Uitspraak 201507420/1/A3


Volledige tekst

201507420/1/A3.
Datum uitspraak: 21 september 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de burgemeester van Den Haag
2. [appellant sub 2], wonend te Den Haag,
3. [appellant sub 3], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 augustus 2015 in zaak nr. 14/9088 in het geding tussen:

[appellant sub 3]

en

de burgemeester.

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2013 heeft de burgemeester een verzoek van [appellant sub 3] om het door [appellant sub 2] geëxploiteerde [café] te Den Haag te sluiten, afgewezen.

Bij besluit van 5 november 2014 op het daartegen door [appellant sub 3] gemaakte bezwaar heeft de burgemeester diens verzoek als een verzoek om handhaving aangemerkt en dit verzoek toegewezen.

Bij uitspraak van 20 augustus 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep van [appellant sub 3] tegen het besluit van 5 november 2014 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de burgemeester een nieuw besluit op het door [appellant sub 3] gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen zij in haar uitspraak heeft overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de burgemeester en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld. [appellant sub 3] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 3] heeft verweerschriften ingediend. De burgemeester heeft een zienswijze naar voren gebracht

Bij besluit op bezwaar van 17 september 2015 heeft de burgemeester geweigerd het café te sluiten. Hiertegen heeft [appellant sub 3] beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Afdeling.

[appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2016, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door S. Buvelot en J. Verweij, beiden werkzaam bij de gemeente Den Haag, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. B. Benard, advocaat te Den Haag, en [appellant sub 2] zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant sub 3] is omwonende van het café en ervaart al geruime tijd overlast. Op 14 februari 2013 heeft hij bij de burgemeester een verzoek ingediend om het café te sluiten. Bij het besluit van 5 maart 2013 heeft de burgemeester dit verzoek afgewezen. Hiertegen heeft [appellant sub 3] bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 juli 2013 heeft de burgemeester het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het hiertegen door [appellant sub 3] ingestelde beroep bij uitspraak van 26 september 2013 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2420) heeft de Afdeling het daartegen door [appellant sub 3] ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep alsnog gegrond verklaard en het besluit van 17 juli 2013 vernietigd. In deze uitspraak heeft de Afdeling onder meer geoordeeld dat de burgemeester onvoldoende onderzoek naar de door [appellant sub 3] gestelde overlast heeft verricht.

Ter uitvoering van die uitspraak van de Afdeling heeft de burgemeester het besluit van 5 november 2014 genomen. In dit besluit is het verzoek van [appellant sub 3] aangemerkt als een verzoek om handhaving en dit verzoek toegewezen onder verwijzing naar een advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 15 oktober 2014 en een brief aan [appellant sub 2] van 4 november 2014. Bij deze brief heeft de burgemeester [appellant sub 2] een waarschuwing gegeven in verband met twee overtredingen van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (hierna: de APV). Deze overtredingen zijn wildplassen door een bezoeker van het café op 26 januari en 10 maart 2013 en het uit de grond of een bloembak trekken van een plant en deze vervolgens op straat gooien door een bezoeker van het café op 21 juni 2014. [appellant sub 3] is het niet eens met het besluit van 5 november 2014. Hij beoogt definitieve sluiting van het café.

2. Volgens zijn hogerberoepschrift, bij de Afdeling ingekomen op 16 oktober 2015, stelt [appellant sub 2] incidenteel hoger beroep in. [appellant sub 2] verwijst voor zijn gronden naar de gronden van het principaal hoger beroep van de burgemeester, waarmee hij zich kan verenigen.

Het hogerberoepschrift van [appellant sub 2] kan niet worden aangemerkt als een incidenteel hogerberoepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling blijkt dat een incidenteel hogerberoepschrift dient als tegenaanvalswapen ten opzichte van het principaal hogerberoepschrift en niet als ondersteuning daarvan (uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:681).

Het hogerberoepschrift van [appellant sub 2] is daarom een principaal hogerberoepschrift. Dit is niet tijdig ingediend, omdat de termijn daarvoor op 1 oktober 2015 is verstreken. [appellant sub 2] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.

3. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk.

4. De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij in reactie op het verzoek van [appellant sub 3] in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot het geven van een bestuurlijke waarschuwing aan [appellant sub 2], omdat de burgemeester [appellant sub 2] al eerder waarschuwingen voor incidenten in de lichtste categorie heeft gegeven en volgens de Toekomstvisie Horeca 2010-2015 (hierna: de Toekomstvisie) een derde incident in die categorie leidt tot een bevel tot beëindiging van de overtreding en een bevel tot sluiting van de inrichting, en een vierde incident tot sluiting van de inrichting. Hiertoe voert de burgemeester aan dat de rechtbank heeft miskend dat incidenten die volgens de Toekomstvisie wat betreft ernst in dezelfde categorie vallen, niet zonder meer bij elkaar opgeteld kunnen worden. Binnen een categorie moet nog onderscheid worden gemaakt naar type incident. De uitleg van het beleid door de rechtbank zou betekenen dat wanneer een ondernemer in drie jaar tijd drie verschillende lichte overtredingen van de APV begaat, dit tot sluiting van de inrichting voor de duur van zes maanden moet leiden. Een dergelijk handhavingsbeleid zou onredelijk zijn, aldus de burgemeester.

4.1. De rechtbank heeft, in hoger beroep onbestreden, geoordeeld dat de burgemeester bij de voorbereiding van het besluit van 5 november 2014 niet het in de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2014 vereiste onderzoek heeft verricht en ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom met een waarschuwing aan [appellant sub 2] kon worden volstaan. Op die grond heeft de rechtbank dat besluit vernietigd.

De rechtbank heeft het thans door de burgemeester bestreden oordeel gegeven in het kader van haar beoordeling of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. In dat kader heeft de rechtbank voorts, in hoger beroep onbestreden, geoordeeld dat het door de burgemeester strikt toepassen van een terugkijktermijn van drie jaar voorafgaand aan de waarschuwing van 4 november 2014 niet gerechtvaardigd is.

4.2. Ingevolge artikel 2:28C, tweede lid, aanhef en onder a, van de APV kan de burgemeester de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting door de aanwezigheid van die inrichting nadelig wordt beïnvloed.

Ingevolge artikel 2:29, eerste lid, aanhef en onder c, kan de burgemeester een horeca-inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren, indien een van de in artikel 2:28C, tweede lid, vermelde situaties zich voordoet.

Volgens paragraaf 2, 'Bestuurlijke waarschuwing', van deel 4, 'Handhavingsprotocol horeca (exploitatie, drugs, alcohol en speelautomaten)', van de Toekomstvisie reikt de politie in een aantal gevallen namens het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester een bestuurlijke waarschuwing uit. De waarschuwing wordt meegenomen bij de stapeling van overtredingen en in de regel persoonlijk aan de overtreder uitgereikt. Een waarschuwing wordt bij overtredingen in de drie daarop volgende jaren meegewogen bij het nemen van bestuurlijke besluiten jegens de desbetreffende exploitant. Alle feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de waarschuwing kunnen en moeten in een zienswijzegesprek voorafgaand aan het treffen van een bestuurlijke maatregel volledig opnieuw aan de orde komen.

Volgens paragraaf 3, 'Bestuurlijke maatregel', geeft de mate en vorm waarin in een concreet geval repressief bestuursrechtelijk wordt opgetreden in het algemeen uitdrukking aan de elementen ernst, recidive, onveiligheid, verstoring openbare orde en onomkeerbaarheid. Deze elementen zijn terug te vinden in het schematisch handhavingsprotocol. Een bestuurlijke maatregel kan onder meer het voor bepaalde of onbepaalde tijd sluiten van de horeca-inrichting omvatten.

