tegelijk spreekt, terwijl niet is toegelicht waarom van het genoemde uitgangspunt is afgeweken. Verder heeft de Afdeling overwogen dat in het akoestisch onderzoek van 11 februari 2015 is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie waarbij een terras aan de achterzijde van de vakantiewoning door maximaal 25 recreanten wordt gebruikt, terwijl het plan andere locaties voor een terras, dichterbij de woningen van appellanten gelegen, niet uitsluit. Tevens heeft de Afdeling het daarbij goed voorstelbaar geacht dat bij gebruik van de vakantiewoning door particuliere recreanten, kinderen in de buitenruimte zullen spelen en heeft de Afdeling overwogen dat in het akoestisch onderzoek van 11 februari 2015 verder geen rekening is gehouden met het eventueel ten gehore brengen van muziek door particuliere recreanten in de buitenruimte, terwijl het plan dit wel toestaat. De Afdeling is vervolgens tot het oordeel gekomen dat niet inzichtelijk is gemaakt in hoeverre de in het akoestisch onderzoek van 11 februari 2015 beschreven invulling kan worden aangemerkt als een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De raad heeft gelet op het voorgaande niet op basis van het akoestisch onderzoek van 11 februari 2015 kunnen concluderen dat de uitbreiding van de activiteiten van de vakantiewoning wat betreft het aspect geluid niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3].

De Afdeling heeft verder onder 16.3 overwogen dat het plan op de gronden met de bestemming "Gemengd" een paardenbak toestaat. De raad heeft evenwel beoogd één paardenbak bij de woning toe te staan en heeft dit binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" mogelijk willen maken door middel van de aanduiding "rijbak". De Afdeling heeft vervolgens overwogen dat de raad in zoverre iets anders heeft geregeld dan hij heeft beoogd en geoordeeld dat aanleiding bestaat voor het oordeel dat het besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden hiervan te betrachten zorgvuldigheid.

De Afdeling heeft tevens onder 19.3 overwogen dat het plan ter plaatse van de aanduiding "rijbak" het gebruik van een paardenbak bestemt, maar dat het plan ook het oprichten hiervan op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" niet toestaat en dat het gebruik van een paardenbak op grond van artikel 3, lid 3.4.1, onder i, op deze gronden is aangemerkt als strijdig gebruik. De Afdeling heeft vervolgens geoordeeld dat de planregels innerlijk tegenstrijdig zijn en dat het plan in zoverre niet met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is vastgesteld.

2. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak, zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] tegen het besluit van 5 maart 2015 gegrond. Het besluit van 5 maart 2015 dient te worden vernietigd wegens strijd met 3:2 en 3:46 van de Awb voor zover:

- artikel 4, lid 4.1, onder b, onder 1 en 2, van de planregels op de gronden met de bestemming "Gemengd" het gebruik van een vakantiewoning voor verhuur aan 25 zakelijke dan wel particuliere recreanten toestaat;

- artikel 4, lid 4.1, van de planregels het oprichten en het gebruik van een paardenbak binnen de bestemming "Gemengd" toestaat;

- artikel 3, lid 3.2.3, onder b, in samenhang met lid 3.4.1, onder i, van de planregels, het oprichten en het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding "rijbak" binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" niet toestaat.

Besluit van 1 september 2016

3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 1 september 2016 het bestemmingsplan "[locatie], Kedichem" gewijzigd vastgesteld.

3.1.1. De raad heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak gelet op artikel 3, lid 3.1.1, onder i, in samenhang met lid 3.4.1, aanhef en onder i, het gebruik van een paardenbak alleen toegestaan op de gronden waaraan de aanduiding "rijbak" binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" is toegekend.

3.1.2. Voorts heeft de raad blijkens de verbeelding aan een deel van de gronden met de bestemming "Gemengd" de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - tuinterras ten dienste van vakantiewoning" toegekend.

Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt: "De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

"a. […];

b. vakantiewoning, met dien verstande dat:

1. de verhuur aan maximaal 25 particuliere recreanten is toegestaan, met dien verstande dat activiteiten in de buitenruimte waarbij geluidsapparatuur, muziekinstrumenten of gelijkwaardige voorwerpen worden gebruikt c.q. ten gehore worden gebracht niet zijn toegestaan;

2. de verhuur aan maximaal 25 zakelijke recreanten ten behoeve van het gebruik voor heidesessies is toegestaan, met dien verstande dat activiteiten in de buitenruimte waarbij geluidsapparatuur, muziekinstrumenten of gelijkwaardige voorwerpen worden gebruikt c.q. ten gehore worden gebracht niet zijn toegestaan;

3. het gebruik als bepaald onder 4.1 onder b sub 1 en 4.1 onder b sub 2 niet gelijktijdig plaats mag vinden;

4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd - tuinterras ten dienste van de vakantiewoning’ een tuinterras ten dienste van de vakantiewoning is toegestaan;

[…]."

Artikel 4, lid 4.4.2, van de planregels luidt: "Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

[…];

f. tuinterras ten dienste van vakantiewoning, met uitzondering van de in artikel 4.1 sub b onder 4 bedoelde gronden waar ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd - tuinterras ten dienste van vakantiewoning’ een tuinterras ten dienste van de vakantiewoning is toegestaan."

3.1.3. De raad heeft nader gemotiveerd met verwijzing naar het rapport "Akoestisch onderzoek [locatie], Kedichem" van 13 juli 2016 van SAB (hierna: het geluidrapport) waarom volgens hem het gebruik van de woning als vakantiewoning door 25 particuliere dan wel zakelijke recreanten niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3], [appellant sub 1] en [appellant sub 2].

In het geluidrapport is vermeld dat de berekening van de geluidbelasting afkomstig van de toegestane vakantieaccommodatie is uitgevoerd met behulp van de "Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai". Verder is vermeld dat de representatieve bedrijfssituatie maatgevend is voor de toetsing. Bij de berekening van het geluid in de representatieve bedrijfssituatie zijn onder meer de aanwezigheid van het tuinterras, rijdende auto’s van recreanten, de levering van maaltijden en de samenstelling van de gasten in combinatie met kinderen beschouwd.Aan de hand van deze uitgangspunten is de hoogste langtijdgemiddelde geluidbelasting per etmaal en de maximale geluidbelasting berekend op de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3]. Daarbij is een vergelijking getrokken met de bestaande toegestane situatie, waarbij volgens het geluidrapport ook specifiek is gekeken naar het geluid van spelende kinderen, het geluid van pratende volwassenen, het verschil tussen particuliere recreanten en zakelijke recreanten en het verschil tussen 20 recreanten en 25 recreanten. Bij deze situaties zijn voorts meerdere varianten berekend.

In het geluidrapport is vervolgens aangegeven dat als referentiewaarden voor de directe geluidhinder afkomstig van de vakantiewoning het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) zijn gehanteerd. Verder is vermeld dat zich de situatie kan voordoen waarin het geluidniveau hoger is dan de grenswaarde van 50 dB(A) van het Activiteitenbesluit en de richtwaarde van 40 dB(A) uit de Handreiking. Daarvan is sprake wanneer er particulieren met kinderen zijn en die kinderen op enig moment allen gelijktijdig schreeuwen. Ook kan zich volgens het geluidrapport de situatie voordoen dat de richtwaarde van de Handreiking van 40 dB(A) in geringe mate wordt overschreden maar de grenswaarde van 50 dB(A) van het Activiteitenbesluit niet. Daarvan is volgens het geluidrapport sprake wanneer volwassenen zich niet geconcentreerd op het terras bevinden, maar meer verspreid over het terrein.

Geconcludeerd is dat de overschrijding van de genoemde waarden uit de Handreiking en het Activiteitenbesluit vanwege het stemgeluid door kinderen in het kader van een goede ruimtelijke ordening acceptabel is te achten, omdat in het buitengebied van Leerdam op vele locaties gewoond en gewerkt mag worden en spelende kinderen hiervan een onderdeel vormen. Verder is volgens het geluidrapport de genoemde overschrijding van de richtwaarde uit de Handreiking vanwege het stemgeluid van volwassenen vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening acceptabel te achten wanneer in ogenschouw wordt genomen dat de toename van het geluid minder dan 2 dB(A) bedraagt en de mate van de overschrijding van de genoemde richtwaarde uit de Handreiking slechts 1 dB(A) bedraagt. Voorts wordt in het geluidrapport hierbij geadviseerd de volgende maatregelen door te voeren:

- de onderzochte situering van het tuinterras van de vakantiewoning vastleggen in de regels van het bestemmingsplan;

- in de regels van het bestemmingsplan de mogelijkheid uitsluiten dat door particuliere recreanten in de buitenruimte geluidsapparatuur, muziekinstrumenten of gelijkwaardige voorwerpen worden gebruikt.

