Uitspraak 201605696/2/R1


Volledige tekst

201605696/2/R1.
Datum uitspraak: 27 september 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Babberich, gemeente Zevenaar,
verzoeker,

en

de raad van de gemeente Zevenaar,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Beekseweg 26, Babberich" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2016, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. A. Verhoeven, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door J. van der Leij, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. H.J. Kastein, advocaat te Zevenaar, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan maakt de bouw van twee halfvrijstaande woningen op het perceel Beekseweg 26 te Babberich mogelijk. Aan deze ontwikkeling heeft de raad het door hem op 27 mei 2009 vastgestelde Beleidskader Vrijkomende Agrarische Bebouwing (hierna: VAB-beleid) ten grondslag gelegd. In het VAB-beleid is uitgewerkt in welke gevallen vrijkomende agrarische bebouwing kan worden omgezet in een andere functie.

Daarnaast is in het plan een reeds bestaande woning als zodanig bestemd.

3. [verzoeker] woont aan de [locatie] te Babberich naast het perceel waarop het plan betrekking heeft. Hij kan zich niet met deze ontwikkeling verenigen.

4. [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd met het VAB-beleid is vastgesteld. Hiertoe voert hij aan dat de op het perceel aanwezige bebouwing reeds een woonbestemming heeft en dat op grond van het VAB-beleid de planologische situatie bepalend is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing die voor functieverandering in aanmerking komt.

4.1. In paragraaf 1.2 van het VAB-beleid staat dat voor de mogelijkheden van functieverandering de feitelijke situatie het uitgangspunt vormt. Wanneer bedrijfsbebouwing (nog) aanwezig is, is het functieveranderingsbeleid van toepassing. Ook als het perceel al een woonbestemming heeft.

4.2. Niet in geschil is dat op het perceel bebouwing aanwezig is die als agrarische bedrijfsbebouwing is opgericht. Nu op grond van het VAB-beleid de feitelijke situatie het uitgangspunt vormt voor de mogelijkheden van functieverandering, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met dit beleid is vastgesteld.

5. [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd met het in de plantoelichting genoemde provinciaal beleid is vastgesteld, nu de bouw van twee halfvrijstaande woningen qua aard niet passend is in het buitengebied.

5.1. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In paragraaf 3.1 van de plantoelichting is expliciet aandacht besteed aan dit provinciaal beleid. Daarnaast is in de plantoelichting uiteengezet waarom de raad deze ontwikkeling wat betreft schaal en aard passend acht op deze locatie. Gelet hierop heeft de raad het provinciaal beleid in de belangenafweging betrokken.

6. [verzoeker] vreest dat het plan leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij voert hiertoe aan dat geen onderzoek is gedaan naar de invloed van het plan op het aantal verkeersbewegingen. De vergelijking die in dit verband wordt getrokken met het reeds beëindigde agrarische bedrijf is volgens hem onterecht. Daarnaast wordt het landschappelijk karakter van de omgeving tenietgedaan door de bouw van twee halfvrijstaande woningen op korte afstand van andere woningen, aldus [verzoeker]. Verder voert hij aan dat als gevolg van het plan zijn vrije uitzicht verdwijnt en dat het plan leidt tot een aantasting van zijn privacy omdat het bouwvlak voor de bestaande woning op minder dan 2 meter van zijn woning is gelegd.

6.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker]. Daarbij heeft de raad in redelijkheid kunnen betrekken dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de bouw van twee woningen beperkt is. Bovendien worden de woningen niet op de Eltenseweg, maar op de Beekseweg ontsloten. Wat betreft de stedenbouwkundige uitstraling van de ontwikkeling, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze ontwikkeling passend is op deze locatie. Daarbij is van belang dat de woningen in de plaats komen van reeds bestaande agrarische bedrijfsbebouwing en dat in artikel 3, lid 3.5.2, van de planregels een voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het vrije uitzicht zodanig wordt beperkt door deze ontwikkeling dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen, nog daargelaten dat een recht op blijvend vrij uitzicht niet bestaat. Voorts is ter zitting vastgesteld dat het bouwvlak van de bestaande woning in noordelijke richting is verschoven ten opzichte van de bestaande situatie en het plan in zoverre een planologische verbetering voor [verzoeker] inhoudt.

7. [verzoeker] betoogt dat de bouw van nieuwe woningen dicht op de Beekseweg onverantwoord is. Volgens hem is uit eerder onderzoek gebleken dat trillingen als gevolg van zwaar wegverkeer op de Beekseweg voor problemen zorgen bij kort op deze weg gebouwde woningen.

7.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

7.2. De in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitseis staat in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond. Het belang bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen is immers geen belang waarvoor [verzoeker] bescherming zoekt. In zoverre kan het aangevoerde evenmin aanleiding geven tot de door [verzoeker] gevraagde voorziening.

8. Het aangevoerde geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de verwachting dat het besluit in de hoofdzaak niet in stand zal blijven. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Boer
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2016

745.