Uitspraak 201603059/1/A1


Volledige tekst

201603059/1/A1.
Datum uitspraak: 26 april 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de Vereniging Werkgroep Houd de dorpen Groen, gevestigd te Zijdewind, gemeente Hollands Kroon, en anderen, gevestigd of wonend te Zijdewind of ’t Veld,
2. [appellant sub 2], wonend te Zijdewind, en anderen, gevestigd of wonend te Zijdewind of ‘t Veld,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2016 in zaken nrs. 15/1531 en 15/1555 in het geding tussen:

de Vereniging en anderen,
[appellant sub 2] en anderen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2015 heeft het college aan Liander Infra West N.V. een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een 150/20 kV-transformatorstation met bijbehorende uitweg op het perceel Provincialeweg 6a te 't Veld.

Bij uitspraak van 21 maart 2016 heeft de rechtbank de door de Vereniging en anderen en [appellant sub 2] en anderen daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de Vereniging en anderen en [appellant sub 2] en anderen hoger beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Voorts hebben Liander en TenneT TSO B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Vereniging en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2017, waar de Vereniging en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. A.F. de Savornin Lohman, en [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], bijgestaan door mr. W. de Vis, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door ing. D. Treffers, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Liander en TenneT, vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en bijgestaan door mr. C. ter Braak en mr. N. van den Biggelaar, beiden advocaat te Amsterdam, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij besluit van 25 maart 2014 heeft het college aan Liander een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een 150/20 kV-transformatorstation met bijbehorende uitweg op het perceel. Bij mondelinge uitspraak van 26 november 2014 heeft de rechtbank het door de Vereniging en anderen en [appellant sub 2] en anderen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat het college geen verklaring van geen bedenkingen aan de raad van de gemeente Hollands Kroon had gevraagd. Bij het besluit van 17 februari 2015 heeft het college opnieuw een omgevingsvergunning verleend, nadat de raad bij besluit van 29 januari 2015 heeft verklaard geen bedenkingen te hebben tegen het bouwplan.

2. TenneT beheert het Nederlandse hoogspanningsnet vanaf 110 kV. Liander is regionaal netbeheerder van Noord-Holland en is verantwoordelijk voor de distributie van elektriciteit via de middenspanningsnetten (10 kV, 20 kV en 50 kV). TenneT en Liander wensen de bestaande 50 kV-infrastructuur in de Kop van Noord-Holland te vervangen omdat deze wat betreft de kwaliteit en capaciteit aan het einde van zijn levensduur komt. Liander wil het bestaande 50 kV-middenspanningsnet gefaseerd vervangen door een 20 kV-net. Het project waarvoor het college een omgevingsvergunning heeft verleend, is daarvan een onderdeel.

3. Het project voorziet in de realisering van het 150/20 kV-transformatorstation "De Weel", waar 150 kV wordt omgezet naar 20 kV en daarna wordt verdeeld over de regio. Het project voorziet in de realisering van terreinverharding, zeven schakelvelden, een centraal dienstengebouw, afspanportalen voor de 150 kV-geleiders vanaf de masten, ruimte voor de plaatsing van twee transformatoren, een 20 kV-schakelgebouw, een toegangsweg en hekwerken. Het terrein heeft een omvang van 218 m bij 249 m. Het voorziene schakelgebouw is 4,85 m hoog en de transformatorcellen zijn 7 m hoog. Het centrale dienstgebouw is 3,59 m hoog. De gebouwen zijn parallel aan de N241 voorzien. De totale oppervlakte aan voorziene bebouwing bedraagt 994 m² en aan verharding 7.965 m². De bijbehorende staalconstructies zijn ongeveer 8 m hoog. De portalen aan de kopse kanten van het perceel hebben een voorziene hoogte van ongeveer 18 m. Die hoogte is gebaseerd op de hoogte van de bestaande 150 kV-lijn. Het terrein zal worden ontsloten door een toegangsweg met een breedte van 6 m. Het project voorziet in de realisering van acht parkeerplaatsen. Ook zal een sloot worden aangelegd naast de toegangsweg die doorloopt aan de achterzijde van het perceel. Rond de 150 kV-schakeltuin is een hekwerk voorzien.