3.2. Het besluit van 1 september 2016 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede onderwerp van het geding.

4. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] voeren in hun zienswijze aan dat het besluit van 1 september 2016 nog altijd leidt tot een onaanvaardbare verslechtering van hun woon- en leefklimaat vanwege geluidhinder afkomstig van de vakantieaccommodatie. Daarbij voeren zij aan dat het aan het besluit ten grondslag gelegde geluidrapport meerdere onjuistheden bevat waardoor de geluidbelasting afkomstig van de vakantiewoning is onderschat. Ter onderbouwing van dit betoog hebben zij gewezen op een notitie van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing van 24 oktober 2016 (hierna: de notitie van Vliex) en een akoestisch rapport van SPA WNP ingenieurs van 3 november 2016 (hierna: het rapport van SPA WNP).

Bronhoogte gebruik terras

5. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat in het geluidrapport ten onrechte geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat de bezoekers van het terras bij de vakantiewoning staan. Zij stellen dat bij de berekening van het geluid is uitgegaan van een onjuiste bronhoogte.

5.1. De Afdeling heeft onder 10.2.3 van de tussenuitspraak overwogen dat de raad bij de bepaling van de bronhoogte is uitgegaan van een terras waar gezeten wordt. De Afdeling heeft dit aannemelijk geacht. Behoudens zeer uitzonderlijke gevallen kan niet worden teruggekomen van in de tussenuitspraak gegeven oordelen. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat hier een zeer uitzonderlijk geval aan de orde is, zodat geen aanleiding bestaat terug te komen van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel over de bronhoogte. Het betoog faalt.

Bronvermogen stemgeluid spelende kinderen en volwassen

6. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat bij de berekening van de langtijdgemiddelde geluidbelasting afkomstig van spelende kinderen in variant 2a een onjuist bronvermogen is gehanteerd.

6.1. De raad heeft in zijn reactie op deze zienswijze toegelicht dat bij de berekening van de genoemde variant abusievelijk is vermeld dat het bronvermogen van 82,8 dB(A) voor 10 kinderen zou gelden. Volgens de raad is het bronvermogen evenwel representatief voor 12 kinderen. Dit heeft hij in zijn reactie met een rekenformule aangetoond. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat in het geluidrapport bij de berekening van de genoemde variant een onjuist bronvermogen voor het geluid afkomstig van spelende kinderen is gehanteerd. Het betoog faalt.

7. [appellant sub 1] voert aan dat in het geluidrapport voor het stemgeluid van schreeuwende kinderen ten onrechte een langtijdgemiddelde bronvermogen van 75 dB(A) in plaats van 87 dB(A) wordt aangehouden.

8. In het geluidrapport is in tabel 3 weergegeven welke waarde voor het bronvermogen bij de verschillende geluidbronnen is gehanteerd. Daarbij is ook een worst case variant weergegeven waarbij voor het geluid afkomstig van schreeuwende kinderen een langtijdgemiddeld bronvermogen van 87 dB(A) is aangehouden. Gelet hierop mist het betoog van [appellant sub 1] feitelijke grondslag.

9. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat in het geluidrapport bij de berekening van de langtijdgemiddelde geluidbelasting in meerdere varianten ten onrechte niet het stemgeluid van volwassenen is meegewogen.

9.1. De raad heeft erop gewezen dat het bronvermogen van het stemgeluid van spelende kinderen hoger is dan dat van volwassenen en dat in het geluidrapport bij de berekening van de langtijdgemiddelde geluidbelasting onder meer is uitgegaan van het worst-case scenario dat op het terrein van de vakantiewoning 25 kinderen aanwezig zijn. Dit komt de Afdeling niet onjuist voor. Gelet hierop hoefde bij de berekening van de langtijdgemiddelde geluidbelasting niet ook afzonderlijk het stemgeluid van volwassen meegewogen te worden. Het betoog faalt.

Waarneemhoogte

10. [appellant sub 1] voert aan dat het geluidrapport voor de berekening van de geluidbelasting in de avond- en nachtperiode ten onrechte uitgaat van een waarneemhoogte van 4,5 m, omdat de recreanten van de vakantiewoning ook in de avondperiode nog gebruik maken van het terras.

