Uitspraak 201502405/1/R1


Volledige tekst

201502405/1/R1.
Datum uitspraak: 15 juni 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Rheden,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Rheden,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied, locatie Lentsesteeg" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad, [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) alsmede [appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2015, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen, vergezeld door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door D.J.L.J. van Dun, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. C. Lubben, als partij gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Awb en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening verzocht een deskundigenbericht uit te brengen.

[appellant A] en [appellant B], de raad en Aalbers hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 19 april 2016, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen, en de raad, vertegenwoordigd door D.J.L.J. van Dun, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. C. Lubben, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in de bouw van twee woningen op het perceel van [partij] aan de [locatie]. Het plangebied beslaat onder andere dit perceel alsmede naastgelegen gronden waarop de boomkwekerij van [appellant A] en [appellant B] is gevestigd. [appellant A] en [appellant B] vrezen dat de oprichting van de woningen op relatief korte afstand van hun bedrijf, tot beperkingen zal leiden voor de verdere ontwikkeling van hun bedrijf. Zij wensen mogelijkheden voor het telen van fruit te behouden.

2. Tijdens de zitting van 5 augustus 2015 hebben [appellant A] en [appellant B] de beroepsgrond die betrekking had op het toekennen aan hun gronden van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3A" ingetrokken.

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad geen deugdelijke motivering aan de gekozen begrenzing van het plangebied ten grondslag heeft gelegd. Hiertoe voeren zij aan dat de vernietiging door de Afdeling van het vorige plan en de onthouding van goedkeuring van het college van gedeputeerde staten van Gelderland slechts betrekking had op een klein deel van hun boomkwekerij en dat omvang van het plangebied daarop had moeten worden afgestemd. Daarnaast wijzen zij erop dat niet hun hele boomkwekerij in het plangebied ligt, met als gevolg dat daarvoor nu twee verschillende planologische regimes gelden voor hun bedrijf.

4.1. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij is van belang dat - anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen - de begrenzing van een plan niet hoeft te worden beperkt tot de plandelen die in een voorgaande procedure zijn vernietigd. Een relatief klein stuk grond in het noordwestelijke deel van hun boomkwekerij ligt niet binnen het plangebied. Daarvoor geldt het bestemmingsplan "Landelijk gebied". Op basis van dat bestemmingsplan mogen die gronden worden gebruikt als boomkwekerij en is dat huidige gebruik derhalve als zodanig bestemd. Het enkele feit dat voor de boomkwekerij van [appellant A] en [appellant B] niet één bestemmingsplan geldt, geeft geen reden om de gekozen planbegrenzing onjuist te achten. Dit betoog treft dan ook geen doel.

5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat in het plan het gebruik van hun gronden voor fruitteelt ten onrechte is uitgesloten. In hun boomkwekerij leggen zij zich steeds meer toe op het kweken van fruitbomen, met name bomen die al een aantal seizoenen vruchten hebben gedragen. Volgens hen was in het voorheen geldende plan fruitteelt wel toegestaan en leidt het plan tot een beperking van hun bedrijfsvoering.

5.1. De raad stelt dat op de gronden van [appellant A] en [appellant B] een boomkwekerij van relatief beperkte omvang is gevestigd die zich met name richt op de teelt van sierbomen en struiken en dat geen fruit wordt geteeld op een wijze die vergelijkbaar is met een fruitteeltbedrijf. In dit verband wijst de raad erop dat een gemiddeld fruitteeltbedrijf doorgaans meer dan 20 hectare aan fruitbomen heeft en de boomkwekerij van [appellant A] en [appellant B] ongeveer 1,8 hectare beslaat, waarvan op ongeveer 300 m2 fruitbomen zijn geplant. Ook worden fruitbomen die worden geteeld voor de verkoop volgens de raad minder intensief bespoten, omdat de bedrijfsvoering niet is gericht op de verkoop van de vruchten en bovendien de vruchten de eerste jaren worden verwijderd om de groei van de fruitbomen te bevorderen. Verder wijst de raad erop dat het plan het telen van fruitbomen in een boomkwekerij toestaat en dat geen sprake is van een belemmering van de bedrijfsvoering van [appellant A] en [appellant B].