4. Het perceel heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied voormalige gemeente Niedorp" de bestemming "Agrarisch met waarden". Het bouwplan is in strijd met dat bestemmingsplan. Om realisering van het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

5. Het perceel wordt in de stukken ook wel aangeduid als locatie 4. [appellant sub 2] en anderen bestrijden het nut en de noodzaak van het transformatorstation en in het bijzonder de daarvoor gekozen locatie. De Vereniging en anderen bestrijden niet het nut en de noodzaak van het transformatorstation, maar zij betogen dat het project op een andere locatie moet worden gerealiseerd.

Beoordeling van het hoger beroep

6. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad van de gemeente Hollands Kroon niet onbevangen heeft beoordeeld of het transformatorstation past binnen een goede ruimtelijke ordening. Daarmee is niet voldaan aan de bij uitspraak van 26 november 2014 gestelde opdracht van de rechtbank, zodat het besluit van 17 februari 2015 onzorgvuldig is voorbereid, aldus [appellant sub 2] en anderen.

6.1. Uit de uitspraak van de rechtbank van 26 november 2014 - die hier niet ter beoordeling voorligt - volgt dat het college niet bevoegd was een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo vanwege het ontbreken van een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. In de overwegingen van die uitspraak heeft de rechtbank uiteengezet dat en waarom zij geen aanleiding ziet voor een bespreking van de overige beroepsgronden van appellanten en evenmin aanleiding ziet voor de toepassing van een bestuurlijke lus, omdat - zakelijk weergegeven - de raad zich een eigen oordeel dient te vormen over het project zonder dat op voorhand duidelijk is hoe de door appellanten aangedragen beroepsgronden door de rechtbank worden gewaardeerd. De door [appellant sub 2] en anderen voorgestane lezing van deze uitspraak is door de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht niet gevolgd.

Bij het besluit van 29 januari 2015 heeft de raad besloten een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Daarbij heeft de raad bepaald dat aan de omgevingsvergunning twee voorschriften worden verbonden met het oog op een goede ruimtelijke ordening, te weten het indienen van een beplantingsplan/inrichtingsplan en het realiseren van compensatie voor de toename van het verhardingsoppervlak. Voor zover [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad ten onrechte een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven omdat niet de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen, heeft de rechtbank voor dat oordeel terecht geen grond gezien. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad onvoldoende is voorgelicht over het project.

Het betoog faalt.

7. De Vereniging en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.

Daartoe voeren de Vereniging en anderen aan dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse niet langer is gewaarborgd. In dat verband wijzen zij erop dat niet is voldaan aan de richtafstanden als genoemd in de handreiking "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Voorts wijzen zij erop dat het college heeft volstaan met een toets aan geluidswetgeving, terwijl het begrip woon- en leefklimaat ruimer moet worden uitgelegd, bijvoorbeeld met betrekking tot straling. De Vereniging en anderen betogen voorts dat de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd omdat er een alternatief bestaat, te weten de locatie tussen Moerbeek en Blockhuijsenlaan in Zijdewind (ook genoemd: locatie B3-2), waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. In dat verband wijzen zij onder meer op de rapportage na mediation van dr. R.J. in ’t Veld van 10 juni 2013, de haalbaarheidsstudie van Arcadis van 9 augustus 2013, de inpasbaarheid in de omgeving, de omstandigheid dat minder woningen in een straal van 300 m rondom het project zijn gelegen en de omstandigheid dat voor deze locatie een ontwerpvergunning ter inzage heeft gelegen. Voorts wijzen zij op strijdigheid met de Structuurvisie Niedorp 2015.