Paragraaf 4 bevat voormeld schematisch handhavingsprotocol. Hierin zijn mogelijke incidenten ingedeeld in de categorieën 1, zeer ernstige incidenten, tot en met 4, overige incidenten, bestaande uit overtredingen van overige APV-regels en van vergunningvoorschriften. Bij elke categorie is vermeld op welke wijze wordt gehandhaafd. Bij categorie 4 is vermeld dat bij een eerste en tweede overtreding een bestuurlijke waarschuwing wordt gegeven, bij een derde overtreding een bevel tot beëindiging van de overtreding en een bevel tot sluiting - naar de Afdeling begrijpt - voor bepaalde tijd worden opgelegd, en bij een vierde overtreding sluiting voor onbepaalde tijd wordt toegepast.

4.3. Uit de waarschuwingsbrieven van 29 oktober 2012, 4 november 2014 en 3 februari 2015 blijkt dat de burgemeester [appellant sub 2] op 2 april, 30 juli en 2 september 2010, 1 september 2011 en 29 oktober 2012 een waarschuwing heeft gegeven wegens overschrijding van de sluitingstijden op 21 januari, 25 juli en 21 augustus 2010 en 3 juni 2012 en wegens overlast en geluidshinder op 25 juli 2011 en 13 augustus 2012.

Op 4 november 2014 heeft de burgemeester de waarschuwing in verband met wildplassen en vernieling van een plant gegeven.

Op 3 februari 2015 heeft de burgemeester een waarschuwing gegeven wegens overtreding van de regels over het afkoeluur op verschillende momenten in oktober en november 2014 en wegens overtreding van het aan de exploitatievergunning verbonden verbod op buiten consumeren en wildplassen door een bezoeker op 1 november 2014.

4.4. Anders dan de burgemeester ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank geen acht heeft geslagen op diens beleidskader zoals vastgelegd in diens Handhavingsprotocol horeca en om die reden ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester onder verwijzing naar zijn beleid niet had mogen volstaan met een waarschuwing. De burgemeester gaat in zijn betoog namelijk voorbij aan de terechte constatering van de rechtbank dat de burgemeester, ondanks de hiervoor in 1 vermelde uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2014, waarin geconcludeerd is dat hij onvoldoende onderzoek naar aanleiding van klachten van [appellant sub 3] had gedaan, opnieuw heeft verzuimd volledig en adequaat onderzoek te doen naar de door [appellant sub 3] meermalen gemelde overlast. Terecht heeft de rechtbank overwogen, mede onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, dat de burgemeester onder deze omstandigheden niet had mogen volstaan met een waarschuwing. In dat verband heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat uit de tekst van de Toekomstvisie niet kan worden afgeleid dat de burgemeester bij een derde of vierde incident van de lichtste categorie binnen de terugkijktermijn, bij een volgend een incident van een ander type dan de eerdere incidenten, zonder meer een waarschuwing moet geven en dat alle incidenten van de lichtste categorie moeten worden betrokken bij de beslissing omtrent het treffen van een maatregel.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep van de burgemeester is ongegrond.

6. [appellant sub 3] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester, gezien diens inventarisatie van de door [appellant sub 3] overgelegde videobeelden, voldoende onderzoek naar die beelden heeft verricht en voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij op basis van bepaalde beelden een overtreding heeft geconstateerd en op basis van de andere beelden niet. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester niet inzichtelijk heeft gemaakt welke beelden hij heeft bekeken en wat die beelden volgens de burgemeester betekenen. Het is niet te controleren welk onderzoek de burgemeester heeft verricht. De burgemeester had bij elke gefilmde situatie moeten motiveren of een overtreding kan worden geconstateerd, aldus [appellant sub 3].