5.2. Aan het plandeel dat ziet op de gronden van [appellant A] en [appellant B] is de bestemming "Agrarisch met waarden - natuur en landschap" en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - boomkwekerij' toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder g, van de planregels zijn gronden met deze bestemming mede bestemd voor een boomkwekerij. In artikel 1, lid 1.13, van de planregels is bepaald dat onder een boomkwekerij een agrarisch bedrijf wordt verstaan dat is gericht op het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en (sier)heesters. Voorts ziet het gebruiksverbod in artikel 3, lid 3.3, onder b, van de planregels op het gebruik van gronden voor fruitteelt. Uit het voorgaande vloeit voort dat in de planregels het kweken van fruitbomen niet gelijk is gesteld met het telen van fruit. De raad stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat het kweken van fruitbomen als zodanig is bestemd in het plan en leidt het plan in zoverre niet tot een belemmering van de huidige bedrijfsvoering van [appellant A] en [appellant B]. Dit betoog treft geen doel.

5.3. Dat onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied" fruitteelt was toegestaan op de gronden van [appellant A] en [appellant B] is niet in geschil. Evenmin in geschil is dat het bedrijf van [appellant A] en [appellant B] een boomkwekerij is en geen fruitteeltbedrijf. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Aan het verbod in artikel 3, lid 3.3, onder b, van de planregels om gronden te gebruiken voor fruitteelt ligt een ruimtelijke afweging ten grondslag, te weten het beperken van mogelijke overlast van het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor omwonenden. Nu [appellant A] en [appellant B] geen fruitteeltbedrijf exploiteren en ook niet is gebleken van concrete initiatieven daaromtrent van hun zijde, ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid fruitteelt op de gronden van [appellant A] en [appellant B] heeft kunnen uitsluiten in de planregels. Dit betoog treft geen doel.

5.4. Voor zover [appellant A] en [appellant B] vrezen dat de bouw van twee nieuwe woningen op het naburige perceel van Aalbers zal leiden tot een beperking van hun bedrijfsvoering, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft in dit verband terecht gewezen op de bestaande woningen aan de [locaties], die beide dichterbij de boomkwekerij van [appellant A] en [appellant B] staan dan de toekomstige woningen op het perceel van Aalbers. Desgevraagd is ter zitting meegedeeld dat die twee bestaande woningen op een afstand van ongeveer 15 en 7 meter staan. De twee toekomstige woningen zullen op een afstand van minimaal 18 meter komen te staan. De nieuwe woningen die in het plan zijn voorzien leiden derhalve niet tot een verdere beperking van de bedrijfsvoering van [appellant A] en [appellant B], nu de twee bestaande woningen aan de Lentstesteeg reeds maatgevend zijn.

5.5. Voor zover [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan is in strijd met gemeentelijk beleid, omdat in de notitie 'Functieveranderingenbeleid', die op 28 mei 2013 is vastgesteld door de raad, is vermeld dat de functieverandering omliggende bedrijven niet mag belemmeren, verwijst de Afdeling naar hetgeen hiervoor is overwogen. Nu het plan niet leidt tot een belemmering van de bedrijfsvoering van de boomkwekerij van [appellant A] en [appellant B], faalt dit betoog reeds hierom.

6. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat in het plan ten onrechte nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt binnen een afstand van 50 meter van hun boomkwekerij. Hierbij wijzen zij erop dat de fruitbomen die zij kweken op dezelfde wijze met bestrijdingsmiddelen worden behandeld als in fruitteeltbedrijven gebeurt. Door dit gebruik van bestrijdingsmiddelen kan geen goed en verantwoord woonklimaat worden gerealiseerd ter plaatse van de nieuwe woningen. Volgens [appellant A] en [appellant B] heeft de gemeente verzuimd onderzoek te doen naar de bedrijfsvoering van hun boomkwekerij, waaronder de gebruikte bestrijdingsmiddelen en de wijze van bespuiten.