[appellant sub 2] en anderen voeren aan dat het nut en de noodzaak van de realisering van het project niet is onderbouwd, hetgeen volgens de Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (hierna: de PRV) wel is vereist. Voorts is volgens hen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en voldoet de ruimtelijke onderbouwing niet aan de eisen als daarvoor gesteld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro). [appellant sub 2] en anderen voeren tevens aan dat een andere locatie zoals B3-2 het meest geschikt is, zoals volgt uit onder meer het rapport van In ’t Veld en de haalbaarheidsstudie van Arcadis, en dat teveel bezwaren gelden voor locatie 4. Voorts is de ommezwaai van locatie B3-2 naar locatie 4 niet deugdelijk gemotiveerd. Verder wijzen zij erop dat niet is voldaan aan de richtafstanden als genoemd in de VNG-brochure. In dat verband stellen [appellant sub 2] en anderen dat de geluidbelasting ten onrechte niet is onderzocht in de situatie dat beide transformatoren 100% in bedrijf zijn, en dat de mogelijkheid tot uitbreiding met twee transformatoren aanwezig is. [appellant sub 2] en anderen voeren ook aan dat het uitzicht sterk wordt verminderd. Tenslotte stellen [appellant sub 2] en anderen dat onduidelijk is of de bepalingen van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) worden nageleefd.

7.1. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 2] en anderen over het nut en de noodzaak van de realisering van het project in relatie tot de PRV, overweegt de Afdeling als volgt.

Tussen het college en [appellant sub 2] en anderen is niet in geschil dat het project voorziet in verstedelijking als bedoeld in de PRV. Volgens artikel 14, eerste lid, van de PRV, zoals die luidde ten tijde van het besluit van 17 februari 2015, kan een omgevingsvergunning zoals hier aan de orde voorzien in nieuwe verstedelijking of de uitbreiding van bestaande verstedelijking, indien de noodzaak van verstedelijking is aangetoond en met inachtneming van een aantal uitgangspunten zoals vermeld in artikel 15 van de PRV. In de ruimtelijke onderbouwing van februari 2015 is uiteengezet waarom de uitvoering van het project noodzakelijk is. Voorts is daarin uiteengezet dat en waarom is voldaan aan de in de PRV genoemd uitgangspunten. Met betrekking tot de noodzaak is in de ruimtelijke onderbouwing vermeld dat een nieuw 150/20 kV-transformatorstation nodig is om het energienetwerk in Noord-Holland zowel kwalitatief als wat betreft de capaciteit ook in de toekomst op peil te houden. Volgens de ruimtelijke onderbouwing komt de bestaande 50 kV-infrastructuur in de Kop van Noord-Holland wat betreft de kwaliteit en de capaciteit aan het einde van zijn technische levensduur, waardoor netuitbreidingen in de toekomst niet meer mogelijk zijn. Indien de 50 kV-infrastructuur niet tijdig wordt vervangen, ontstaan volgens de ruimtelijke onderbouwing knelpunten en kan de samenleving in Noord-Holland niet langer beschikken over een energienetwerk dat volgens de Nederlandse standaarden functioneert. In de ruimtelijke onderbouwing is voorts vermeld dat bij Heerhugowaard een actueel knelpunt aanwezig is in de netcapaciteit, dat door realisering van het project wordt opgelost.

De rechtbank heeft, gelet op hetgeen met betrekking tot de noodzaak voor het project is vermeld in de ruimtelijke onderbouwing, terecht aannemelijk gemaakt geacht dat behoefte bestaat aan het transformatorstation. Daarbij heeft de rechtbank nog betrokken het door Liander overgelegde Kwaliteits- en Capaciteitsdocument Elektriciteit 2013, waarin Liander - in het kader van de Elektriciteitswet 1998 - toezichthouders en andere belanghebbenden inzicht verschaft in de kwaliteit, veiligheid en capaciteit van de elektriciteitsnetten. In dat document is vermeld dat het oplossen van het knelpunt in de Kop van Noord-Holland noodzakelijk is. De enkele stelling van [appellant sub 2] en anderen dat geen deskundigenbericht voorhanden is waaruit de juistheid van de stellingen over de noodzaak blijkt, is onvoldoende voor het oordeel dat de noodzaak van het project niet is aangetoond.