6.1. [appellant sub 3] heeft in het kader van de besluitvorming een aantal gegevensdragers met digitale videobeelden overgelegd. Die beelden zijn gemaakt door zijn camera die permanent opnamen maakt van het café en de directe omgeving. Op grond van die beelden heeft de burgemeester de aan de waarschuwing van 4 november 2014 ten grondslag gelegde overtredingen geconstateerd. Volgens de burgemeester is de overige door [appellant sub 3] gestelde overlast niet op grond van de videobeelden te objectiveren of kan geen relatie worden gelegd tussen de uit de beelden blijkende overlast en het café. De burgemeester heeft toegelicht dat de beelden samen een aantal uren duren, de beelden per situatie seconden tot minuten duren, sommige bestanden een compilatie bevatten van situaties op verschillende tijdstippen of dagen en meestal niet in chronologische volgorde, en dat de situaties in vier groepen zijn onder te brengen: bedreiging en belediging door [appellant sub 2] en bezoekers, overtreding van de sluitingstijden, overlast van bezoekers en geluidsoverlast van de muziekinstallatie.

6.2. De rechtbank heeft op grond van het voorgaande terecht geoordeeld dat de burgemeester voldoende onderzoek naar de videobeelden heeft verricht. Gelet op de grote hoeveelheid beelden, behoefde de burgemeester niet een motivering per gefilmde situatie op schrift te stellen. Van [appellant sub 3] kon worden verwacht dat hij, indien de burgemeester volgens hem bepaalde beelden onjuist had geïnterpreteerd, nader zou toelichten waarom bepaalde overlast wel objectiveerbaar is of wel aan het café kan worden gerelateerd. Een niet gespecificeerde verwijzing naar de overgelegde beelden volstaat daartoe niet.

Het betoog faalt.

7. [appellant sub 3] bestrijdt de verwerping door de rechtbank van zijn betoog dat de burgemeester in het besluit van 5 november 2014 ten onrechte heeft vermeld dat zijn verzoek tot handhaving is toegewezen, omdat de burgemeester het verzoek van 14 februari 2013 tot sluiting van het café als een breder verzoek tot handhaving heeft mogen opvatten. Hiertoe voert hij aan dat het geven van een waarschuwing niet als handhaving kan worden aangemerkt. Het oordeel van de rechtbank is voorts niet in overeenstemming met haar oordeel dat het in strijd met de Toekomstvisie is om opnieuw met een waarschuwing te volstaan, aldus [appellant sub 3].

7.1. Uit het besluit van 5 november 2014 blijkt dat de burgemeester het verzoek tot sluiting niet heeft ingewilligd, maar [appellant sub 2] in het kader van de uitvoering van zijn handhavingsbeleid wel een waarschuwing heeft gegeven. Dat de burgemeester het verzoek van 14 februari 2013 in dat besluit als verzoek tot handhaving heeft omschreven, doet aan die strekking van dat besluit niet af. De rechtbank heeft daarom, mede gelet op hetgeen hiervoor in 4.4 is overwogen, terecht de beroepsgrond verworpen.

Het betoog faalt.

8. [appellant sub 3] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroepsgrond heeft verworpen dat de burgemeester op grond van de op 9 juli 2013 door [appellant sub 2] tegen hem geuite doodsbedreiging en de vernieling van zijn brievenbus het café had moeten sluiten en ten onrechte heeft geoordeeld dat de veroordeling van [appellant sub 2] door de strafrechter bij vonnis van 18 december 2014 in verband met dat incident niet betekent dat de burgemeester destijds tot sluiting had moeten overgaan. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat zowel [appellant sub 2] als een vaste bezoeker van het café zijn veroordeeld wegens bedreiging, en [appellant sub 2] ook nog wegens vernieling, en dat het ook volgens de Toekomstvisie gaat om een zeer ernstig incident.