Ter onderbouwing van hun betoog hebben [appellant A] en [appellant B] twee adviezen van DLV overgelegd uit augustus 2014 en maart 2015. Daarin wordt gewezen op een aantal onjuiste aannames in het onderzoek naar de spuitzone dat ten behoeve van het plan door de Omgevingsjurist is verricht. Zo wijst DLV in haar adviezen erop dat het onderzoek van de Omgevingsjurist uitgaat van het bestrijdingsmiddel Dimethoaat als meest giftige middel, dat echter niet meer is toegelaten in Nederland. Voorts is in het onderzoek ten onrechte ervan uitgegaan dat driftarme technieken moeten worden toegepast in de gehele boomkwekerij en dat niet op kale bomen wordt gespoten. Voorts is het onderzoek van de Omgevingsjurist mede gebaseerd op het rapport 'Driftblootstelling binnen 50 meter van de perceelsgrens bij bespuitingen van een boomteelt perceel' van maart 2009, rapport nr. 615, opgesteld door onderzoeksinstituut Plant Research International (hierna: PRI), terwijl volgens de adviezen van DLV de bedrijfsvoering van de boomkwekerij van [appellant A] en [appellant B] wat betreft het gebruik van bestrijdingsmiddelen meer vergelijkbaar is met een fruitteeltbedrijf dan met een boomkwekerij.

6.1. De raad stelt dat de boomkwekerij van [appellant A] en [appellant B] ongeveer 1,8 hectare beslaat, waarvan ongeveer 300 m2 is beplant met fruitbomen. Hier is volgens de raad sprake van het kweken van fruitbomen op beperkte schaal, wat niet vergelijkbaar met een fruitteeltbedrijf dat doorgaans veel groter is - 20 hectare of meer aan fruitbomen - en waar intensiever gebruik wordt gemaakt van bestrijdingsmiddelen. In het onderzoek dat ten behoeve van het plan door de Omgevingsjurist is verricht, wordt - kort samengevat - geconcludeerd op basis van het eerdergenoemde PRI-rapport uit maart 2009 dat het aanhouden van een afstand van 10 meter tussen de laatste bomenrij op de boomkwekerij en de nieuwe woningen een veilige afstand is met het oog op dermale blootstelling aan bestrijdingsmiddelen. De in het plan aangehouden afstand van 15 meter tot de woonbestemming waarbinnen de twee nieuwe woningen zijn voorzien waarborgt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aldus het onderzoek van de Omgevingsjurist. Gezien het onderzoek dat is verricht door de Omgevingsjurist acht de raad de in het plan aangehouden afstand voldoende en is volgens de raad ook de aanleg van een windhaag daarom niet noodzakelijk vanuit ruimtelijk oogpunt.

6.2. Wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen overweegt de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraak van 13 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI3702, dat geen wettelijke bepalingen bestaan inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden, het milieubelang niet uitgezonderd, waarbij de aan te houden afstand tussen de gronden waarop gewassen worden verbouwd en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object aanwezig zal zijn.

6.3. De verwijzing van [appellant A] en [appellant B] naar de aan te houden afstand van 50 meter, begrijpt de Afdeling aldus dat zij hiermee verwijzen naar de vuistregel die onder het regime van de Wet op de Ruimtelijke Ordening als vaste gedragslijn werd toegepast door het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland bij het verlenen van goedkeuring aan bestemmingsplannen. Die vuistregel hield in dat tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector, de boomteelt en de glastuinbouw in het algemeen een afstand van 50 meter diende te worden aangehouden in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen. In dit verband verwijst de Afdeling naar de uitspraak van 23 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP3436, waarin de Afdeling de toepassing van die vuistregel in het algemeen niet onredelijk heeft geacht.

Nog daargelaten dat de raad een dergelijke vuistregel niet als vaste gedragslijn hanteert en dit betoog reeds hierom geen doel kan treffen, miskent dit betoog dat, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 7.2 is overwogen, die vuistregel van 50 meter geen minimaal aan te houden afstand betreft. Die vuistregel van 50 meter brengt immers niet met zich dat een keuze voor een kortere afstand in een bepaalde situatie niet redelijk kan zijn, indien aan die keuze een deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd. Vergelijk de uitspraak van 7 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4.