7.2. Over het betoog van de Vereniging en anderen en [appellant sub 2] en anderen over geluid, overweegt de Afdeling als volgt.

In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat elektriciteitsbedrijven met een transformatorvermogen van 100-200 MVA volgens de VNG-brochure in milieucategorie 3.2 vallen. De grootste richtafstand bedraagt daarbij 100 m voor het aspect geluid. In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het project niet aan de richtafstand van 100 m voldoet. Er is daarom door Peutz een onderzoek uitgevoerd naar mogelijke geluidhinder. In het akoestisch onderzoek van Peutz van 27 februari 2014 is vermeld dat de meest nabij liggende geluidgevoelige gebouwen enkele boerderijen en woningen betreffen aan de zuid- en westzijde van het perceel. De afstand van de perceelgrens tot de woningen aan de zuidzijde bedraagt ongeveer 80 m en tot de woningen aan de westzijde ongeveer 70 m. De afstand tussen geluidproducerende componenten en de woningen bedraagt evenwel ongeveer 200 m, waarmee volgens Peutz ruimschoots is voldaan aan de toepasselijke richtafstand van 100 m.

In het onderzoek van Peutz zijn twee maximale bedrijfssituaties bezien: de situatie met één transformator in bedrijf die 100% wordt belast terwijl de tweede transformator stand-by staat, en de situatie met twee transformatoren in bedrijf die 50% worden belast. Bij het onderzoek is betrokken dat op het schakelveld zeven vermogensschakelaars zullen worden opgesteld, die volgens het onderzoek van belang zijn voor de op te treden maximale geluidniveaus. Normaliter vinden schakelhandelingen alleen plaats in de dagperiode. Uit het onderzoek van Peutz volgt dat de geluidsemissie van het transformatorstation ter plaatse van de nabij gelegen woningen binnen de maximaal toegestane geluidsniveaus blijft, ook indien er in de avond- en nachtperiode vanwege storingen of calamiteiten wordt geschakeld. Gelet hierop is volgens de ruimtelijke onderbouwing de realisering van het project vanuit akoestisch oogpunt aanvaardbaar.

In het aangevoerde worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat niet mocht worden uitgegaan van het akoestisch onderzoek van Peutz van 27 februari 2014. De rechtbank heeft, gelet op de conclusies van Peutz, in het aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat een goed woon- en leefklimaat vanuit akoestisch oogpunt onvoldoende is gewaarborgd. Gelet hierop heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom het in dit geval van de aanbevolen afstand is afgeweken. Over het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht wat de geluidbelasting zal zijn als beide transformatoren 100% in bedrijf zijn, heeft de rechtbank overwogen dat het college heeft gesteld dat die situatie zich niet zal voordoen omdat de Netcode Elektriciteit dat verbiedt. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Peutz geen representatieve bedrijfssituaties heeft onderzocht. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat ook de mogelijkheid tot uitbreiding met twee extra transformatoren had moeten worden onderzocht, heeft de rechtbank terecht overwogen dat een mogelijke uitbreiding geen onderdeel uitmaakt van deze aanvraag en derhalve buiten beschouwing moet worden gelaten. Een mogelijke uitbreiding in de toekomst moet te zijner tijd aan de hand van de dan geldende regelgeving worden beoordeeld.