8.1. De rechtbank heeft de beroepsgrond terecht verworpen op grond van de door de burgemeester in zijn bij de rechtbank ingediende verweerschrift en ter zitting van de rechtbank gegeven toelichting op het incident. Volgens die toelichting heeft de burgemeester naar aanleiding van het incident contact met [appellant sub 2] opgenomen. [appellant sub 2] heeft over de aanleiding van het incident te kennen gegeven dat [appellant sub 3] een buiten het café staande bezoeker had aangesproken en uitgescholden uitgaande van de veronderstelling dat deze onder invloed van alcohol was, terwijl deze op dat moment een medisch probleem had en later met een ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd. De burgemeester mocht op grond van deze omstandigheden oordelen dat het café wegens dit incident niet gesloten diende te worden. De veroordelingen door de strafrechter doen aan dit oordeel van de burgemeester niet af. De beoordeling door de burgemeester of een ingrijpende maatregel als sluiting van het café is aangewezen, is immers van andere aard dan de beoordeling door de strafrechter of strafbaar gedrag heeft plaatsgevonden. Wegens het ontbreken van een direct verband tussen het incident en de exploitatie van het café en gelet op de rol die [appellant sub 3] zelf bij dat incident heeft gespeeld, behoefde de burgemeester het incident voorts niet als een zeer ernstig incident in de zin van de Toekomstvisie aan te merken.

Het betoog faalt.

9. Voor zover [appellant sub 3] beoogt te betogen dat de rechtbank bij haar beslissing heeft miskend dat de burgemeester ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2014 het café had moeten sluiten, faalt dit betoog. Uit die uitspraak volgt niet meer dan dat de burgemeester nader onderzoek naar de door [appellant sub 3] gestelde overlast moest verrichten.

10. [appellant sub 3] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroepsgrond over artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: het EP). Volgens hem was de burgemeester verplicht ter bescherming van zijn recht op privéleven en eigendom het café te sluiten.

10.1. Gelet op hetgeen hierna in 15.2 over voormelde bepalingen van het EVRM en het EP wordt overwogen, kan het betoog niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.

11. [appellant sub 3] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat het café moet worden gesloten. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank zelf in de zaak had moeten voorzien. Hij wijst op een aantal incidenten en omstandigheden die zich zowel voor als na het besluit van 5 november 2014 hebben voorgedaan.

11.1. De burgemeester heeft ter zitting van de Afdeling over de door [appellant sub 3] vermelde en bij de rechtbank naar voren gebrachte incidenten en omstandigheden te kennen gegeven dat daaruit geen objectiveerbare overtredingen van de APV kunnen worden afgeleid. Hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat dit standpunt onjuist is.

Het betoog faalt.

12. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.

13. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, moet worden bevestigd.

14. Bij besluit van 17 september 2015 heeft de burgemeester, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw op het door [appellant sub 3] gemaakte bezwaar beslist. Tegen dit besluit is ingevolge de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb van rechtswege een beroep voor [appellant sub 3] ontstaan. De Afdeling zal hierna de door [appellant sub 3] in het kader van dit beroep aangevoerde beroepsgronden beoordelen.

15. In het besluit van 17 september 2015 heeft de burgemeester geweigerd het café te sluiten. Volgens de burgemeester heeft [appellant sub 2] na de laatst gegeven waarschuwingen zijn gedrag aangepast. Sluiting van het café is een te zware maatregel, aldus de burgemeester.

15.1. [appellant sub 3] betoogt dat de opsomming van incidenten in het besluit van 17 september 2015 onvolledig is. Volgens hem ontbreken de waarschuwingen van 2 april, 30 juli en 2 september 2010 en 1 september 2011, en de veroordelingen van [appellant sub 2] en een bezoeker van het café. Omdat die veroordelingen volgens de Toekomstvisie zeer ernstige incidenten zijn, is verder de conclusie van de burgemeester dat de geconstateerde overtredingen in de lichtste categorie vallen onjuist. Voorts hebben zich veel meer overtredingen voorgedaan dan de burgemeester heeft geconstateerd. Hiertoe wijst hij op een aantal met camera vastgelegde situaties en meldingen in brieven en e-mails aan de burgemeester en de politie. Volgens [appellant sub 3] heeft de burgemeester de camerabeelden en meldingen niet onderzocht. Evenmin heeft hij onderzoek verricht naar geluidsoverlast van het café en anonieme klachten van buurtbewoners. De burgemeester heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat [appellant sub 2] na een waarschuwing niet opnieuw dezelfde overtredingen heeft begaan of soortgelijke overlast heeft veroorzaakt. Volgens [appellant sub 3] bagatelliseert de burgemeester de situatie. De burgemeester had het café volgens zijn beleid moeten sluiten. Door het café niet te sluiten heeft de burgemeester in strijd met het verbod op vooringenomenheid van artikel 2:4, eerste lid, van de Awb gehandeld. Ook is het besluit daarom in strijd met artikel 8 van het EVRM en artikel 1 van het EP.