6.4. Volgens het deskundigenbericht worden de fruitbomen op de boomkwekerij bespoten met een axiaalspuit. In het deskundigenbericht is onder meer vermeld dat ter voldoening aan het Activiteitenbesluit in de boomkwekerij van [appellant A] en [appellant B] een teeltvrije zone van 9 meter wordt aangehouden tot een watervoerende sloot langs de zuidkant van de boomkwekerij. Voor de axiaalspuit geldt als gevolg van het aanhouden van die teeltvrije zone geen verplichting tot het gebruik van driftarme spuitdoppen.

In het deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat het aannemelijk is dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij het kweken van fruitbomen overeenkomt met het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij fruitteelt en dat bij het kweken van fruitbomen ook wordt gespoten in periodes waarin de fruitbomen nog kaal zijn. Dat de frequentie van bespuiten wellicht lager is bij een boomkwekerij, is volgens het deskundigenbericht niet relevant. In dit verband wordt gewezen op het feit dat in de diverse onderzoeken van PRI bij het bepalen van de aan te houden spuitzones wordt uitgegaan van de blootstellingsnormen bij elke afzonderlijke bespuiting. Het bespuiten van bomen als die kaal zijn, zorgt voor meer drift dan het bespuiten van bladhoudende bomen. Het bespuiten van kale fruitbomen dient volgens het deskundigenbericht derhalve als de maatgevende bedrijfssituatie worden beschouwd in het geval van de boomkwekerij van [appellant A] en [appellant B].

Onder verwijzing naar de rapporten 'Onderzoek naar driftblootstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Tholen' (1. Boomgaardbespuitingen) van maart 2012, rapport nr. 441, opgesteld door PRI en 'Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen' van maart 2015, rapport nr. 609, opgesteld door PRI, wordt in het deskundigenbericht geconcludeerd dat in dit geval minimaal een afstand van 35 meter dient te worden aangehouden tussen de boomkwekerij en de woonbestemming. Daarbij is in het deskundigenbericht uitgegaan van het meest giftige, toegestane bestrijdingsmiddel Captan, het gebruik van een standaard dwarsstroomspuit en van spuiten op kale fruitbomen. Indien driftarme technieken worden gebruikt, kan volgens het deskundigenbericht deze afstand mogelijk worden verkleind tot 20-30 meter.

6.5. Tussen de gronden met de bestemming "Wonen" en de boomkwekerij ligt de Lentsesteeg en een strook grond met de bestemming "Agrarisch met waarden - natuur en landschap". Uit de overlegde stukken, waaronder foto’s en kaarten, is niet gebleken dat tussen de nieuwe woningen en de boomkwekerij een watervoerende sloot ligt. Hierdoor geldt voor dit deel van de boomkwekerij op grond van het Activiteitenbesluit geen teeltvrije zone of een verplichting om driftarme spuitdoppen te gebruiken. [appellant A] en [appellant B] hebben met juistheid erop gewezen dat in het onderzoek van de Omgevingsjurist daarvan wel is uitgegaan en dat onderzoek in zoverre onjuist is. Eveneens onjuist is de aanname in het onderzoek van de Omgevingsjurist dat in de boomkwekerij van [appellant A] en [appellant B] uitsluitend bestrijdingsmiddelen worden gebruikt op bladhoudende fruitbomen en niet op kale fruitbomen. In zoverre is geen acht geslagen op de werkelijke bedrijfsvoering van [appellant A] en [appellant B] en de feitelijke situatie ter plaatse. In het onderzoek van de Omgevingsjurist wordt dan ook ten onrechte verwezen naar eerdergenoemd PRI-rapport uit maart 2009, aangezien dat rapport betrekking heeft op boomkwekerijen (laanboomteelt). De Afdeling ziet geen aanleiding om het deskundigenbericht niet te volgen in de constatering dat het in de rede ligt wat betreft het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de boomkwekerij van [appellant A] en [appellant B] aansluiting te zoeken bij de afstanden die worden aangehouden bij fruitteeltbedrijven.

6.6. In reactie op het deskundigenbericht heeft de raad erop gewezen dat [appellant A] en [appellant B] ten tijde van de vaststelling van het plan geen axiaalspuit gebruikten. Hierover merkt de Afdeling op dat in de planregels geen bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de te gebruiken spuittechnieken en derhalve bij de planvaststelling dient te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden, waarbij ook rekening moet worden gehouden met het gebruik van een axiaalspuit.