7.3. Wat betreft de bezwaren van de Vereniging en anderen met betrekking tot straling, is in de ruimtelijke onderbouwing onder verwijzing naar een rapport van Liandon van 10 februari 2012 gesteld dat het magnetisch veld dat door realisering van het project wordt veroorzaakt, binnen de normen en adviezen blijft voor magneetvelden. In de enkele stelling dat een goed woon- en leefklimaat desondanks niet is gewaarborgd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college niet heeft onderkend dat na realisering van het project ter plaatse met betrekking tot de veiligheid geen goed woon- en leefklimaat aanwezig zal zijn.

7.4. Over het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat het project voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, in samenhang gelezen met artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, heeft de rechtbank, gelet op de nota van toelichting en de strekking van de regeling die mede gericht is op het tegengaan van leegstand, terecht overwogen dat het project niet kan worden aangemerkt als een dergelijke stedelijke ontwikkeling. De Afdeling verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465.

7.5. Met betrekking tot het betoog van de Vereniging en anderen dat het bouwplan in strijd is met de Structuurvisie Niedorp 2015, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht het standpunt van het college gevolgd dat de door de Vereniging en anderen bedoelde paragraaf van de Structuurvisie geen betrekking heeft op een transformatorstation als hier aan de orde, maar op potentiële woningbouwlocaties. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen strijd met de Structuurvisie aanwezig heeft geacht. De door de Vereniging en anderen naar voren gebrachte omstandigheid dat het zicht op de dorpsrand van ’t Veld verandert door realisering van het bouwplan, is op zichzelf onvoldoende om strijd met de Structuurvisie aan te nemen.

7.6. Voor zover [appellant sub 2] en anderen en de Vereniging en anderen betogen dat het bouwplan wat betreft de landschappelijke inpassing ervan niet aanvaardbaar is, is aan de bij besluit van 17 februari 2015 verleende omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat een beplantingsplan/inrichtingsplan ter goedkeuring moet worden ingediend bij het college en dat dit plan na goedkeuring tegelijkertijd met de bouwwerkzaamheden moet worden uitgevoerd. Uit dit voorschrift volgt voorts dat de inrichting en beplanting in stand gehouden moet worden en dat, indien de beplanting niet aanslaat, deze moet worden vervangen. In het door [appellant sub 2] en anderen aangevoerde heeft de rechtbank onder deze omstandigheden terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bouwplan wat betreft de landschappelijke inpassing niet aanvaardbaar is.

7.7. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) in werking getreden en is de Ffw ingetrokken. Omdat het besluit van 17 februari 2015 is genomen voor 1 januari 2017 volgt uit artikel 9.10 van de Wnb dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht. De rechtbank heeft in het betoog van [appellant sub 2] en anderen over de Ffw terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing ontoereikend is. In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat er geen ecologische belemmeringen aanwezig zijn die nopen tot afzien van het project. Er is een veldbezoek gebracht aan het perceel en voorts is een bronnenonderzoek uitgevoerd. Omdat het hoogstaande gras op het perceel schuilmogelijkheden biedt voor verschillende soorten, zal het maaien van het terrein voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plan plaats moeten vinden buiten de voor de meeste soorten geschikte perioden, waarbij in één richting moet worden gewerkt om te zorgen dat eventueel aanwezige diersoorten kunnen vluchten. Voorts dient de beplanting volgens de ruimtelijke onderbouwing weggehaald te worden buiten de broed- en nestperiode. Indien dat niet mogelijk is, dient het terrein voorafgaand aan de werkzaamheden te worden gecontroleerd op aanwezige broedvogels. Tevens is in de ruimtelijke onderbouwing vermeld dat TenneT de "Gedragscode Flora- en faunawet TenneT TSO B.V." hanteert. Die gedragscode geeft regels voor de planning en de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud van infrastructuur en in het kader van natuurbeheer en werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. De gedragscode is op 21 juli 2014 door de Staatssecretaris van Economische Zaken goedgekeurd. Verder is in de ruimtelijke onderbouwing verwezen naar de aan TenneT verleende algemene ontheffing van de Ffw met betrekking tot vogels, waar indien nodig gebruik van zal worden gemaakt.

