Uitspraak 201604688/1/V3


Volledige tekst

201604688/1/V3
Datum uitspraak: 17 januari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 16 juni 2016 in zaak nr. 16/10627 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 16 juni 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Rinkes, advocaat te Arnhem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris klaagt in de grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met de verklaringen van de vreemdeling zoals neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2016 de evidente meerderjarigheid van de vreemdeling onvoldoende is onderbouwd. Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank door aldus te overwegen niet heeft onderkend dat de vreemdeling geen authentieke geboorteakte heeft overgelegd en blijkens informatie van de Franse autoriteiten daar als meerderjarig geregistreerd is. Gelet hierop bestond volgens de staatssecretaris derhalve geen aanleiding een leeftijdsonderzoek aan te bieden.

1.1. Vaststaat dat de vreemdeling bij aanmelding in Frankrijk een andere geboortedatum heeft opgegeven en daarmee in dat land als meerderjarig is geregistreerd. De vreemdeling heeft geen documenten overgelegd die zijn thans gestelde minderjarigheid aannemelijk maken. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 18 mei 2016 terecht op het standpunt gesteld dat de overgelegde geboorteakte niet volstaat, omdat het slechts een kopie betreft, en dat deze ook in originele vorm geen begin van bewijs van minderjarigheid is, nu de akte niet is afgegeven door de overheid van Nigeria. De staatssecretaris wijst er in het besluit verder terecht op dat het aan de vreemdeling is om zijn verklaring dat hij een andere geboortedatum in Frankrijk heeft opgegeven omdat hij daar gebruik maakte van het paspoort van een ander, aannemelijk te maken, hetgeen hij niet heeft gedaan. De staatssecretaris heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de in Frankrijk geregistreerde geboortedatum en heeft reeds hierom geen aanleiding hoeven zien de vreemdeling een leeftijdsonderzoek aan te bieden.

De grief slaagt.

2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het vooroverwogene voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven voor een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 18 mei 2016 alsnog ongegrond verklaren.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 16 juni 2016 in zaak nr. 16/10627;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Snijders
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2017

279