Voor zover de raad stelt dat het veronderstelde gebruik van het bestrijdingsmiddel Dimethoaat ertoe heeft geleid dat in het onderzoek van de Omgevingsjurist de gevolgen zijn overschat, omdat dit middel giftiger is dan het bestrijdingsmiddel Captan dat wel is toegestaan, overweegt de Afdeling dat dit feit niet wegneemt dat het verrichte onderzoek van de Omgevingsjurist op een aantal andere essentiële punten is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten, hetgeen hiervoor onder 7.5 reeds is besproken.

Verder stelt de raad dat fruitteelt in de planregels nadrukkelijk is uitgesloten vanwege het gebruik van bestrijdingsmiddelen en met het oog op de gezondheid van de bewoners van nabijgelegen woningen. Indien [appellant A] en [appellant B] de fruitbomen op hun boomkwekerij op dezelfde wijze behandelen als een fruitteeltbedrijf, is dat volgens de raad in strijd met het plan. De Afdeling volgt de raad niet in dit standpunt. Zoals hiervoor onder 6.2 is overwogen, is het kweken van fruitbomen uitdrukkelijk toegestaan in de planregels. Met het planologisch toestaan van het gebruik van de gronden voor het kweken van fruitbomen is daarmee in beginsel ook het gangbare gebruik van bestrijdingsmiddelen toegestaan, anders zou de desbetreffende bepaling in de planregels zinledig zijn. Aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen kunnen echter beperkingen worden gesteld in de planregels, indien dat vanuit ruimtelijk oogpunt noodzakelijk wordt geacht. Nu dit in het plan niet is gedaan, gebruiken [appellant A] en [appellant B] hun gronden in zoverre niet in strijd met het plan door hun fruitbomen op vergelijkbare wijze te bespuiten als bij fruitteeltbedrijven gebruikelijk is.

6.7. Gelet op de hiervoor onder 7.5 geconstateerde gebreken in het verrichte onderzoek ten behoeve van het plan en het feit dat volgens het deskundigenbericht - gezien de specifieke omstandigheden - in beginsel een afstand van 35 meter dient te worden aangehouden, heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat de afstand van ongeveer 15 meter die in het plan is aangehouden tussen gronden met de bestemming "Wonen" en de gronden van de boomkwekerij van [appellant A] en [appellant B] voldoende is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen te waarborgen. Dit betoog slaagt.

7. De conclusie is dat het besluit van 27 januari 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied, locatie Lentsesteeg" is genomen in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

7.2. Tijdens de zitting van 19 april 2016 zijn verschillende mogelijkheden besproken om het geconstateerde gebrek in het voorliggende plan weg te nemen. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het onder 7.7 genoemde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

De raad dient het plan zodanig te wijzigen dat tussen de gronden met de bestemming "Wonen" waarop de twee woningen zijn voorzien en de gronden van [appellant A] en [appellant B] waarop fruitbomen mogen worden gekweekt, een zodanige afstand zal bestaan dat ter plaatse van de bestemming "Wonen" een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd. De raad kan de begrenzing van de bestemming "Wonen" en de ligging van het bouwvlak daarop wijzigen, alsmede de regels voor het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - natuur en landschap", dat zich ten westen van de Lentsesteeg bevindt, wijzigen.

7.3. De raad hoeft bij het voorgaande geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Voor zover het besluit wordt gewijzigd dient het op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt.

8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Rheden op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen van het besluit van 27 januari 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied, locatie Lentsesteeg":

- zodanig te wijzigen dat tussen de gronden met de bestemming "Wonen" waarop de twee woningen zijn voorzien en de gronden van [appellant A] en [appellant B] waarop fruitbomen mogen worden gekweekt, een zodanige afstand zal bestaan dat ter plaatse van de bestemming "Wonen" een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd. De raad kan de begrenzing van de bestemming "Wonen" en de ligging van het bouwvlak daarop wijzigen, alsmede de regels voor het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - natuur en landschap", dat zich ten westen van de Lentsesteeg bevindt, wijzigen;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst van opdracht mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Vreugdenhil
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016

571.