15.2. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de burgemeester in het besluit van 17 september 2015 ten onrechte heeft geweigerd het café te sluiten. De burgemeester heeft aan de weigering terecht ten grondslag gelegd dat de meest recente overtreding, wegens wildplassen door een bezoeker, van 1 november 2014 is. Naar aanleiding van deze overtreding heeft [appellant sub 2] op 3 februari 2015 een waarschuwing gekregen. Sindsdien heeft de burgemeester geen aan [appellant sub 2] toe te schrijven incidenten geconstateerd. De onvolledige opsomming van de waarschuwingen in het besluit is, in het licht van de weergave van de waarschuwingen hiervoor in 4.3, een verschrijving die niet tot vernietiging van het besluit leidt. Terecht heeft de burgemeester zich ter zitting van de Afdeling op het standpunt gesteld dat een incident objectiveerbaar en in verband met het café te brengen moet zijn om als overtreding van de aan de exploitatie gestelde normen te kunnen worden aangemerkt. Daarvan uitgaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat de burgemeester ten onrechte bepaalde situaties niet als overtredingen heeft aangemerkt. Zoals hiervoor in 8.1 is geoordeeld, behoefde de burgemeester het café niet wegens de veroordelingen van [appellant sub 2] en een bezoeker te sluiten.

Mede gelet op hetgeen hiervoor in 6.2 is overwogen, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de burgemeester onvoldoende onderzoek heeft verricht. Hierbij is van belang dat de burgemeester ter zitting van de Afdeling heeft gesteld de videobeelden te hebben bekeken. Uit het bij de rechtbank ingediende verweerschrift van de burgemeester kan voorts worden afgeleid dat de Omgevingsdienst Haaglanden onderzoek heeft verricht naar geluidsoverlast van het café, er geen reden was om aan te nemen dat de geluidbelasting te hoog was en de Omgevingsdienst regelmatig controles uitvoert.

Zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 4.4 is overwogen, behoefde de burgemeester het café op grond van de Toekomstvisie niet zonder meer te sluiten. De bij de beoordeling van het verzoek van [appellant sub 3] door de burgemeester gemaakte belangenafweging is niet onjuist. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de burgemeester zowel in het besluit als ter zitting heeft gesteld het café door middel van rapportages nauwgezet te volgen en bij eventuele overtredingen te beoordelen of sluiting een gerechtvaardigde maatregel is. Niet is gebleken dat de besluitvorming door de burgemeester is beïnvloed door de in artikel 2:4, eerste lid, van de Awb verboden vooringenomenheid. Nu de burgemeester, gelet op wat hiervoor is overwogen, voldoende onderzoek heeft verricht naar de door [appellant sub 3] gestelde overlast en rechtens geen verdergaande maatregelen behoorde te treffen dan de aan [appellant sub 2] gegeven waarschuwing, is er geen grond voor het oordeel dat de burgemeester, door met een waarschuwing aan [appellant sub 2] te volstaan, de door [appellant sub 3] aan de artikelen 8 van het EVRM en 1 van het EP te ontlenen rechten heeft geschonden.

De betogen falen.

16. Het beroep tegen het besluit van 17 september 2015 is ongegrond.

17. De burgemeester moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het hoger beroep van de burgemeester van Den Haag ongegrond;

III. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 3] ongegrond;

IV. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

V. verklaart het beroep tegen het besluit van de burgemeester van Den Haag van 17 september 2015, kenmerk B.314.2463.001, ongegrond;

VI. veroordeelt de burgemeester van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het hoger beroep van de burgemeester opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Vlasblom w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016

620.