10.1. De Afdeling stelt voorop dat de door [appellant sub 1] genoemde waarneemhoogte betrekking heeft op de plaats en de hoogte waar de door de ontvanger ervaren hinder kan worden ondervonden. De omstandigheid dat in de avondperiode op het terras bij de vakantiewoning nog activiteiten plaatsvinden, is voor het bepalen van de waarneemhoogte niet van belang.

In het geluidrapport is vermeld dat de waarneemhoogte is bepaald conform de Handreiking. De Handreiking hanteert als regel dat in de dagperiode een meethoogte kan worden aangehouden van 1,5 meter boven maaiveld, aangezien dan de buitenruimten en de woonkamers de te beschermen ruimten zijn en in de avondperiode 5 meter, omdat dan de slaapruimten de te beschermen ruimten zijn. De raad heeft verder erop gewezen dat het verschil in geluidbelasting tussen de in het geluidrapport gehanteerde waarneemhoogte van 4,5 m en de in de Handreiking aanbevolen waarneemhoogte van 5 m nihil is. De Afdeling acht aannemelijk dat dit verschil niet leidt tot een wezenlijk andere uitkomst. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat in het geluidrapport ten onrechte een waarneemhoogte van 4,5 m ter bepaling van de geluidbelasting bij de woningen in de avond- en nachtperiode is gehanteerd. Het betoog faalt.

Representatieve bedrijfssituatie

11. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat het geluidrapport niet uitgaat van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Zij stellen allereerst dat in het geluidrapport ten onrechte alleen de situatie is onderzocht waarbij het terras is gesitueerd zoals weergegeven in figuur 4.1 van het geluidrapport. Verder wijzen zij erop dat het geluidrapport uitgaat van de situatie waarbij alle bezoekers geconcentreerd zijn in het noordwestelijke deel van het terras, terwijl in de praktijksituatie de bezoekers evenredig zijn verspreid over het terras. Hierdoor is volgens hen de geluidbelasting vanwege het stemgeluid van de recreanten op het terras ter plaatse van de woning van [appellant sub 3] onderschat.

11.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, onder 4, in samenhang met lid 4.4.2, aanhef en onder f, van de planregels, is binnen de bestemming "Gemengd" een tuinterras ten dienste van de vakantiewoning alleen toegestaan op de gronden waaraan de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - tuinterras ten dienste van vakantiewoning" is toegekend. De Afdeling stelt vast dat de locatie van het terras zoals weergegeven in figuur 4.1 van het geluidrapport overeenkomt met de locatie van de gronden waaraan de genoemde aanduiding is toegekend. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het geluidrapport op dit punt niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.

Voor zover [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 1] stellen dat bij de berekening van de geluidbelasting door het stemgeluid van recreanten op het terras ten onrechte niet is uitgegaan van de praktijksituatie, waarbij de bezoekers evenredig zijn verspreid over het terras, heeft de raad toegelicht dat voor het bepalen van de geluidbelasting ten gevolge van het gebruik van het terras, de keuze voor de plaats van de geluidbronnen zodanig is gekozen dat het terras het minst wordt afgeschermd door nabijgelegen bebouwing en daarmee een zo groot mogelijke uitstraling van het stemgeluid naar de omgeving. De raad heeft er daarbij op gewezen dat in het in het geluidrapport gehanteerde rekenmodel de bezoekers van het terras zijn gesitueerd op de zuidelijke grens van het gebied, op de kortste afstand van de woning aan de Lingedijk 109, de woning van [appellant sub 2], en daarmee voor die woning de meest nadelige situatie. Een situering waarbij de bezoekers zich noordelijker op het terras bevinden, zorgt volgens de raad vanwege de afstand voor een lagere geluidbelasting. Verder zorgt dit voor een lagere geluidbelasting op de woning van [appellant sub 3], vanwege de afschermende werking door de tussenliggende vakantiewoning. De raad stelt gelet hierop dat in het geluidrapport de maximale planologische mogelijkheden vanwege de geluidbelasting ten gevolgen van het gebruik van he terras in kaart zijn gebracht. Gelet op de toelichting van de raad acht de Afdeling het aannemelijk dat de raad is uitgegaan van een worst case situatie. Het betoog faalt.

12. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat in het geluidrapport geen rekening is gehouden met het claxonneren door vertrekkende recreanten en het ten gehore brengen van muziekgeluid door de recreanten.

