Uitspraak 201605839/1/R3


Volledige tekst

201605839/1/R3.
Datum uitspraak: 29 maart 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Enschede,

en

de raad van de gemeente Enschede,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "’t Vaneker 2013, herziening 1" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2017, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd T.H.A. Polman, M.J. Wilderink en M.C. Hanekamp, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan ziet volgens de plantoelichting op een aantal wijzigingen van de regels voor onder meer gronden met de bestemming "Woongebied" en van de verbeelding ten opzichte van het eerder vastgestelde plan "’t Vaneker 2013". Het plangebied wordt begrensd door de Braakweg, de Vergterweg, de Hegeboerweg en de Brandemaatweg te Enschede.

2. [appellant] woont aan de [locatie] te Enschede.

Hij kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij nabij zijn perceel vijf woningen naast elkaar zijn voorzien ter plaatse en ten oosten van de sporthal aan de Zuidkampweg.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Belang

4. De raad betoogt dat [appellant] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De raad voert daartoe aan dat [appellant] op een afstand van 25 meter van het gedeelte van het plangebied, waar zijn beroep zich tegen richt, woont. Voorts heeft hij daarop geen tot nauwelijks zicht vanwege tussengelegen groenstroken en een ontsluitingsweg, aldus de raad.

5. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

6. Vanwege de aard en de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die het plan in het betrokken gedeelte van het plangebied mogelijk maakt op korte afstand van het perceel van [appellant] betekent de omstandigheid dat tussen het perceel van [appellant] en dat gedeelte zich een ontsluitingsweg en een strook met de bestemming "Groen" van enkele meters breed bevinden niet dat [appellant] geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft.

[appellant] is derhalve belanghebbende bij het bestreden besluit.

Relativiteit

7. De raad betoogt dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het door [appellant] bestreden plandeel waarop vijf woningen zijn voorzien. De raad voert daartoe aan dat er geen ruimtelijke relatie bestaat tussen deze vijf kavels en de woning van [appellant].

8. Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

9. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met deze bepaling de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

10. [appellant] stelt dat het plan leidt tot een te grote verdichting van bebouwing nabij zijn perceel. Het belang waarvoor [appellant] bescherming zoekt is daarmee gelegen in het voorkomen van negatieve gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen. Hij beroept zich daarmee op normen voor de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat. Niet kan daarom worden geoordeeld dat de door hem ingeroepen normen kennelijk niet strekken ter bescherming van zijn belangen. Artikel 8:69a van de Awb staat niet aan vernietiging van het bestreden plandeel in de weg.

Beroepsgronden

11. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan voor zover het daarbij mogelijk is om vijf woningen naast elkaar te realiseren aan de Zuidkampweg ter plaatse en ten oosten van de voormalige sporthal, ten westen van zijn perceel. Hij betoogt dat het plan daarmee een onaanvaardbare verdichting tot gevolg heeft ten opzichte van het voorheen geldende plan. Hij wijst erop dat in dat plan was voorzien in vier woningen ter plaatse van de voormalige sporthal en een grote kavel van 3000 m2 voor één woning op het oostelijk gelegen gedeelte van het plandeel. Het nu voorliggende plan leidt daarom tot een aantasting van het ecologisch groen op het oostelijke gedeelte, bestaande uit waardevol bos, aldus [appellant]. [appellant] betoogt dat uit het plan volgt dat waardevol bos dient te worden behouden. Hij brengt voorts naar voren dat er plannen zijn om in het plangebied op het terrein van het Ministerie van Defensie ten noordwesten van het bestreden plandeel ook woningen te realiseren. Volgens hem is het daarom niet nodig om de bouw van vijf woningen aan de Zuidkampweg mogelijk te maken zodat het bos behouden kan blijven.

Beoordeling beroepsgronden

12. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroepschrift een herhaling betreft van de over het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze, waar in de Nota samenvatting en beantwoording van zienswijzen op is ingegaan. Volgens de raad moet het beroep ongegrond worden verklaard omdat [appellant] niet heeft aangegeven waarom de weerlegging van de zienswijze onjuist zou zijn.

Dit betoog slaagt niet. Het beroepschrift is niet gelijkluidend aan de zienswijze, zodat niet reeds daarom aanleiding bestaat het beroep ongegrond te verklaren.

13. Aan het bestreden plandeel is, voor zover hier van belang, de bestemming "Woongebied" met de specifieke bouwaanduiding "met lettercode d", de maatvoering "maximum aantal wooneenheden: 5" en een bouwvlak toegekend. Aan een strook grond ten zuiden van het plandeel en tussen het plandeel en het perceel van [appellant] is de bestemming "Groen" toegekend.

14. Artikel 11, lid 11.1, van de planregels luidt:

"a. De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;

2. (…)

b. De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

1. de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

(…)"

Lid 11.2.1, onder b, luidt:

"Ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" mag het weergegeven aantal woningen niet worden overschreden, met dien verstande dat per bouwperceel 1 hoofdgebouw met daarin 1 woning aanwezig mag zijn."

Lid 11.2.5, onder A, sub a, luidt:

"Het maximum bebouwingspercentage bedraagt 30%, met een maximum van 300 m2."

Lid 11.2.5, onder B, sub a luidt:

"hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd."

Lid 11.2.5, onder C, sub b, luidt:

"de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt per bouwperceel maximaal 80 m2."

Artikel 1, lid 1.9, luidt:

"Bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd."

Lid 1.21, luidt:

"Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten."

Artikel 1, lid 1.23, luidt:

"Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten."