7.8. In de ruimtelijke onderbouwing is uitgebreid ingegaan op de voor het project onderzochte locaties en de uiteindelijk gekozen locatie waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend. De gekozen locatie 4 heeft de voorkeur van Liander en TenneT vanwege onder meer de bereikbaarheid en de ontsluitingsmogelijkheden, het beschikbare oppervlak, de ligging onder de 150 kV-hoogspanningsverbinding Oterleek-Anna Paulowna waardoor aansluiting relatief makkelijk realiseerbaar is, en een gunstige ligging ten opzichte van toekomstige 20/10 kV-stations te Heerhugowaard-Noord, Heerhugowaard Hoogwoud en Warmerhuizen en de aansluiting op het 150 kV-station te Oterleek.

[appellant sub 2] en anderen en de Vereniging en anderen hechten er veel waarde aan dat de haalbaarheid van verschillende locaties is onderzocht - in het bijzonder locatie B3-2 - en dat voor laatstgenoemde locatie een ontwerpvergunning ter inzage heeft gelegen.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college eerst en vooral heeft te beslissen over een project zoals dat is ingediend. Indien dit project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, naar het oordeel van de Afdeling terecht geconcludeerd dat het project is voorzien van een toereikende ruimtelijke onderbouwing. Ook heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de raad niet bereid is medewerking te verlenen aan realisering van het project op locatie B3-2. In het rapport van In ’t Veld van 10 juni 2013 is vermeld dat indien niet binnen zes maanden een omgevingsvergunning tot stand komt voor één van de alternatieve locaties, het college een vergunning zal afgeven voor locatie 4. Aan de raad is in het kader van politieke en bestuurlijke afspraken gevraagd om een zienswijze te geven op de voorgenomen vergunningverlening voor realisering van het project op locatie B3-2. Een ruime raadsmeerderheid had bezwaren tegen locatie B3-2 vanwege de aantasting van het open landschap. Daarna heeft het college besloten de procedure met betrekking tot locatie B3-2 te staken en de procedure tot realisering van het project op locatie 4 te vervolgen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college daarmee niet onredelijk gehandeld. Het college is in de nota van zienswijzen, die onderdeel uitmaakt van het besluit van 17 februari 2015, ingegaan op de door [appellant sub 2] en anderen en de Vereniging en anderen aangedragen bezwaren. Met betrekking tot de aantasting van het uitzicht en de zichtbaarheid van het project in de omgeving heeft het college gesteld dat realisering van het project weliswaar een beperking geeft voor de doorkijk en de zichtbaarheid van de zuidelijke dorpsrand van ’t Veld, maar dat het nut en de noodzaak van het project voor het college vast staan en dat aan andere locaties ook voor- en nadelen kleven. Alles bij elkaar genomen, acht het college realisering van het project op de aangevraagde locatie het meest geschikt en bezien vanuit het algemeen belang en een goede ruimtelijke ordening, de minst bezwaarlijke oplossing.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat alternatieven voor dit bouwplan bestaan waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Ook het rapport van In ’t Veld en de haalbaarheidsstudie van Arcadis geven geen aanknopingspunten voor die conclusie.

7.9. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1 tot en met 7.8 is overwogen, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat het college in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van Liander, die is gebaat bij de verlening van de omgevingsvergunning, dan aan de belangen van [appellant sub 2] en anderen en de Vereniging en anderen, en dat het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.

De betogen falen.

Gronden herhalen en inlassen

8. De Vereniging en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben in hun hogerberoepschriften naar voren gebracht dat de in beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Op de daarin genoemde gronden is de rechtbank in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. De Vereniging en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben in hun hogerberoepschriften, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Het aangevoerde kan reeds daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.

Conclusie en slot

9. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.

w.g. Slump w.g. Smulders-Wijgerde
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017

672.