12.1. Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de recreanten onnodig claxonneren en hiermee in het geluidrapport ten onrechte geen rekening is gehouden, overweegt de Afdeling dat dit, gelet op artikel 28 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet is toegestaan. Voor zover dit verbod wordt overtreden is dit een kwestie van handhaving, die in deze procedure niet aan de orde is.

Ten aanzien van het ten gehore brengen van muziekgeluid door de recreanten, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, onder 1 en 2, van de planregels het ten gehore brengen van muziek door de recreanten binnen de bestemming "Gemengd" niet is toegestaan. Gelet hierop is in het geluidrapport terecht hiermee geen rekening gehouden. Het betoog faalt.

13. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat ook ten aanzien van het geluid afkomstig van kinderen de representatieve bedrijfssituatie niet goed in beeld is gebracht. Zij wijzen erop dat kinderen op het gehele inrichtingsterrein kunnen verblijven, terwijl het geluidrapport volgens hen alleen uitgaat van kinderen op het achterterrein. [appellant sub 1] stelt verder dat het geluidrapport uitgaat van een te laag aantal kinderen en de geluidbelasting afkomstig van deze kinderen om die reden is onderschat.

13.1. De Afdeling stelt vast dat in het geluidrapport bij de berekening van het geluid afkomstig van kinderen meerdere varianten zijn onderzocht, waaronder een variant met 25 schreeuwende kinderen op de zuidelijke erfgrens van het perceel van de vakantiewoning en een variant met 25 schreeuwende kinderen op de noordelijke erfgrens. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat in het geluidrapport rekening is gehouden met een worst-case scenario wat betreft het geluid afkomstig van kinderen.

Voor zover [appellant sub 1] stelt dat in het geluidrapport is uitgegaan van een te laag aantal kinderen, stelt de Afdeling vast dat het plan maximaal 25 recreanten toestaat voor de vakantiewoning en dat in het geluidrapport voor de berekening van de geluidbelasting vanwege het stemgeluid van kinderen is uitgegaan van maximaal 25 kinderen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het geluidrapport ten aanzien van het geluid afkomstig van kinderen niet uitgaat van de maximale planologische mogelijkheden. Het betoog faalt.

14. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat in het geluidrapport ten onrechte geen rekening is gehouden met het stemgeluid van spelende kinderen die voor 07:00 uur en na 21:00 op het buitenterrein van de vakantiewoning aanwezig zijn. Verder is volgens hen in het geluidrapport geen rekening gehouden het stemgeluid van volwassenen die na 01:00 nog op het buitenterrein van de vakantiewoning aanwezig zijn en evenmin met het geluid van het verkeer dat ’s nachts van en naar de vakantiewoning rijdt.

14.1. De raad stelt dat in het geluidrapport met de door [appellant sub 2] en [appellant sub 3] genoemde omstandigheden geen rekening is gehouden, omdat deze geen onderdeel vormen van de representatieve bedrijfssituatie van de vakantiewoning. De Afdeling acht dit niet onaannemelijk. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het geluidrapport ten onrechte geen rekening is gehouden met het stemgeluid van spelende kinderen en volwassen tijdens de door [appellant sub 2] en [appellant sub 3] genoemde tijdvakken alsmede het geluid van verkeer van en naar de vakantiewoning in de nachtperiode. Het betoog faalt.

Geluidhinder in de tuinen

15. [appellant sub 1] voert aan dat in het geluidrapport ten onrechte niet het geluid afkomstig van de vakantiewoning in zijn tuin is beoordeeld. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2690, stelt [appellant sub 1] dat ook het geluid in tuinen in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld dient te worden.

15.1. De raad stelt dat uit paragraaf 3.3 van het geluidrapport kan worden afgeleid dat het stemgeluid in de tuinen van omwonenden is beschouwd in het kader van de vraag of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

15.2. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de raad de geluidbelasting in de tuinen in de afweging te betrekken. Voor zover de raad in dat kader stelt dat het geluid in de tuinen bij omwonenden is onderzocht, is de Afdeling van oordeel dat dit niet uit het geluidrapport kan worden opgemaakt. In zoverre bevat het geluidrapport een gebrek. De Afdeling ziet echter aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu niet aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor zijn benadeeld. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft gewezen op bijlage C van het geluidrapport. Uit deze bijlage komt naar voren dat de tuin van [appellant sub 1] binnen de geluidcontour van 30 dB(A) ligt.