15. Het voorheen geldende plan "’t Vaneker 2013" kende aan het bestreden plandeel de bestemming "Woongebied" met de specifieke bouwaanduiding "met lettercode d" toe. Voorts was het westelijk gesitueerde gedeelte, ter plaatse van de sporthal, op de verbeelding verdeeld in twee gedeelten. Aan beide gedeelten afzonderlijk waren de aanduidingen "bouwvlak" en de maatvoering "maximaal aantal wooneenheden 2" toegekend. Voor het oostelijk van de sporthal gesitueerde gedeelte van het plandeel waren de aanduiding "bouwvlak" en de maatvoeringen "maximaal aantal wooneenheden: 1" en "minimum oppervlakte 3.000 m2" toegekend. Tussen het perceel van [appellant] en het plandeel was niet voorzien in een strook met de bestemming "Groen". Aan een strook grond ten zuiden van het bestreden plandeel was wel die bestemming toegekend. Die strook was smaller dan de strook die in het thans voorliggende plan als zodanig is bestemd.

16. Artikel 11, lid 11.1, van de planregels van het plan "’t Vaneker 2013" luidde:

a. De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;

2. (…)

b. De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

1. de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

(…)"

Lid 11.2.5, onder a, luidde:

"a. in een bouwvlak met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" mag het weergegeven aantal woningen niet worden overschreden, met dien verstande dat per bouwperceel 1 woonhuis met daarin 1 woning aanwezig mag zijn;

b. ter plaatse van de aanduiding "minimum oppervlakte (m2)" bedraagt een bouwperceel voor de bouw van 1 woonhuis met daarin 1 woning tenminste het weergegeven aantal vierkante meters;

c. het maximum bebouwingspercentage bedraagt 30%, met een maximum van 300 m2."

Lid 11.2.5, onder c, sub a, luidde:

" woonhuizen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd."

Lid 11.2.5, onder d, sub a, luidde:

"de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt per bouwperceel maximaal 80 m2."

Artikel 1, lid 1.9, luidde

"Bebouwingspercentage: een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd."

Lid 1.20 luidde:

"bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

Lid 1.22 luidde:

"bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten."

17. Uit het voorgaande volgt dat het thans voorliggende plan "’t Vaneker 2013, herziening 1" evenals het voorheen geldende plan "’t Vaneker 2013" het mogelijk maakt om in totaal vijf woningen te realiseren ter plaatse van het bestreden plandeel. Het voorliggende plan voorziet echter in één bouwvlak voor in totaal vijf woningen. Het plandeel is aldus niet meer verdeeld in drie bouwvlakken en het plan voorziet niet meer in een bouwvlak met een omvang van minimaal 3000 m2 voor één woning op het oostelijke gedeelte van het plandeel, naast het perceel van [appellant]. Dat betekent dat ten opzichte van het voorheen geldende plan de bebouwingsmogelijkheden op het oostelijk gesitueerde gedeelte van het bestreden plandeel, dat het meest nabij het perceel van [appellant] is gelegen, niet meer zijn beperkt tot het realiseren van maximaal één woning. De planregels over het bebouwingspercentage en de maximaal te bebouwen oppervlakte zijn niet gewijzigd.

18. Artikel 11, lid 11.2.10, onder a, van de regels van het thans bestreden plan "’t Vaneker 2013, herziening 1" luidt:

"Bij de realisatie van de in lid 11.1 genoemde bestemming en het bouwen overeenkomstig de bouwregels in lid 11.2 worden de op de cultuurhistoriekaart in bijlage 4 bij deze planregels weergegeven landschappelijke structuren en elementen en de cultuurhistorische waardevolle gebouwen zoveel mogelijk gerespecteerd en in de verkaveling ingepast. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de gronden en de daarop aanwezige bestaande bebouwing."

In artikel 11, lid 11.2.9, onder a, van de regels van het voorheen geldende plan "t Vaneker" was een gelijkluidende bepaling opgenomen. De kaart die in bijlage 4 van de regels van het thans bestreden plan is opgenomen is ook gelijk aan de kaart die in bijlage 4 van de regels van het voorheen geldende plan was opgenomen. De gronden met de bestemming "Woongebied" ten oosten van de bestaande sporthal zijn op deze kaart aangeduid als "waardevol bos" en als "mogelijkheden voor uitdunnen bos".

19. Het betoog van [appellant] geeft geen aanleiding voor de conclusie dat met het ten opzichte van het voorheen geldende plan gewijzigde bouwvlak voor de vijf woningen het niet meer mogelijk is om overeenkomstig artikel 11, lid 11.2.10, van de planregels het waardevolle bos zoveel mogelijk te respecteren en in te passen. Aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen dienen aan deze planregel te worden getoetst. Gelet daarop en op de omstandigheid dat de planregels over de te bebouwen oppervlakte niet zijn gewijzigd geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat door het mogelijk maken van het realiseren van vijf woningen naast elkaar het woon- en leefklimaat van [appellant] zodanig wordt aangetast dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ten opzichte van het voorheen geldende plan is voorzien in een groter plandeel met de bestemming "Groen", waaronder een strook tussen het bestreden plandeel en het perceel van [appellant] in. Het betoog dat in plaats van ter plaatse van het bestreden plandeel op het terrein van het Ministerie van Defensie woningen kunnen worden gerealiseerd geeft geen aanleiding voor een andere conclusie, reeds omdat deze gronden, waaraan de bestemming "Maatschappelijk-Defensie" is toegekend, zo stelt de Afdeling vast, thans niet zijn bestemd voor woondoeleinden.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

20. Het hoger beroep is ongegrond.

21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

w.g. Van der Wiel w.g. Duursma
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017

378.