Uitspraak 201606877/1/V3


Volledige tekst

201606877/1/V3.
Datum uitspraak: 1 december 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 2 september 2016 in zaak nr. 16/17176 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2016 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 2 september 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem, heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrijheidsontnemende maatregel van 31 juli 2016 tot 4 augustus 2016, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven, onrechtmatig heeft voortgeduurd. In hoger beroep ligt de vraag voor of de vrijheidsontnemende maatregel van aanvang af onrechtmatig is geweest.

2. De vreemdeling is op 28 juli 2016 bij de grensdoorlaatpost Eindhoven Airport de toegang geweigerd. Bij besluit van 28 juli 2016 is aan de vreemdeling een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) opgelegd, met de plaatsaanduiding Brigade Koninklijke Marechaussee Eindhoven. Vervolgens is bij besluit van diezelfde datum aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 opgelegd, met de plaatsaanduiding Justitieel Complex Schiphol (hierna: het JCS).

3. De staatssecretaris heeft in het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel het volgende vermeld:

"Op Eindhoven airport is de huidige situatie zo dat er geen artikel 6 lid 1 locatie is. Hierdoor kan dus de zogenoemde lounge beschikking niet worden uitgevoerd. Verder sluit Eindhoven Airport in de nacht haar deuren en zal niemand kunnen verblijven aan air-site. Tot slot is het voor betrokkene pas mogelijk om op zondag 31 juli 2016 terug te vliegen naar Macedonië. Ook heeft de vreemdeling geen redenen of omstandigheden aangegeven, waarom van de maatregel zou moeten worden afgezien. Derhalve zie ik geen nadere mogelijkheid dan voor een vrijheid ontnemend middel te kiezen. Een geweigerde vreemdeling toe te laten tot het Schengengebied is in strijd met de regel- en wetgeving en dus geen optie. Voor betrokkene wordt gekozen om hem te plaatsen in het detentiecentrum justitieel complex te Schiphol."

4. De rechtbank heeft overwogen dat de door de staatssecretaris ter zitting gegeven redenen voor de keuze voor een vrijheidsontnemende maatregel, te weten de zekerheid dat de vreemdeling zich op de dag van de terugvlucht op een bepaalde plaats zou bevinden en de administratieve "rompslomp" omdat de Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) Eindhoven verantwoordelijk is voor het vertrek van de vreemdeling terwijl de lounge valt onder de verantwoordelijkheid van de KMar Schiphol, slechts is ingegeven door organisatorische of logistieke overwegingen. Deze redenen op zichzelf rechtvaardigen vrijheidsontneming, mede gelet op het ingrijpende karakter ervan, niet. Hoewel is voldaan aan de wettelijke vereisten voor vrijheidsontneming, is de rechtbank niet gebleken van zeer zwaarwegende redenen waarom de vrijheidsbeperkende maatregel niet in de lounge op Schiphol kon worden voortgezet. De vrijheidsontnemende maatregel is van aanvang af onrechtmatig, aldus de rechtbank.

5. De enige grief van de staatssecretaris richt zich tegen deze overweging van de rechtbank. De staatssecretaris voert, in de kern weergegeven en voor zover thans van belang, aan dat de rechtbank heeft miskend dat niet in geschil is dat de toegangsweigering de grondslag is voor de vrijheidsontnemende maatregel en dat de vreemdeling geen bijzondere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die vrijheidsontneming onredelijk bezwarend maken. Het gebruik van de lounge is, naar de staatssecretaris betoogt, louter ingegeven door de mogelijkheid om vreemdelingen enige tijd aldaar te laten verblijven in afwachting van hun retourvlucht. Nu de vreemdeling niet op de dag van de toegangsweigering vanaf Eindhoven Airport met dezelfde luchtvaartmaatschappij als waarmee hij naar Nederland is gevlogen kon terugvliegen naar Macedonië, was hij genoodzaakt de vreemdeling te laten verblijven in het JCS, aldus de staatssecretaris.

5.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6799, vloeit voort dat de wetgever de mogelijkheid om vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd hun vrijheid te ontnemen, heeft ingevoerd omdat verblijf in de lounge grote nadelen heeft. De lounge heeft geen adequate faciliteiten, is ongeschikt voor een menswaardige opvang en een adequate handhaving van de openbare orde en rust.

5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de wettelijke vereisten voor vrijheidsontneming is voldaan. De vreemdeling kon vanaf Eindhoven Airport pas op 31 juli 2016 terugvliegen naar Macedonië en moest aldus vanaf 28 juli 2016, de dag van de toegangsweigering, drie nachten overbruggen. De rechtbank heeft, gezien de uitspraak van 22 mei 2012, niet onderkend dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet in de lounge kon worden voortgezet. De vreemdeling moest immers drie nachten overbruggen en de lounge is, zoals de staatssecretaris terecht betoogt, slechts bedoeld voor een verblijf van enige tijd. Daarnaast is niet gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris in het geval van de vreemdeling van vrijheidsontneming had moeten afzien. De staatssecretaris kon de vreemdeling in de periode van 28 juli 2016 tot 31 juli 2016 aldus een vrijheidsontnemende maatregel opleggen in het JCS.

De grief slaagt.

6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank de staatssecretaris heeft veroordeeld om aan de vreemdeling een vergoeding van € 560,00 te betalen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, kent de Afdeling aan de vreemdeling met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 een na te melden vergoeding toe over de periode van 31 juli 2016 tot 4 augustus 2016, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 2 september 2016 in zaak nr. 16/17088, voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft veroordeeld om aan de vreemdeling een vergoeding van € 560,00 te betalen;

III. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 320,00 (zegge: driehonderdtwintig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.V. Leeflang, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Leeflang
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2016

775.