De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het stemgeluid afkomstig van de vakantiewoning niet zodanig is dat dit leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1].

Geluidhinder door het parkeren van auto’s

16. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat in het geluidrapport onvoldoende rekening is gehouden met het maximale geluidniveau vanwege het starten van voertuigen en het sluiten van de portieren van deze auto’s op de twee meest noordelijk gelegen parkeerplaatsen zoals weergegeven op het "Schetsontwerp Locatiestudie parkeerplaatsen".

16.1. De raad heeft erop gewezen dat in het geluidrapport ter hoogte van de locatie van de parkeerplaatsen in het rekenmodel een bron is opgenomen met een bronvermogen van 108 dB(A). Dit bronvermogen ligt hoger dan het maximale bronvermogen van het geluid afkomstig van het starten van voertuigen en het sluiten van portieren. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat in het geluidrapport voldoende rekening is gehouden met het maximale geluidniveau vanwege het starten van voertuigen en het sluiten van auto’s op de twee meest noordelijk gelegen parkeerplaatsen. Het betoog faalt.

Waarden VNG-brochure

17. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat in het geluidrapport de activiteiten van de vakantiewoning ten onrechte niet zijn getoetst aan de richtwaarden voor geluid uit de VNG-handreiking "Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure).

17.1. De raad heeft gelet op paragraaf 4.1.1. van de plantoelichting bij het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting door de vakantiewoning toepassing gegeven aan de VNG-brochure. Daarbij is de raad voor de functie vakantiewoning uitgegaan van de in de VNG-brochure opgenomen functie "hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra", waarvoor een richtafstand van 10 m tot aan naastgelegen hindergevoelige bestemmingen, zoals woningen, wordt aangehouden. Omdat de afstand tussen de bestemmingsgrens en de gevel van de omliggende woningen meer dan 10 meter bedraagt, is volgens de VNG-brochure in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat in het geluidrapport ten onrechte niet ook nog is getoetst aan de richtwaarden voor geluid uit de VNG-brochure. Het betoog faalt.

Overkapping

18. [appellant sub 1] voert aan dat in het geluidrapport ten onrechte geen rekening is gehouden met het weerkaatsen van geluid van de overkapping in de tuin van [belanghebbende].

18.1. De raad heeft toegelicht dat de overkapping in de tuin van [belanghebbende] op grond van het plan niet is toegestaan en dat gelet daarop in het geluidrapport hiermee geen rekening hoefde te worden gehouden. De Afdeling acht dit standpunt niet onjuist. Het betoog faalt.

Voertuigbewegingen indirecte geluidhinder

19. [appellant sub 1] voert aan dat in het geluidrapport ten onrechte is uitgegaan van maximaal 4 voertuigbewegingen in de avondperiode.

19.1. In het geluidrapport staat dat de verkeersgeneratie is beschouwd aan de hand van de door de initiatiefnemer aangeleverde ervaringscijfers, de kencijfers van CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" en de door de gemeente beleidsmatig gehanteerde kengetallen volgens de Beleidsnota parkeernormen Leerdam van 13 november 2009. Geconcludeerd is dat kengetallen van de CROW en de door de gemeente beleidsmatig gehanteerde kengetallen representatief zijn voor het particuliere gebruik van de vakantieaccommodatie. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 11.4 overwogen dat de raad voor de berekening van de parkeerbehoefte in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de kengetallen uit de CROW-publicatie. De Afdeling ziet ook ten aanzien van de berekening van de verkeersgeneratie geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de kengetallen uit de CROW-publicatie. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het geluidrapport ten onrechte is uitgegaan van 4 voertuigbewegingen in de avondperiode. Het betoog faalt.

Stiltegebied Vijfheerenlanden

20. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat bij de belangenafweging onvoldoende rekening is gehouden met het provinciaal beleid inzake het stiltegebied Vijfheerenlanden.

20.1. Wat betreft het naar voren gebrachte over het stiltegebied, overweegt de Afdeling het volgende. Het plangebied ligt in een gebied dat op grond van het provinciaal beleid is aangeduid als stiltegebied. De raad is bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet gebonden aan het provinciaal beleid. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit provinciale beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.

In de paragrafen 2.2.3, 2.2.4 en 2.2.5 van de plantoelichting is ingegaan op het provinciaal beleid inzake het stiltegebied. Vermeld is dat dit beleid erop is gericht het geluid in dergelijke gebieden te beperken tot 40 dB(A). Dit betekent evenwel niet dat deze beleidsdoelstelling in zijn geheel niet overschreden mag worden.

Verder is in het geluidrapport ingegaan op de gevolgen van het geluid afkomstig van de vakantiewoning voor het stiltegebied. Vermeld is dat de berekende geluidwaarden van het stemgeluid van spelende kinderen en volwassenen die gelijktijdig praten in bepaalde situaties hoger kunnen zijn dan 40 dB(A). Volgens het geluidrapport is dit in het stiltegebied acceptabel te achten, omdat in dit deel van het stiltegebied meerdere woon- en werklocaties liggen en het stemgeluid van volwassenen en spelende kinderen onderdeel vormen van het heersende natuurlijk geluidniveau.

Gelet op het voorgaande is de raad ingegaan op de gevolgen van het stiltegebied en is toegelicht waarom het stiltegebied niet wordt aangetast door de activiteiten van de vakantiewoning. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het provinciaal beleid ten aanzien van stiltegebieden. Het betoog faalt.

Conclusie

21. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het geluidrapport zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich niet op de uitkomsten daarvan heeft mogen baseren. Onder genoemde omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan vanwege het aspect geluid niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3], [appellant sub 1] en [appellant sub 2].

22. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] tegen het besluit van 1 september 2016 ongegrond.

Proceskosten

23. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] te worden veroordeeld. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb inzake het besluit van 1 september 2016 brengt in dit geval mee dat de raad ook ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] tegen dit besluit op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten dient te worden veroordeeld.

23.1. Voor zover [appellant sub 1] heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten vanwege door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] zelf het beroepschrift heeft ingediend en dat hij ter zitting niet is bijgestaan door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Verder heeft [appellant sub 1] de gestelde verblijfkosten niet onderbouwd.

Wat betreft de door [appellant sub 1] gestelde kosten voor een door een deskundige uitgebracht rapport, overweegt de Afdeling dat een deel van deze kosten niet voor inwilliging in aanmerking komt, omdat [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van 5 maart 2015 geen stukken heeft overgelegd die als een deskundigenrapport kunnen worden aangemerkt. Voor de vergoeding van het door [appellant sub 1] overgelegde deskundigenrapport van SPA WNP van 3 november 2016 wordt een forfaitair bedrag van € 75,00 per uur gehanteerd. De totale kosten bedragen dan € 150,00.

Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gestelde reiskosten voor het bijwonen van de zitting 25 januari 2016, zal de Afdeling met toepassing van artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht een reiskostenvergoeding toekennen voor een reis met het openbaar vervoer en geen kilometervergoeding. In de verklaring van [appellant sub 1] dat reizen met het openbaar vervoer niet mogelijk bleek vanwege brengen van de kinderen naar school, ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat het reizen met het openbaar vervoer voor hem niet of niet voldoende mogelijk is zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.

Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gestelde verletkosten, wordt door de Afdeling overwogen dat maximaal een forfaitair bedrag van € 81,00 per uur wordt gehanteerd. Daarbij geldt voorts forfaitair het aantal van zes uur. De totale verletkosten voor het bijwonen van twee zittingen bedragen dan € 972,00.

De Afdeling overweegt over de gevraagde verletkosten voor de deskundige ir. Appels dat forfaitair vier uur voor vergoeding in aanmerking komt met een tarief van € 116,09 per uur. Deze kosten bedragen in totaal € 464,36.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Leerdam van 5 maart 2015 gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Leerdam van 5 maart 2015 voor zover:

- Artikel 4, lid 4.1, onder b, onder 1 en 2, van de planregels op de gronden met de bestemming "Gemengd" het gebruik van een vakantiewoning voor verhuur aan 25 zakelijke dan wel particuliere recreanten toestaat;

- Artikel 4, lid 4.1, van de planregels het oprichten en het gebruik van een paardenbak op de gronden met de bestemming "Gemengd" toestaat;

- Artikel 3, lid 3.2.3, onder b, in samenhang met lid 3.4.1, onder i, van de planregels, het oprichten en het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding "rijbak" binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" niet toestaat;

III. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Leerdam van 1 september 2016 ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Leerdam tot vergoeding van bij:

- [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.654,06 (zegge: zestienhonderdvierenvijftig euro en zes cent); met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Leerdam aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 2] en € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 3] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.

w.g. Kramer w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017

539-817.